D - knop voor inschakeling/uitschakeling aircocompressor (niet beschikbaar voor uitvoeringen met alleen verwarming);
E - draaiknop luchtverdeling:
luchtstroom uit roosters in het midden en aan de zijkant
luchtstroom uit roosters in het midden, aan de zijkant en roosters beenruimten voor / achter
luchtstroom uit de luchtroosters beenruimten voor en achter en tevens een lichte luchtstroom uit de
luchtuitstroomopeningen aan de zijkant op het dashboard
luchtstroom uit de luchtroosters beenruimten voor en achter, naar de voorruit, de zijruiten en tevens een lichte luchtstroom
uit de luchtuitstroomopeningen aan de zijkant op het dashboard
luchtstroom naar de voorruit, de zijruiten en tevens een lichte luchtstroom uit de luchtroosters op het dashboard
Er zijn nog 4 tussenstanden mogelijk in de hierboven beschreven 5 belangrijkste verdeelwijzen.
F - Knop voor inschakeling/uitschakeling achterruitverwarming;
Als gekozen wordt voor luchtverdeling naar de voorruit, dan wordt de compressor van de klimaatregeling (led op A/C-knop
brandt) ingeschakeld en wordt de luchtrecirculatie ingesteld op "lucht van buiten" (led op knop B uit). Deze logica garandeert
optimaal zicht door alle ruiten. De bestuurder kan de luchtcirculatie en de compressor van de klimaatregeling altijd instellen.
Extra verwarming(waar aanwezig)
De extra verwarming garandeert een snellere verwarming van het interieur.
Deze wordt in koude weersomstandigheden ingeschakeld, als de volgende omstandigheden vastgesteld worden:
❒lage buitentemperatuur;
❒lage koelvloeistoftemperatuur;
❒motor gestart;
❒ventilatorsnelheid ingesteld op de 1
stesnelheid;
❒knop C volledig naar rechts gedraaid in de rode sectie.
De verwarming wordt uitgeschakeld als minstens een van bovengenoemde omstandigheden niet langer wordt vastgesteld.
OpmerkingHet vermogen van de elektrische verwarming wordt gemoduleerd in overeenstemming met de accuspanning.
35
Selectie luchtverdeling
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien.
Luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gelaat tijdens
het warme seizoen te verkoelen.
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen voor de beenruimten voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur, waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel wordt verkregen.
+Luchtstroomverdeling tussen uitstroomopeningen beenruimten (hetere lucht) en luchtroosters midden/zijkanten
dashboard (koelere lucht). Deze luchtdistributie is bijzonder nuttig in het voor- en het najaar en op zonnige dagen.
+Luchtstroom verdeeld tussen de roosters van de beenruimten en de roosters voor de voorruit en zijruiten. Deze
luchtverdeling zorgt voor een snelle verwarming van het interieur en voorkomt dat de ruiten beslaan.
+Luchtstroom verdeeld over luchtroosters in het midden en aan de zijkanten van het dashboard en de luchtroosters
voor de voorste zijruiten. Zo kan de lucht op de voorruit worden gericht bij sterk zonlicht.
++Luchtstroomverdeling naar alle uitstroomopeningen van het voertuig.
In de AUTO-modus wordt de luchtverdeling automatisch door de klimaatregeling geregeld (de leds op de knoppen H zijn uit).
Bij handmatige bediening wordt de ingestelde luchtverdeling aangegeven door het aangaan van de leds op de betreffende
knoppen. Bij de gecombineerde functiemodus, wordt bij bediening van een knop de betreffende functie gelijktijdig met de
reeds ingestelde functies geactiveerd. Als een knop wordt ingedrukt waarvan de functie reeds actief is, wordt de werking
geannuleerd en gaat de betreffende led op de knop uit. Druk op de AUTO-knop om de automatische regeling van de
luchtverdeling na een handmatige instelling te herstellen.
Start&Stop
De automatische dual-zone klimaatregeling regelt het Start&Stopsysteem (motor wordt afgezet wanneer de voertuigsnelheid 0
km/h is) om een passend comfort in het interieur te garanderen. Wanneer het Start&Stopsysteem is ingeschakeld (motor uit
en voertuig stilstaand), wordt de automatische recirculatiefunctie met lucht van buitenaf uitgeschakeld om de kans op beslagen
ruiten te verminderen (aangezien de compressor is uitgeschakeld).
