Wat het betekent Wat te doen
COMFORT-MATIC-
VERSNELLINGSBAKBij versies uitgerust met Comfort-matic-
versnellingsbak kunnen de volgende berichten worden
weergegeven:
SCHAKELMOMENTEN BEPERKEN
HANDMATIGE MODUS NIET BESCHIKBAAR
AUTOMATISCHE MODUS NIET BESCHIKBAAR
OVERVERHITTING KOPPELING
TRAP REMPEDAAL IN - UITGESTELDE START
VERSNELLING NIET BESCHIKBAAR
MANOEUVRE NIET TOEGESTAAN
REMPEDAAL INTRAPPEN EN HANDELING
HERHALEN
ZET VERSNELLINGSPOOK IN N (vrijstand)Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk als het
bericht niet van het display verdwijnt.
STORING NATURAL POWER-SYSTEEM
(alleen voor Natural Power-versies)
Het symbool op het display verschijnt samen met een
bijbehorend bericht en de vier aardgasniveaus gaan
uit.Neem in dit geval zo snel mogelijk contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
48)Als de ureum-tank leeg is en de motor is afgezet, kan de motor niet meer worden gestart tot de ureum-tank is bijgevuld met ten minste 3
liter ureum.
82
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
BELANGRIJK
11)Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen draaien. Als hetsymbool
gaat branden (bij bepaalde versies verschijnt ook een bericht op het display), neem dan zo snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk om het systeem af te laten tappen. Als de waarschuwing onmiddellijk na het tanken verschijnt, kan het zijn dat er tijdens het
tanken water in de tank terecht is gekomen: zet de motor onmiddellijk uit en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
83
helling omhoog: voertuig stilstaand
op een weg met een hellingsgraad
van meer dan 5%, draaiende motor,
ingetrapt rempedaal en de
versnellingsbak in de vrijstand of met
ingeschakelde versnelling (andere dan
achteruit);
op een afdaling: als het voertuig
stilstaat op een weg met een
hellingspercentage van meer dan 5%,
draaiende motor, ingetrapt rempedaal
en de versnellingsbak in de achteruit
geschakeld.
Tijdens het wegrijden houdt de
regeleenheid van het ESC-systeem de
wielen geremd, totdat het nodige
motorkoppel is bereikt om te kunnen
wegrijden, of in ieder geval maximaal 2
seconden, zodat de bestuurder de
tijd heeft om de rechtervoet van het
rempedaal naar het gaspedaal te
verplaatsen.
Als na twee seconden niet wordt
weggereden, wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld en wordt de
remdruk geleidelijk gereduceerd.
Tijdens het verminderen van de
remkracht is een geluid te horen dat
kenmerkend is voor de uitschakeling
van de rem, om aan te geven dat
het voertuig gaat bewegen.BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem
is geen parkeerrem; laat de auto dus
nooit achter zonder de handrem te
hebben aangetrokken, de motor te
hebben uitgeschakeld en de eerste
versnelling te hebben ingeschakeld,
zodat de geparkeerde auto in veilige
omstandigheden verkeert (lees ook de
paragraaf "Parkeren" in het hoofdstuk
"Starten en rijden").
ASR (AntiSlip
Regulation) SYSTEEM
Dit systeem is een onderdeel van het
ESC-systeem. Het grijpt automatisch in
als één of beide aangedreven wielen
slippen, grip verliezen op natte wegen
(aquaplaning) en bij het optrekken
op glad, besneeuwd of met ijzel bedekt
wegdek, enz.
Afhankelijk van de slipomstandigheden
kunnen twee verschillende
regelsystemen worden geactiveerd:
als beide aandrijfwielen doorslippen,
reduceert het ASR-systeem het
motorvermogen;
als slechts één aandrijfwiel doorslipt,
blokkeert het ASR-systeem
automatisch het doorslippende wiel.
60)
Inschakeling/uitschakeling van het
ASR-systeem
Het ASR-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart.
Tijdens het rijden kan het ASR
uitgeschakeld en vervolgens weer
ingeschakeld worden door op de knop
ASR OFF (A fig. 82) te drukken.
61)
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, verschijnt er bij sommige
versies een bericht op het display.
Wanneer het systeem niet actief is, gaat
de led op de knop ASR OFF branden
en verschijnt er bij sommige versies een
bericht op het display.
Als het ASR tijdens het rijden wordt
uitgeschakeld, dan wordt het
automatisch, de volgende keer dat de
auto gestart wordt, weer ingeschakeld.
