98)Tijdens het gebruik van de functie
Launch Control zijn de ESC- en
ASR-systemen uitgeschakeld. Dit betekent
dat de dynamische controle over het
voertuig altijd onder de
verantwoordelijkheid van de bestuurder valt.
Let daarom uiterst goed op bij het gebruiken
van de Launch Control. Houd rekening met
het verkeer en de conditie van het wegdek en
zorg er tijdens manoeuvres voor dat er
voldoende ruimte is in het betreffende
gebied.
91
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen, trap
het koppelingspedaal volledig in en
schakel de hendel in de gewenste stand
(het schema is aangegeven op de
pookknop
).
Om de 6eversnelling in te schakelen, de
pook naar rechts duwen om te
voorkomen dat per ongeluk de 4e
versnelling wordt ingeschakeld.
Hetzelfde geldt bij het schakelen van de
6
enaar de 5eversnelling.27)
Til, om vanuit de vrijstand de
achteruitversnelling (R) in te schakelen,
de ring 1 fig. 64 onder de knop op,
verplaats de pook naar links en
vervolgens naar voren.
BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaand voertuig worden
ingeschakeld.
BELANGRIJK
Trap het koppelingspedaal helemaal in
om op juiste wijze te schakelen. Daarom is
het van fundamenteel belang dat er niets
onder het pedaal ligt: let erop dat de matten
vlak liggen en dat ze de slag van de pedalen
niet hinderen.
BELANGRIJK
27)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de uitgeoefende
druk, hoe licht ook, na verloop van tijd kan
leiden tot slijtage van de interne onderdelen
van de versnellingsbak.
64A0K0616C
99)99)
START&STOP SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Het Stop/Start-systeem zet automatisch
de motor af wanneer de auto stilstaat en
start de motor zodra de bestuurder wil
wegrijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van het
voertuig dankzij een beperking van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
OPMERKING De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van meer dan 10 km/h, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.
Het symbool
verschijnt op het display
wanneer de motor wordt afgezet.
De motor opnieuw starten
Trap het koppelingspedaal in om de
motor weer te starten.
HET SYSTEEM HANDMATIG
INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN
Druk op de knopop de tunnelconsole
fig. 65 om het systeem handmatig in of
uit te schakelen.
Start&Stopsysteem inschakelen
Er verschijnt een bericht op het display
wanneer het Start&Stopsysteem wordt
ingeschakeld. In deze toestand is de led
op de knop
gedoofd.
Start&Stopsysteem uitschakelen
Uitschakeling van het Start&Stop-
systeem wordt aangeduid door het
symbool
en een bericht op het display.
De led op de knop
gaat branden
wanneer het systeem wordt
uitgeschakeld.
GEMISTE AFZETOMSTANDIGHEDEN
VANDEMOTOR
Wanneer het systeem actief is, voor meer
comfort en veiligheid, en om de uitstoot
te beperken, wordt de motor in sommige
omgevingsomstandigheden,
motorcondities niet afgezet, met de
portieren niet gesloten en de
veiligheidsgordels niet vastgezet.
30)
VOORWAARDEN WAARONDER DE
MOTOR WEER GESTART WORDT
Bij ingeschakeld systeem wordt, om
redenen van comfort, emissiecontrole en
veiligheid, kan de motor automatisch
herstarten zonder actie door de
bestuurder, wanneer het voertuig en de
klimaatregeling zich in bepaalde
omstandigheden bevinden, zoals:
Wanneer een versnelling is ingeschakeld,
kan de motor alleen automatisch weer
worden gestart door het
koppelingspedaal helemaal in te trappen.
De start wordt aan de bestuurder gemeld
met een bericht en, voor bepaalde
versies/markten, gaat het symbool
op
de display knipperen.
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als het Start&Stop-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent het
bestuurdersportier of het
passagiersportier, dan kan de motor
65A0K0613C
92
STARTEN EN RIJDEN
alleen opnieuw gestart worden met de
contactsleutel.