BELANGRIJK
2)Het systeem gebruikt het koelmiddel R1234YF dat het milieu niet verontreinigt als het per ongeluk weglekt. Gebruik onder geen enkele
omstandigheid R134a en R12 vloeistoffen, deze zijn niet compatibel met de componenten van het systeem.
37
Belangrijke aanbevelingen voor het
veilig vervoeren van kinderen
❒Monteer de kinderzitjes op de
achterbank, omdat die plaats bij een
ongeval de meeste bescherming biedt.
❒Houd kinderen zo lang mogelijk in
kinderzitjes die tegen de rijrichting
in gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn.
❒Als de passagiersairbag buiten
werking is gesteld, controleer dan of
het speciale lampje op het paneel
op het dashboard brandt om er zeker
van te zijn dat deze airbag
daadwerkelijk is uitgeschakeld.
❒Neem de aanwijzingen die de
producent verplicht bij het kinderzitje
moet leveren zorgvuldig in acht.
Bewaar deze aanwijzingen samen met
de overige documenten en dit
instructieboek in het voertuig. Gebruik
geen gebruikte kinderzitjes waarvan
de gebruiksaanwijzingen ontbreken.
❒Elk kinderzitje is bedoeld voor slechts
één kind: vervoer nooit twee kinderen
in één zitje.
❒Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.
❒Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door eraan te trekken.
❒Controleer tijdens het rijden of het
kind geen verkeerde houding aanneemt
of de gordels losmaakt.❒Laat een kind nooit de het diagonale
gordelgedeelte onder zijn arm of achter
zijn rug omleggen.
❒Vervoer kinderen nooit op schoot,
ook geen pasgeborenen. Niemand is in
staat om een kind vast te houden bij
een ongeval.
❒Na een ongeval moet het kinderzitje
door een nieuw exemplaar worden
vervangen.
❒Als in de rijrichting gemonteerde
kinderzitjes worden gebruikt, zet dan de
hoofdsteun van de stoel van het
voertuig in de hoogste stand.
BELANGRIJK
76)ZEER GEVAARLIJK Plaats NOOIT een
kinderzitje tegen de rijrichting in op de
passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag ernstig letsel en
zelfs de dood van het kind tot gevolg
hebben. Het is raadzaam kinderen altijd in
kinderzitjes op de achterbank te vervoeren:
bij een ongeval biedt de achterbank de
meeste bescherming.77)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld
moet worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Houd u altijd aan
de aanwijzingen op de zonneklep aan de
passagierszijde (zie de paragraaf
“Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag”).
78)Mocht het toch nodig zijn om een kind
in een tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de passagiersstoel voor
te vervoeren, dan moeten de frontairbag en
zijairbag aan passagierszijde worden
uitgeschakeld via het hoofdmenu van het
display (zie de aanwijzingen in de paragraaf
"Display", in het hoofdstuk "Kennismaking
met het instrumentenpaneel"), de
uitschakeling moet geverifieerd worden
door te controleren of de led
OFF op
het dashboard brandt. Bovendien moet de
passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard.
79)Verplaats de voorste passagiersstoel of
de achterbank niet als er een kind op zit
of als het kind in een geschikt kinderzitje zit.
80)Onjuiste montage van het kinderzitje
kan ertoe leiden dat het
beschermingssysteem inefficiënt wordt. Bij
een ongeval kan het kinderzitje loskomen
en kan het kind zelfs dodelijk gewond
raken. Houd u, bij het monteren van
kinderzitjes voor pasgeborenen of kinderen,
strikt aan de aanwijzingen van de
Fabrikant.
107
81)Wanneer het kinderzitje niet in gebruik
is, zet het dan vast met de
veiligheidsgordel of met de ISOFIX-
verankeringen, of verwijder het uit het
voertuig. Laat het kinderzitje niet los in het
interieur liggen. Op die manier kan het geen
letsel bij de inzittenden veroorzaken, als er
plotseling moet worden geremd of in
geval van een ongeval.
