01
02
03
04
05
2
DS4_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2016
Toegang tot de autoVeiligheid
64 Sleutel met afstandsbediening
70
K
eyless entry and start
80
Portieren
81
Achterklep
83
Alarm
87
Ruitbediening
92
Vo
or stoelen
98
Achterbank
99
St
uurwielverstelling
100
Spiegels
104
H
andbediende airconditioning
106
A
utomatische airconditioning met
gescheiden regeling
110
O
ntwasemen - Ontdooien voorruit en
zijruiten
111
Achterruitverwarming
112
V
oorzieningen voorin
114
P
anoramische voorruit
115
Middenconsoles
117
A
rmleuning vóór
121
V
oorzieningen achter
122
V
oorzieningen in de bagageruimte 128
Lichtschakelaar
132
A
utomatische verlichting
133
Instapverlichting
13 4
K
oplampen in hoogte verstellen
135
M
eedraaiende koplampen
137
Ruitenwisserschakelaar
138
A
utomatisch wissen
142
Plafonniers
14 3
Sfeerverlichting
14 4
V
erlichting bagageruimte
Overzicht
Eco-rijden
Instrumentenpaneel Verlichting en zicht
Ergonomie en comfort
14 Instrumentenpanelen
16
Toerenteller
17
Verklikkerlampjes
33
M
eters
43
H
andmatige CHECK
46
K
leuren van het instrumentenpaneel
instellen
47
M
onochroom display C
51
Touchscreen
56
B
oordcomputer 14 8
A
lgemene aanbevelingen met betrekking
tot de veiligheid
14 9
Alarmknipperlichten
14 9
C
laxon
15 0
N
oodoproep of Pechhulp
15 4
H
ulpsystemen bij het remmen
155
Stabiliteitscontrolesystemen
157
V
eiligheidsgordels
161
Airbags
166
Kinderzitjes
168
U
itschakelen van de airbag vóór aan
passagierszijde
175
I
SOFIX-kinderzitjes
180
V
eiligheidsvoorzieningen voor kinderen
4
10
Inhoudsopgave
6
DS4_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Cockpit
Instrumentenpanelen 14-16
Controlelampjes 17-32
Meters/tellers
33-42
Handmatige check
4
3
Regelknoppen
44-46
-
dagteller
-
regelknop dashboardverlichting / black panel- persoonlijke styling klokken en displays
Koplampverstelling
134
Buitenspiegels
100-101
Ruitbediening
8
7-88
Zekeringen dashboard
2
88-290
Motorkap openen
2
42 Monochroom display
4
7-50
Pictogrammendisplay veiligheidsgordels/ frontairbag passagier
1
58-159, 163
Achteruitrijcamera 223
Handgeschakelde versnellingsbak
1
97
Automatische transmissie
1
98-201
Parkeerrem
192
Elektrische parkeerrem
3
1-32, 193 -19 6
Binnenspiegel
102
Plafonnier
142
Ventilatie / ver warming
1
03
Handbediende airconditioning
1
04-105
Automatische airconditioning
1
06-109
Voorruitverwarming
110
Achterruitverwarming
1
11
Autoradio
3
77- 404
Datum / tijd instellen
5
0
Touchscreen
5
1- 54, 313 -376
Datum / tijd instellen
5
5
Sfeerverlichting
143
Contactslot / Starten met de sleutel
18
6 -188
Contact / Starten met de START/STOP- knop
18
6, 189 -191
Overzicht
10
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-
speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan
om het elektriciteitsverbruik, en dus het
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto
verlaat.
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van
de versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde
versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo
snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel
bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over
naar een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische
transmissie, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet
bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling
in te schakelen die het best geschikt is
voor de rijomstandigheden: volg het op
het instrumentenpaneel weergegeven
schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een automatische transmissie
wordt de schakelindicator uitsluitend in de
handmatige stand weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij
voorkeur af op de motor in plaats van het
rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal
geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft,
neemt het brandstofverbruik en de CO
2-
uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het
verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan
vanaf een snelheid van ongeveer 40
km/h de
snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de
elektrische voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de
auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de
ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te
schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50
km/h de ruiten, maar laat
de ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de
temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel
van het panoramadak, zonneschermen, enz.).
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als
het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u
rijdt. Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste
temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met
een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitver warming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn
als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelver warming zo snel mogelijk uit.
Eco-rijden
103
DS4_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de
lucht in het interieur goed ververst wordt.
Neem voor een optimale werking van de ver warming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F
L
et erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan
om het systeem in per fecte staat te houden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het interieur filter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
W
ij raden u een gecombineerd interieur filter aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een
schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F
L
aat om de per fecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem
regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor. Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is
een normaal verschijnsel.
Stop & Start-systeem
De verwarming en de airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor.
Als u het thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt houden, kunt u
tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Stop & Star t -systeem.
03
Ergonomie en comfort
104
DS4_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Handbediende airconditioning
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
1. Temperatuurregeling
F Draai de knop van blauw (koel) naar rood (warm) om de
temperatuur naar behoefte in te
stellen.