82F1A0324
87
Wanneer met sneeuwkettingen wordt
gereden, kan het handig zijn om het
ASR uit te schakelen: onder deze
omstandigheden levert het doorslippen
van de aandrijfwielen bij het wegrijden
immers meer trekkracht op.
HBA SYSTEEM
(Hydraulic Brake Assist)
Het HBA-systeem is ontworpen om het
remvermogen van het voertuig tijdens
noodremmen te verbeteren. Het
systeem detecteert het noodremmen
door de snelheid en de kracht waarmee
het rempedaal wordt ingetrapt te
controleren en past vervolgens de
optimale remdruk toe.
Dit kan de remweg verkorten en dus
vormt het HBA-systeem een aanvulling
op het ABS.
Er wordt maximale assistentie van het
HBA-systeem verkregen als het
rempedaal zeer snel wordt ingetrapt.
Tevens moet het rempedaal continu,
dus niet intermitterend, ingetrapt
worden tijdens het remmen, om
voordelen van het systeem te
verkrijgen.
Verminder niet de druk op het
rempedaal zolang geremd moet
worden.Het HBA-systeem wordt uitgeschakeld
wanneer het rempedaal wordt
losgelaten.
62) 63) 64)
ERM ELECTRONIC ROLLOVER
MITIGATION SYSTEM
(Electronic Rollover Mitigation)
Het systeem controleert de neiging van
de wielen om van de grond te komen
als de bestuurder extreme manoeuvres
uitvoert zoals snel bijsturen om een
obstakel te vermijden, met name onder
omstandigheden van een slecht
wegdek.
Als dergelijke omstandigheden zich
voordoen, grijpt het systeem in op de
remmen en het motorvermogen om de
mogelijkheid dat de wielen van de
grond komen te beperken.
Het is niet mogelijk om de neiging tot
over de kop slaan te voorkomen
wanneer dit te wijten is aan redenen
zoals met de wielen aan één kant
op steile hellingen rijden, botsing tegen
voorwerpen of andere voertuigen.
65)
HILL DESCENT CONTROL
(HDC) SYSTEEM
Dit is een integraal onderdeel van het
ESC dat erop gericht is om het voertuig
tijdens de afdeling op een constante
snelheid te houden, door op
zelfstandige en gedifferentieerde wijze
op de remmen in te werken. Op deze
manier zijn de stabiliteit van het voertuig
en rijden in alle veiligheid gegarandeerd,
vooral bij slechte gripcondities en/of
op steile afdalingen.
Rijd, om het systeem in te schakelen,
langzamer dan 25 km/h en druk op de
speciale toets A fig. 83; de led op de
toets gaat branden en het display toont
een specifiek bericht.
Laat, zodra de gewenste snelheid is
bereikt, het gas- en rempedaal volledig
los (de led op de toets knippert). Als
u de snelheid wilt verhogen/verlagen,
trapt u het gas-/rempedaal weer in.
83F1A0300
88
VEILIGHEID
DRIVING ADVISOR
(rijstrookwaarschuwing)
(voor bepaalde versies/markten)
77) 78) 79)
De Driving Advisor is een
waarschuwingssysteem dat de
bestuurder informeert dat hij de rijbaan
verlaat in geval van afleiding.
Er is een videosensor gemonteerd op
de voorruit, in de buurt van de
achteruitkijkspiegel, die de
markeringslijnen op de weg en de
plaats van het voertuig ten opzichte
daarvan detecteert.
BELANGRIJK Bij voertuigen met Driving
Advisor, wordt geadviseerd contact op
te nemen met het Fiat Servicenetwerk
als de voorruit vervangen moet worden.
Ook als deze ingreep wordt uitgevoerd
door een gespecialiseerd centrum
voor het vervangen van ruiten, blijft het
noodzakelijk om naar het Fiat
Servicenetwerk te gaan om de camera
te laten kalibreren.
WERKING
Het systeem is altijd ingeschakeld als
de motor loopt. Het kan worden
uitgeschakeld of opnieuw worden
ingeschakeld door op de knop A fig. 85
op het dashboard te drukken (zie de
volgende beschrijving).De led op de knop gaat branden om
aan te geven dat het systeem is
ingeschakeld en er verschijnt een
speciaal bericht op het display.
Wanneer het systeem ingeschakeld is,
is de led op de betreffende knop uit. Als
de gebruiker het systeem uitschakelt,
gaat de led op de knop constant
branden en verschijnt een bijbehorend
bericht op het display om te bevestigen
dat het systeem is uitgeschakeld.