82)Verwijder de stoel niet als het kinderzitje
eenmaal is geplaatst: verwijder altijd eerst
het kinderzitje voordat enige aanpassingen
worden gemaakt.
83)Zorg er altijd voor dat het diagonale
gedeelte van de veiligheidsgordel niet
onder de armen of achter de rug van het
kind loopt. Bij een ongeval zal de
veiligheidsgordel het kind niet vast kunnen
houden, met het risico van zelfs dodelijk
letsel. Daarom moet het kind de
veiligheidsgordel altijd correct omleggen.
84)Gebruik niet dezelfde verankering
om meer dan één kinderzitje mee te
bevestigen.
85)Als een Universeel/ISOFIX kinderzitje
niet aan alle drie de verankeringspunten is
vastgemaakt, zal het kinderzitje het kind
niet goed kunnen beschermen. In geval
van een aanrijding zou het kind ernstig
gewond kunnen raken of zelfs kunnen
overlijden.
86)Monteer het kinderzitje alleen bij
stilstaande auto. Het kinderzitje is op de
juiste wijze aan de beugels bevestigd
als de vergrendeling hoorbaar vastklikt. De
instructies voor montage, demontage en
plaatsing moeten in elk geval worden
opgevolgd. De fabrikant van het kinderzitje
is verplicht deze instructies bij het
kinderzitje te leveren.87)Als het voertuig betrokken is geweest
bij een ernstig ongeval, moeten de
ISOFIX-verankeringen en het kinderzitje
worden vervangen.
88)Als het voertuig betrokken is geweest
bij een ernstig ongeval, moeten zowel
het kinderzitje als de veiligheidsgordel
waarmee het was bevestigd, worden
vervangen.AANVULLEND
VEILIGHEIDSSYSTEEM
(SRS) - AIRBAGS
Het voertuig is voorzien van:
❒frontairbag bestuurderszijde;
❒frontairbag passagierszijde;
❒airbags aan passagiers- en
bestuurderszijde ter bescherming van
bekken, borst en schouders (zijairbags);
❒zijairbags die het hoofd van de
inzittenden voor- en achterin
beschermen (hoofdairbags)
❒knie-airbag bestuurder (waar
aanwezig).
De plaats van de airbags in het voertuig
is gemarkeerd met het woord
"AIRBAG" in het midden van het
stuurwiel, op het dashboard, op de
bekleding aan de zijkant of met een
sticker die in het gebied waar de airbag
wordt opgeblazen zit.
FRONTAIRBAGS
De frontairbags voor bestuurder/
passagier en de knie-airbag voor de
bestuurder (indien aanwezig)
beschermen de inzittenden op de
voorstoelen in geval van
middelzware/zware frontale botsingen,
door de airbag tussen de inzittende
en het stuurwiel of het dashboard op te
blazen.
108
VEILIGHEID
Als de airbags niet worden opgeblazen
bij andere soorten botsingen (botsingen
opzij, achterop, over de kop slaan
enz.), wijst dit niet op een storing van
het systeem.
De frontairbags voor bestuurder en
passagier zijn geen vervanging voor de
veiligheidsgordels, maar een aanvulling
hierop. Draag dus altijd
veiligheidsgordels, zoals trouwens bij de
wet voorgeschreven is in alle Europese
landen en de meeste landen
daarbuiten.
Bij een botsing worden degenen die
geen veiligheidsgordel dragen naar
voren geworpen en kunnen zo in
contact komen met een airbag die nog
niet volledig opgeblazen is. Onder
deze omstandigheden wordt de
inzittende minder door de airbag
beschermd.
In de volgende omstandigheden kan
het voorkomen dat de frontairbags niet
worden opgeblazen:
❒frontale botsingen tegen makkelijk
vervormbare onderdelen, die niet het
front van het voertuig zijn (bijv. spatbord
tegen de vangrail, enz. );
❒de auto schuift onder andere auto’s
of veiligheidsbarrières (bijvoorbeeld
onder vrachtwagens of vangrails).Als de airbags onder de hierboven
beschreven omstandigheden niet
opgeblazen worden, dan bieden ze
geen aanvullende bescherming ten
opzichte van de veiligheidsgordels,
zodat hun activering geen zin heeft.