De bestuurder wordt op de hoogte
gebracht door een geluidssignaal, het
knipperen van het symbool
op de
display (en bij sommige versies verschijnt
ook een melding op de display).
"ENERGY SAVING" FUNCTIE(voor bepaalde versies/markten)
Als de bestuurder, na een automatische
start van de motor, gedurende enige tijd
(ongeveer 3 minuten) geen enkele
handeling uitvoert, dan schakelt het
Start&Stop-systeem de motor definitief
uit om brandstof te besparen. In
dergelijke gevallen kan de motor alleen
opnieuw gestart worden met de
contactsleutel.
OPMERKING De motor kan in elk geval
draaiende worden gehouden door het
Start&Stop-systeem uit te schakelen.
ONREGELMATIGE WERKING
Indien zich een storing voordoet, wordt
het Stop/Start-systeem uitgeschakeld.
De bestuurder wordt geïnformeerd over
de fout door het knipperen van het
symbool
. Bij bepaalde
versies/markten wordt er ook een
bericht op het display weergegeven.
Neem in dit geval contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
LANGDURIGE STILSTAND VAN DE AUTO
Als het voertuig enige tijd niet gebruikt
wordt (of als de accu wordt vervangen),
moet speciale aandacht besteed worden
aan het loskoppelen van de
stroomvoorziening van de accu.
100)
BELANGRIJK
30)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Stop/Start-systeem
worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
BELANGRIJK
100)Als de accu vervangen moet worden,
neem dan altijd contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk. Vervang de accu
door een exemplaar van hetzelfde type
(HEAVY DUTY) en met dezelfde
specificaties.
CRUISE-CONTROL
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen. Het systeem kan gebruikt
worden bij een snelheid van meer dan
30 km/h op lange, droge en rechte wegen
met weinig veranderingen in de
rijomstandigheden (bijv. snelwegen). Het
gebruik van de cruise-control wordt dus
niet aanbevolen op buitenwegen met
druk verkeer. Gebruik het systeem niet in
de stad.
93
HET SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai ring 1 fig. 66 op ON:
Het systeem kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de 1
e
versnelling of in de achteruit staat. Het is
raadzaam om het systeem in te
schakelen vanaf de 5
eversnelling of
hoger.
Op afdalingen kan de auto bij
ingeschakelde cruise-control de
opgeslagen snelheid iets overschrijden.
Inschakeling wordt aangegeven door het
branden van het lampje
.
DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
zet de draaischakelaar 1 fig. 66 op ON
en trap het gaspedaal in om de gewenste
snelheid te bereiken;
beweeg de hendel ten minste één
seconde omhoog (+) en laat dezevervolgens los: de snelheid wordt
opgeslagen en het gaspedaal kan
losgelaten worden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan
de snelheid gewoon verhoogd worden
door het gaspedaal in te trappen; als het
gaspedaal vervolgens wordt losgelaten,
keert het voertuig terug naar de eerder
opgeslagen snelheid.
DE OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door het
intrappen van het rem- of
koppelingspedaal, kan de opgeslagen
snelheid als volgt worden gereset:
geef geleidelijk gas totdat een
snelheid in de buurt van de opgeslagen
snelheid wordt bereikt;
schakel de versnelling in die
ingeschakeld was op het moment van het
opslaan van de snelheid;
druk op de RES-knop(2 fig. 66).
DE OPGESLAGEN SNELHEID
VERHOGEN
Zodra de elektronische Cruise-Control is
ingeschakeld, kan de snelheid verhoogd
worden door op de knop SET + te
drukken.