Het systeem wordt telkens
ingeschakeld als de autosleutel een
cyclus maakt en met de herkenning van
de werkingsomstandigheden wordt
begonnen (omstandigheden worden
aan de bestuurder doorgegeven als de
2 richtingswaarschuwingslampjes
enop het instrumentenpaneel
gaan branden).Wanneer het systeem de
bedrijfscondities herkent, wordt het
actief, d.w.z. het kan de bestuurder met
visuele en akoestische waarschuwingen
assisteren. Daarom doven de twee
richtingswaarschuwingslampjes
en
op het instrumentenpaneel om te
voorkomen dat te vaak
waarschuwingen worden gegeven
tijdens ritten bij lage snelheid binnen de
bebouwde kom of op kronkelwegen.
BELANGRIJK Wanneer de
bovengenoemde omstandigheden niet
langer aanwezig zijn, blijft het systeem
inactief in werking. De bestuurder wordt
gewaarschuwd doordat de 2
richtingswaarschuwingslampjes
en
op het instrumentenpaneel continu
gaan branden.
WERKINGSOM-
STANDIGHEDEN VOOR
INSCHAKELING
Als het systeem eenmaal is
ingeschakeld, wordt het alleen actief als
aan de volgende voorwaarden is
voldaan:
rijrichting vooruit (achteruit niet
ingeschakeld);
het systeem detecteert geen fouten;
kalibratie in uitvoering;
voertuigsnelheid tussen 60 km/h en
maximumsnelheid van het voertuig;
85F1A0322
94
VEILIGHEID
aanwezigheid van niet versleten
rijbaanmarkeringen die aan beide zijden
zichtbaar zijn;
geschikte zichtomstandigheden;
rechte lijn of ruime bochten;
voldoende zicht (veilige afstand
vanaf de voorligger);
richtingaanwijzers niet ingeschakeld
in de richting van waar de rijbaan wordt
verlaten (bijv. rijbaan naar rechts
verlaten en rechterrichtingaanwijzer
ingeschakeld);
rijrichting komt steeds dichter bij
rijbaanmarkeringen (baan van voertuig
valt binnen de rijbaanmarkeringen);
voertuig niet steeds dichtbij
rijbaanmarkeringen.
INSCHAKELING/
UITSCHAKELING VAN
HET SYSTEEM
Als het systeem actief is als het voertuig
dichtbij een van de zijmarkeringen of
een van de twee rijbaanmarkeringen
komt, wordt de bestuurder
gewaarschuwd met een geluidssignaal
(afkomstig van de gekruiste lijn als
het voertuig is uitgerust met
radionavigatiesysteem) en het oplichten
van het bijbehorende
richtingswaarschuwingslampje (
of
).Als de bestuurder de richtingaanwijzer
inschakelt om van rijbaan te wisselen of
om te passeren, wordt de
waarschuwing door het systeem
uitgeschakeld.
Blijft de bestuurder opzettelijk bij de
rijbaanwisselmanoeuvre, dan
onderbreekt het systeem de
waarschuwing, maar blijft ingeschakeld
als de werkingsomstandigheden niet
goed zijn of actief als de
omstandigheden worden overschreden
(zie de betreffende paragraaf).
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Handmatige bediening
Het systeem kan uitgeschakeld worden
door de knop A fig. 85 op het
dashboard in te drukken.
De led op de knop gaat branden en er
verschijnt een bericht op het display om
te bevestigen dat het systeem is
uitgeschakeld.
Automatische modus
Als Start&Stop actief is, wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld.
Het systeem wordt opnieuw
ingeschakeld en controleert de
werkingsomstandigheden weer nadat
het voertuig is gestart.SYSTEEMSTORING
In het geval van een storing, informeert
het systeem de bestuurder hierover
via een bericht op het display, een
geluidssignaal en de weergave van het
symbool
op het display (voor
bepaalde versies/markten).
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
De Driving Advisor kan niet werken
door een niet goed gebalanceerde en
te zware lading.
De werking van het systeem kan soms
negatief beïnvloed worden door de
vorm van het terrein/de weg waarop
wordt gereden (bijv. hobbels),
omstandigheden van slecht zicht (bijv.
mist, regen, sneeuw), omstandigheden
van extreem licht (bijv. verblinding
door de zon, duisternis), vervuiling of
beschadiging, ook gedeeltelijk, van de
voorruit in de zone voor de camera.