In deze gevallen wijst de uitgebleven
activering dus niet op een storing
van het systeem.
Frontairbag bestuurderszijde
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in het midden van het stuurwiel
is geplaatst fig. 83.
Frontairbag passagierszijde
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in het dashboard is
opgeborgenfig. 84; deze airbag heeft
een groter volume dan de
bestuurdersairbag.
Frontairbag passagier en
kinderzitjes
PlaatsNOOITeen kinderzitje tegen de
rijrichting in op de voorstoel met een
actieve passagiersairbag. Als bij een
botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot dodelijk letsel van het
kind.
NeemALTIJDde aanwijzingen vermeld
op het etiket op de zonneklep aan
passagierszijde in acht fig. 85.
83F1B0125C
84F1B0126C
85F1B0127C
109
Knieairbag bestuurderszijde(waar aanwezig)
Deze airbag zit in een speciale ruimte
onder het dashboard achter een
speciaal deksel fig. 86. Deze biedt extra
bescherming in het geval van een
frontale botsing.
Uitschakeling frontairbag passagier
en in de stoel gemonteerde
zijairbag ter bescherming van
bekken, borst en schouders
Als een kind in een kinderzitje dat
achterstevoren op de voorstoel
is geplaatst vervoerd moet worden,
schakel dan de frontairbag en de
zijairbag aan passagierszijde uit.
Gebruik het displaymenu voor het
uitschakelen van de airbags (zie de
paragraaf "Display" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel").De leds
OFFenONbevinden
zich in het midden van het
instrumentenpaneelfig. 87.
Als de startinrichting op MAR wordt
gezet, gaan de twee leds gedurende
ongeveer 8 seconden branden. Als dit
niet het geval is, neem dan contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
Tijdens de eerste seconden geeft het
branden van de led niet de werkelijke
toestand van de
passagiersbescherming aan, maar
heeft alleen tot doel om de correcte
werking ervan te controleren. Na een
test van enkele seconden zullen de leds
de beschermingsstatus van de
passagiersairbag aangeven.
Bescherming passagier
ingeschakeld:deled
ONgaat
continu branden.Bescherming passagier
uitgeschakeld:deled
OFFgaat
continu branden.
De leds kunnen met verschillende
lichtsterkte branden, afhankelijk van de
voertuigcondities. De lichtsterkte kan
tijdens dezelfde sleutelcyclus variëren.
86F1B0132C
87F1B0128C
110
VEILIGHEID
BELANGRIJK
89)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats
nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons)
op het dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen van de
airbag kunnen hinderen en tevens de
inzittenden ernstig kunnen verwonden.
90)Rijd altijd met de handen op de
stuurwielrand zodat de airbag indien nodig
ongehinderd opgeblazen kan worden.
Rijd niet met voorover gebogen lichaam.
Houd de rug goed rechtop tegen de
rugleuning gedrukt.
91)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van
auto's met een actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de
airbag ernstig letsel en zelfs de dood van
het kind tot gevolg hebben. Daarom moet
de passagierszijairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.92)Om de airbag uit te schakelen de
beschrijving raadplegen in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel", paragraaf
"Menuopties".
93)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
94)Steun niet met uw hoofd, armen of
ellebogen tegen het portier, de ruiten of in
het gebied van de hoofdairbag om mogelijk
letsel tijdens het opblazen te voorkomen.
95)Steek nooit uw hoofd, armen of
ellebogen uit het raam.
96)Als de startinrichting naar MAR wordt
gedraaid en het lampje
niet gaat
branden of blijft branden tijdens het rijden,
dan is er mogelijk een storing in de
veiligheidssystemen. In dat geval kunnen
de airbags of gordelspanners niet
geactiveerd worden bij een botsing of, in
een zeer beperkt aantal gevallen, per
ongeluk geactiveerd worden. Neem.
voordat er verder wordt gereden,
onmiddellijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk om het systeem te laten
controleren.
