109
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u:
- d e selectiehendel in de stand N bewegen
om de neutraalstand te selecteren,
of
-
e
en versnelling ingeschakeld laten. In dat
geval kan de auto niet worden verplaatst.
U dient bij het parkeren echter altijd de
parkeerrem aan te trekken .
Als de auto enige tijd moet stilstaan met
draaiende motor, selecteer dan altijd de
neutraalstand N .
Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert altijd of de
selectiehendel in de neutraalstand N staat
en de parkeerrem is aangetrokken.
Synchroniseren
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de
accu moet de versnellingsbak worden gereset.
F
Z
et het contact aan.De aanduidingen AUTO
en – verschijnen op het
instrumentenpaneel.
F
S
electeer de stand N .
F
T
rap het rempedaal volledig in.
F
W
acht ongeveer 30 seconden tot op het
instrumentenpaneel de aanduiding N of de
ingeschakelde versnelling verschijnt.
F
B
eweeg de selectiehendel naar de stand A
en vervolgens naar de stand N .
F
S
tart, ter wijl u het rempedaal nog steeds
ingetrapt houdt, de motor.
De versnellingsbak werkt dan weer normaal. In uitzonderlijke gevallen kan het
noodzakelijk zijn om de automatische
transmissie te resetten: in dat geval kan
de auto niet worden gestart en schakelt de
transmissie niet.
Storing
of
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden
en de aanduiding AUTO
gaat
knipperen in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, duidt dit
op een storing in de versnellingsbak.
Laat ze controleren door het
CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats. De aanduidingen AUTO
en – verschijnen op het
instrumentenpaneel.
Volg de hierboven beschreven procedure.
6
Rijden
111
Starten van de auto
F Trek de parkeerrem aan.
F S electeer de stand P of N .
F
S
tart de motor.
Als niet aan deze voor waarden is voldaan,
klinkt een geluidssignaal in combinatie met een
waarschuwingsmelding.
F
T
rap bij draaiende motor het rempedaal in.
F
Z
et de parkeerrem vrij.
F
S
electeer de stand R , D of M,
F
L
aat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden. Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N
wordt geselecteerd, laat het motortoerental
dan zakken tot stationair toerental en zet de
selectiehendel in de stand D alvorens het
gaspedaal weer in te trappen.
Laat bij temperaturen onder -23 °C de
motor gedurende vier minuten stationair
draaien. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de motor en
transmissie.
Weergave op het display
Wanneer u met de selectiehendel een stand
inschakelt, verschijnt het desbetreffende
pictogram op het instrumentenpaneel.
P. Parkeren.
R. Achteruit.
N. Neutraalstand.
D. Rijden.
S. Programma Sport .
T . Programma Sneeuw
.
1 2 3 4 5 6. Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen.
-. Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen.
Voet op rempedaal
F Als dit verklikkerlampje
gaat branden op het
instrumentenpaneel, trap dan
het rempedaal in (bijv.: starten
van de motor).
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R, D
of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs
al in beweging als het gaspedaal niet is
ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
6
Rijden
114
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N bewegen om
de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om
de auto stil te zetten.Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, verschijnt bij het openen van
het bestuurdersportier of na ongeveer
45
seconden een waarschuwingsmelding
op het display.
F
Z
et de selectiehendel in de stand P ;
de melding verdwijnt.
Rijd stapvoets wanneer u op een
ondergelopen weg rijdt of een beek
doorkruist.
Storing
of Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een waarschuwingsmelding op
het display, duidt dit op een storing
in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
waarnemen bij het selecteren van R vanuit
de stand P , of R vanuit de stand N . Dit is niet
gevaarlijk voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Neem zo snel mogelijk contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
-
a
ls u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt,
-
a
ls u, wanneer de accu geen stroom
levert, de selectiehendel geforceerd in
de stand P of een andere stand zet.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende
motor (files...), kunt u, om brandstof te
besparen, de selectiehendel in de stand
N zetten en de parkeerrem aantrekken.