DE OPGESLAGEN SNELHEID
VERLAGEN
Zodra de elektronische Cruise-Control is
ingeschakeld, kan de snelheid verlaagd
worden door op de knop SET + te
drukken.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Het systeem kan op de volgende
manieren worden uitgeschakeld:
door de ringmoer 1 fig. 66 in de
OFF-stand te draaien;
door de motor uit te schakelen;
door het rem-, koppelings- of
gaspedaal in te drukken; in het laatste
geval wordt het systeem eigenlijk niet
uitgeschakeld, maar wordt voorrang aan
het acceleratieverzoek gegeven. Het
systeem blijft actief, zonder de noodzaak
om de RES-knop te bedienen om na het
accelereren naar de vorige toestand
terug te keren.
Automatische uitschakeling
In de volgende gevallen wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld:
als het ABS- of het ESC-systeem
ingrijpt;
bij een voertuigsnelheid onder de
ingestelde limiet;
in geval van een systeemstoring.
101)
66A0K0559C
94
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK
101)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
102)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensoren bevinden zich in de
voorbumper en de achterbumper en
detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter het voertuig en
waarschuwen de bestuurder met een
geluidssignaal.
INSCHAKELING
Versie met sensoren achter
Bij de versie met sensoren achter wordt
het systeem automatisch ingeschakeld
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Versie met sensoren voor en achter
Bij versies met sensoren voor en achter,
wordt het systeem ingeschakeld wanneer
de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld of de knop
wordt
ingedrukt.
Wanneer de achteruit wordt
uitgeschakeld, blijven de sensoren voor
en achter geactiveerd totdat een
snelheid van circa 15 km/h wordt
overschreden, om voltooiing van de
parkeermanoeuvre toe te staan.
De sensoren worden uitgeschakeld door
opnieuw op de knop
te drukken of
wanneer een snelheid van 15 km/h wordtoverschreden: de led in de knop is uit
wanneer het systeem niet actief is.
AANWIJZINGEN OP HET DISPLAY(voor bepaalde versies/markten)
Versie met sensoren achter
Bij het activeren van de sensoren
verschijnt de afbeelding van het voertuig
met achterafstandsstangen op het
"Herconfigureerbare multifunctionele
display".
Versie met sensoren voor en achter
Bij het activeren van de sensoren,
verschijnt de afbeelding van het voertuig
met voor- en achter afstandsstangen op
het "Herconfigureerbare
multifunctionele display".
Informatie over de aanwezigheid en de
afstand van obstakels wordt gegeven
door middel van een zoemer (volume van
de geluidswaarschuwing kan niet worden
aangepast) en een aanduiding op het
display.
Wanneer er meerdere obstakels zijn,
wordt het dichtstbijzijnde obstakel
weergegeven. Bij de versie met sensoren
voor en achter, wordt het dichtstbijzijnde
obstakel in de zone voor en achter de
auto weergegeven.
95
GELUIDSSIGNAAL
De informatie over de aanwezigheid en
afstand van een obstakel ten opzichte
van de auto wordt gegeven door middel
van geluidssignalen uit zoemers die in het
interieur zijn gemonteerd.
Wanneer de achteruitversnelling
ingeschakeld is, klinkt automatisch een
geluidssignaal als er een obstakel is
binnen het werkingsbereik.
Het geluidssignaal:
neem toenaarmate de afstand tussen
de auto en het obstakel afneemt;
wordt ononderbrokenwanneer de
afstand tussen de auto en het obstakel
minder dan 30 cm bedraagt en stopt
onmiddellijk als de afstand toeneemt;
blijft constantals de afstand
ongewijzigd blijft; als deze situatie de
zijsensoren betreft, zal de zoemer na
circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen
tijdens manoeuvres langs muren.
WERKING MET EEN AANHANGER
De werking van de parkeersensoren
wordt automatisch uitgeschakeld zodra
de elektrische stekker van de aanhanger
in het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken.
31)
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de stekker van deaanhangerkabel verwijderd wordt.
103)
104)
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres in
bijzondere mate op obstakels die zich
boven of onder de sensoren kunnen
bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen
voorwerpen in de buurt van de achterkant
van de auto niet gedetecteerd worden en
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen de
werking van het parkeerhulpsysteem
beïnvloeden:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en afname van de prestaties
van het systeem kunnen te wijten zijn aan
de aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder,
dikke verf op de sensoren.
De sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp (echogeluid)
wegens mechanische interferentie
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het
wassen van de auto, in geval van regen
(sterke wind), hagel.
De door de sensoren verzonden
signalen kunnen ook gewijzigd worden
door ultrasoonsystemen (bijv.
pneumatisch remsysteem of
pneumatische hamers) in de buurt van
het voertuig.
sensorprestaties kunnen ook worden
beinvloedt door de stand van de
sensoren. Als bijvoorbeeld de geometrie
gewijzigd wordt (door slijtage van de
schokdempers, wielophanging) of de auto
te veel beladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager
zetten.
De detectie van obstakels in het hoge
gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd zijn, aangezien het
systeem obstakels detecteert die de
auto in het lage gedeelte kunnen raken.
BELANGRIJK
31)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De
sensoren moeten met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals
stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig
dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.
96
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK
103)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk te wenden. Het verkeerd
opbrengen van de lak kan de werking van de
parkeersensoren negatief beïnvloeden.
104)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere gevaarlijke manoeuvres
ligt echter altijd bij de bestuurder.
Controleer tijdens deze manoeuvres altijd of
er geen mensen (vooral kinderen) of dieren in
het betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
EEN AANHANGER TREKKEN
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Voor het trekken van aanhangers of
caravans moet de auto zijn voorzien van
een goedgekeurde trekhaak en een
geschikte elektrische installatie. De
montage moet door een vakspecialist
worden uitgevoerd.
Monteer eventuele speciale en/of extra
buitenspiegels conform de
wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van
de auto door het gewicht van een
aanhanger wordt gereduceerd. Ook de
remweg wordt langer en er is meer tijd
nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in bij een
helling omlaag om een continu gebruik
van de rem te voorkomen.
Het laadvermogen van de auto wordt
proportioneel gereduceerd door het
gewicht van de aanhanger. Om er zeker
van te zijn dat het maximum toelaatbaar
getrokken gewicht (op de
typegoedkeuring vermeld) niet wordt
overschreden, dient men in acht te nemen
dat deze waarde betrekking heeft op het
toelaatbare gewicht van een volle lading,
inclusief accessoires en bagage.
Neem de snelheidsbeperkingen van het
land waar u bent voor auto’s met
aanhanger in acht. Rijd in geen gevalharder dan 100 km/h.MONTAGE VAN DE TREKHAAK
Neem contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk voor de montage van een
trekhaak.
105) 106)
BELANGRIJK
105)Het ABS waarmee de auto is uitgerust
heeft geen controle over het remsysteem
van de aanhanger. Wees daarom bijzonder
voorzichtig op gladde wegen.
106)Breng, onder geen enkele voorwaarde,
wijzigingen aan het remsysteem van het
voertuig aan om het remsysteem van de
aanhanger te regelen. Het remsysteem van
de aanhanger moet volledig onafhankelijk
zijn van het hydraulisch systeem van de auto.
97
Een lekke band of een doorgebrand lampje?
Soms kan een probleem uw reis in gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen u helpen om op
zelfstandige en kalme wijze kritieke situaties op te lossen. Wij
adviseren u om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te
bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U kunt ook het
universele, nationale of internationale gratis telefoonnummer
gebruiken om het dichtstbijzijnde Alfa Romeo Servicepunt te
vinden.
NOODGEVALLEN
ALARMKNIPPERLICHTEN........................102
EEN LAMP VERVANGEN.........................102
LAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN..............106
ZEKERINGEN VERVANGEN . . .....................109
EEN WIEL VERVANGEN..........................114
"Fix&Go Automatic" KIT..........................118
STARTEN MET HULPACCU........................120
AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER .............122
TCT VERSNELLINGSBAK - CONTACTSLEUTEL VERWIJDEREN. .122
SLEPEN VAN HET VOERTUIG......................124