97)Bij sommige versies gaat, als de led
OFFofON(op de sierlijst van het
dashboard) defect is, het lampjeop het
instrumentenpaneel branden.
98)Indien er een zijairbag aanwezig is, de
rugleuningen van de voorstoelen niet
bedekken met extra hoezen.
99)Rijd niet met voorwerpen op schoot,
vóór uw borst of tussen uw lippen (pijp,
potlood, enz.). Deze zouden ernstig letsel
kunnen veroorzaken als de airbag wordt
opgeblazen.100)Als het voertuig betrokken is bij
diefstal, een poging tot diefstal,
vandalisme, of overstroming, het
airbagsysteem laten inspecteren bij een
werkplaats van het Fiat Servicenetwerk.
101)Als de startinrichting in MAR staat,
kunnen, zelfs als de motor is afgezet,
de airbags opgeblazen worden wanneer
het voertuig stil staat en geraakt wordt
door een ander voertuig. Daarom mag,
wanneer de passagiersairbag is
ingeschakeld, en ook al staat de auto stil,
GEEN tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de voorstoel gemonteerd
worden. Als bij een botsing de airbag
wordt opgeblazen, kan dit leiden tot ernstig
letsel en zelfs tot de dood van het kind.
Daarom moet de passagierszijairbag altijd
uitgeschakeld worden als een kinderzitje
tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op
de voorste passagiersstoel. Bovendien
moet de voorste passagiersstoel zo ver
mogelijk naar achteren zijn geschoven om
te voorkomen dat het kinderzitje eventueel
in aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de startinrichting in
de stand STOP staat, bij een ongeval
geen enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In
dat geval duidt de uitgebleven in
werkintreding niet op een storing van het
systeem.
113
116)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter; zorg ervoor dat wanneer
u het voertuig verlaat, u de contactsleutel
bij u hebt.
BELANGRIJK
36)Zet de startinrichting in de stand MAR
en trap het rempedaal in, voordat u de
versnellingspook uit stand P (parkeren) zet.
Anders kan de versnellingspook
beschadigen.
37)Schakel de achteruitversnelling
uitsluitend in als de auto stil staat, de motor
op stationair toerental draait en het
gaspedaal volledig losgelaten is.
38)Schakel altijd de handrem in als de
auto op een helling staat, VOORDAT u de
versnellingspook in P zet.
39)Schakel de achteruitversnelling
uitsluitend in als de auto stilstaat, de motor
op stationair toerental draait en het
gaspedaal volledig losgelaten is.
40)Door onjuist gebruik van de peddels
(peddels naar het dashboard geduwd)
kunnen de peddels afbreken.
VERSNELLINGSBAK
MET DUBBELE
KOPPELING
VERSNELLINGSPOOK
De fig. 95 pook heeft de volgende
standen:
❒P= Parkeren
❒R= Achteruitversnelling
❒N= Vrijstand
❒D= Drive, (automatische
vooruitversneling)
❒"AutoStick": + naar een hogere
versnelling schakelen in sequentiële
rijmodus; – naar een lagere versnelling
schakelen in sequentiële rijmodus.
120) 118) 119) 120)
41) 42) 43)
Verplaats de pook van D (Vooruit) naar
links, om de "sequentiële" modus in
te schakelen. De haalbare standen zijn
+ (hogere versnelling) of - (lagere
versnelling). Deze standen zijn
onstabiel: de pook keert altijd terug
naar de centrale stand.
De pook is voorzien van een knop A fig.
95, die ingedrukt moet worden om de
pook van P naar R te verplaatsen.
Schakelen van stand P naar elke
andere stand van de keuzehendel, met
contactsleutel op stand MAR, moet
gedaan worden met ingetrapt
rempedaal en met behulp van knop A
fig. 95.
Druk om van R naar P te schakelen
knop A in, fig. 95 als de motor stationair
draait.
Om van stand N naar D of R te
schakelen, moet het rempedaal worden
ingetrapt. Aanbevolen wordt geen gas
te geven en ervoor te zorgen dat de
motor stabiel stationair draait.
De overgang van D naar N is vrij, terwijl
voor de overgang van D naar R of P
op knop A gedrukt moet worden.
fig. 95.
95F1B0137C
125