Rijden
119
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de
bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het geleidelijk dieper intrappen van het
gaspedaal geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30
km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
Door het gaspedaal met kracht in te trappen
kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.Stuurkolomschakelaars
De bediening van de snelheidsregelaar is
ondergebracht in de hendel A .
1 Knop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer.
2 Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid
3 Toets voor het verhogen van de
ingestelde snelheid
4 Toets voor het in-/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer.
Weergave op het display
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt
weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
5Snelheidsbegrenzer A AN/UIT.
6 Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
7 Ingestelde snelheid.
6
Rijden
120
Instellingen
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.Pauze
F Draai de rolknop 1 in de stand LIMIT: de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (PAUSE).
F
S
tel de snelheid in door op de toets 2 of 3
te drukken (bijv. 90
km/h). F
U
itschakelen van de snelheidsbegrenzer:
druk op de toets 4 : het uitschakelen wordt
bevestigd op het display (PAUSE).
F
W
eer inschakelen van de
snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4 .
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens
wijzigen met de toetsen 2 en 3
:
-
+
/- 1 km = kort indrukken.
-
+
/- 5 km = lang indrukken.
-
+
/- in stappen van 5 km = ingedrukt
houden.
F
In
schakelen van de snelheidsbegrenzer:
druk op de toets 4 .
Rijden
121
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper wordt ingetrapt,
wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal
echter met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het
zware punt , wordt de snelheid wel verhoogd.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de op het display
weergegeven ingestelde snelheid
gaat knipperen in combinatie met een
geluidssignaal.
Het knipperen van de ingestelde snelheid
in combinatie met het geluidssignaal stopt
automatisch als het gaspedaal wordt
losgelaten.
Uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer Storing
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde
snelheid gewist en knipperen de streepjes op
het display.
Laat ze controleren door het
CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.
F
D
raai de knop 1 in de stand 0: de selectie
van de snelheidsbegrenzer wordt
ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.
6
Rijden
122
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig: daarvoor moet de auto met
een snelheid van minstens 40
km/h rijden, waarbij:
- De vierde versnelling moet zijn ingeschakeld bij een handgeschakelde
versnellingsbak,
- De tweede versnelling moet zijn ingeschakeld bij rijden in de handmatige
stand bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of automatische transmissie,
- Bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak de stand A moet zijn
geselecteerd en bij een automatische
transmissie de stand D moet zijn
geselecteerd.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit
veiligheidsoverwegingen, door activering van
de dynamische stabiliteitsregeling.
De ingestelde tijd kan tijdelijk worden
overschreden door het gaspedaal in te trappen.
Om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid is het voldoende het gaspedaal los te
laten.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist. Bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Stuurkolomschakelaars
De bediening van de snelheidsregelaar is
ondergebracht in de hendel A
.
1 Knop voor het selecteren van de
snelheidsregelaar.
2 Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid
3 Toets voor het verhogen van de
ingestelde snelheid
4 Toets voor het in-/uitschakelen van de
snelheidsregelaar
Weergave op het display
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5Snelheidsregelaar AAN/UIT.
6 Snelheidsregelaar geselecteerd.
7 Ingestelde snelheid.
Rijden
123
Instellingen
Pauze
F Draai de rolknop 1 in de stand CRUISE: de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (PAUSE).
F
S
tel de snelheid in door
de wagensnelheid op het
gewenste niveau te brengen en
vervolgens op de toets 2 of 3 te
drukken (bijv.: 110
km/h).U kunt de ingestelde snelheid vervolgens
wijzigen met de toetsen 2 en 3
:
-
+
/- 1 km = kort indrukken.
-
+
/- 5 km = lang indrukken.
-
+
/- in stappen van 5 km = ingedrukt
houden.
F
U
itschakelen van de snelheidsregelaar:
druk op de toets 4 : het uitschakelen wordt
bevestigd op het display (PAUSE).
F
W
eer inschakelen van de
snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4 .
6
Rijden