De Driving Advisor kan niet werken
door een storing in de volgende
veiligheidssystemen: ABS, ESC, ASR
en Traction Plus.
De werking van het systeem kan
negatief beïnvloed worden door
omstandigheden van slecht zicht (bijv.
mist, regen, sneeuw), omstandigheden
van extreem licht (bijv. verblinding
door de zon, duisternis), vervuiling of
beschadiging, ook gedeeltelijk, van de
voorruit in de zone voor de camera.
95
TABEL SAMENVATTING VAN SIGNALEN TIJDENS HET GEBRUIK VAN DE DRIVING
ADVISOR
Status van de led
op de knopBericht op het displayStatus van het
symbool op het
displayGeluidssignaal Betekenis
Uitschakeling – – –systeem actief
(automatisch voor elke
sleutelcyclus)
UitschakelingDriving Advisor
ingeschakeld
en
waarschuwingslampjes
continu brandend-systeem actief bij
afwijkende
werkingsomstandigheden
UitschakelingDriving Advisor
ingeschakeld--systeem actief bij vereiste
werkingsomstandigheden:
het systeem kan geluids-/
visuele waarschuwingen
geven
Uitschakeling -
waarschuwingslampje
knippertJahet systeem is actief en
herkent de
werkingsomstandigheden:
waarschuwing voor
afwijking van de
linkermarkering
Uitschakeling -
waarschuwingslampje
knippertJahet systeem is actief en
herkent de
werkingsomstandigheden:
waarschuwing voor
afwijking van de
rechtermarkering
Aan Driving Advisor uit - neeHet systeem is handmatig
uitgeschakeld
AanDriving Advisor niet
beschikbaar - zie
handleiding
storingslampjeJaHet systeem is defect: ga
naar het Fiat
Servicenetwerk
AanDriving Advisor niet
beschikbaar - de camera
aan de voorzijde reinigen
storingslampjeJasysteemstoring: voorruit
reinigen
97
Veiligheidsgordel met
oprolautomaat voor middelste
zitplaats voor
De tweepersoonsbank voorin is
voorzien van een ingebouwde
veiligheidsgordel (oprolautomaat op
stoel) met drie verankeringspunten voor
de middelste plaats fig. 88.
BELANGRIJK
80)Druk nooit op knop C fig. 86tijdens het
rijden.
81)De hoogte van de veiligheidsgordels
mag alleen ingesteld worden bij stilstaande
auto.
82)Controleer na de afstelling altijd of de
beugel, waaraan de ring is bevestigd, in
één van de vaste standen is geblokkeerd.
Om dit te doen, de hendel loslaten en
de gordel omlaag trekken tot het
bevestigingspunt in één van de mogelijke
standen blokkeert.
SBR-SYSTEEM
IN HET KORT
Het voertuig is voorzien van een
systeem dat SBR wordt genoemd.
(Seat Belt Reminder) bestaat uit een
zoemer die samen met het
knipperende waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel de
bestuurder waarschuwt dat zijn
gordel of (voor bepaalde
versies/markten) die van de
passagiers niet goed is bevestigd.
Voor het permanent uitschakelen van
dit systeem, contact opnemen met het
Fiat Servicenetwerk.
Het SBR-systeem kan ook via het
setup menu van het display opnieuw
worden ingeschakeld.
GORDELSPANNERS
Voor een nog doeltreffender
bescherming zijn de veiligheidsgordels
van de voorstoelen voorzien van
gordelspanners. Bij een frontale of
zijdelingse botsing, trekken de
gordelspanners de gordel enige
centimeters aan. Op die manier worden
de inzittenden veel beter op hun plaats
gehouden en wordt de voorwaartse
beweging ingeperkt.
Het blijkt dat de gordelspanners
hebben gewerkt als de gordel niet meer
opgerold wordt.
Tijdens de werking van de
gordelspanner kan er wat rook
ontsnappen. Deze rook is niet
schadelijk en duidt niet op brandgevaar.
De gordelspanner vereist geen
onderhoud of smering. Elke
verandering van de oorspronkelijke
conditie zal de werking ervan
benadelen. Als de inrichting door
uitzonderlijke natuurlijke gebeurtenissen
(bijv. overstromingen, vloedgolven,
enz.) met water of modder in contact is
geweest, neem dan contact op met
het Fiat Servicenetwerk om hem te
laten vervangen.
83)
13)
88F1A0147
99