2. Luchtopbrengstregeling
Met deze knop kunt u de
aanjagersnelheid instellen.
3. Luchtverdeling
Met deze knop regelt u de verdeling van de
luchtstroom naar het interieur.
F
A
ls de knop van de
luchtopbrengstregeling in de stand 0
s
taat, is de aanjager uitgeschakeld.
Er blijft door de rijwind echter nog wel
een kleine luchtstroom gehandhaafd.
F
D
raai de knop in een van de vijf standen,
om de gewenste luchtopbrengst te
verkrijgen. Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in een
middenstand te zetten.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager om te voorkomen dat de
ruiten beslaan en de luchtkwaliteit
vermindert.
03
Ergonomie en comfort
105
DS4_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
4. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en zijruiten.
F
D
ruk op deze toets om de
lucht in het interieur te laten
recirculeren. Het lampje
brandt om aan te geven dat de
luchtrecirculatie is ingeschakeld.
In deze stand kunt u de lucht in het
interieur snel opwarmen of afkoelen.
5. Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn
gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
-
d
e temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
-
i
n de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Aan
De airconditioning werkt niet als de
aanjagerknop 2 in de stand "0" staat.
Om de toevoer van koele lucht te
versnellen kunt u gedurende enkele
ogenblikken de recirculatie van de
interieurlucht inschakelen. Schakel
daarna weer over op de toevoer van
buitenlucht.
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht
weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het
interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan.
F Druk nogmaals op de toets
om de toevoer van buitenlucht
weer in te schakelen. Het
lampje gaat uit.
Uit
F Druk op de toets "A /C " : het
lampje van de toets gaat
branden.
F
D
ruk nogmaals op de toets
"A /C " : het lampje van de toets
gaat uit.
Door het uitschakelen van de airconditioning
kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten).
03
Ergonomie en comfort
106
DS4_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Automatische airconditioning met gescheiden regelingDe airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Automatische werking
1. Automatisch programma "comfor t"
F Druk herhaaldelijk op de toets
"AUTO" .
-
é
én lampje brandt; milde
instelling,
-
t
wee lampjes branden;
gemiddelde instelling,
-
d
rie lampjes branden;
intense instelling. Om bij koud weer en een koude motor
te voorkomen dat er koude wind in
uw gezicht geblazen wordt, wordt de
aanjagersnelheid in dergelijke situaties
geleidelijk verhoogd tot het gewenste
niveau is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor het gewenste
comfort de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Het systeem kan in alle jaargetijden effectief
gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten. Wij raden aan om een van de drie AUTO -
standen te gebruiken: het systeem zorgt voor
een aangenaam klimaat in de auto op basis
van de door u ingestelde waarde.
In alle drie de standen regelt het systeem zelf
de luchttoevoer om zo snel mogelijk het door u
gewenste klimaat te verkrijgen.
03
Ergonomie en comfort
108
DS4_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
5. Airconditioning aan/uit
F Druk op deze toets om de airconditioning uit te schakelen.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het
thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen ruiten).
6. Regeling luchtverdeling
F Druk op één of meer toetsen om de luchtstroom te verdelen
naar:
-
d
e voorruit en de zijruiten
(ontwasemen of ontdooien),
-
d
e centrale en
zijventilatieroosters,
-
d
e beenruimte van de
passagiers.
U kunt de drie luchtstromen ook naar eigen
wens combineren.
7. Regeling luchtopbrengst
F Draai deze knop naar links om de luchtopbrengst te
verminderen of naar rechts om
deze te verhogen.
8. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie
F Druk op deze toets om de lucht in
het interieur te laten recirculeren. Het
lampje van de toets gaat branden.
De lampjes van de luchtopbrengst, tussen
de twee propellers, gaan afhankelijk van de
ingestelde waarde geleidelijk branden.
9. "REST"-functie: ventilatie bij afgezette motor
Nadat de motor is afgezet, kunt u
de ventilatie nog enkele minuten
laten werken.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. Als u bijvoorbeeld uit de auto stapt, hebben de
achterblijvers in de auto voldoende verse lucht,
zonder dat de motor hoeft te draaien.
Deze functie is beschikbaar als het contact aan
is en de motor niet draait.
De duur en de beschikbaarheid van deze
functie hangt af van de staat van de accu.
U kunt de "REST"-functie activeren zo lang de
controlesignaleringen van de airconditioning
aan staan.
Laat de lucht in het interieur niet te
lang recirculeren om te voorkomen dat
de ruiten beslaan en de luchtkwaliteit
vermindert.
F
Druk de toets nogmaals in zodra
dit mogelijk is om de automatische
werking van de airconditioning te
hervatten. Het lampje van de toets
"A /C " gaat branden
F Druk de toets, zodra de
luchtrecirculatie niet meer
nodig is, nogmaals in om de
toevoer van buitenlucht te
hervatten en het beslaan van
de ruiten te voorkomen. Het
lampje van de toets gaat uit.
03
Ergonomie en comfort