Page 137 of 255

Rijden en bediening135Stroomspaarmodus deactiverenDe stand-bymodus wordt een
volgende keer dat u in de auto rijdt
automatisch opnieuw geactiveerd.
Om de functies onmiddellijk te gebrui‐
ken moet u de motor:
● zo'n tien minuten lang laten draaien om de systemen zo'n vijfminuten lang te kunnen gebrui‐
ken
● meer dan tien minuten lang laten
draaien om de systemen tot zo'n
dertig lang te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd
draaien om ervoor te zorgen dat de
accu voldoende is opgeladen. Voor‐
kom herhaaldelijk en langdurig door‐
starten om de accu op te laden.Motor starten
Auto's met contactschakelaar
Draai de sleutel naar stand 1 om het
stuurslot te ontgrendelen.
Handgeschakelde versnellingsbak: koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotoren: wacht tot het contro‐
lelampje ! dooft.
Draai de sleutel even in de stand 2 en
laat deze na het starten van de motor
los.
Handgeschakelde versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het koppelingspedaal in
te trappen 3 136.
Automatische versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het rempedaal los te
laten 3 136.
Auto's met Aan/Uit-knop
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppelings- en rempedaal intrappen.
Page 138 of 255

136Rijden en bedieningAutomatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Start/Stop indrukken en loslaten: een
automatische procedure bedient met
enige vertraging de startmotor totdat
de motor is aangeslagen.
Voordat u de motor weer start of
uitschakelt terwijl de auto stilstaat,
drukt u nog een keer kort op
Start/Stop .
Handgeschakelde versnellingsbak: tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het koppelingspedaal in
te trappen 3 136.
Automatische versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het rempedaal los te
laten 3 136.
Uitschakelen in noodsituatie
tijdens het rijden
Als u de motor in een noodsituatie
tijdens het rijden moet uitschakelen,
kunt u vijf seconden op Start/Stop
drukken.9 Gevaar
Het uitschakelen van de motor
tijdens het rijden kan het verlies
van vermogen voor de rem- of
stuurbekrachtiging veroorzaken.
Hulp- en airbagsystemen zijn
uitgeschakeld. De verlichting en
remlichten gaan uit. Schakel de
motor en het contact tijdens het
rijden alleen uit indien dat in een
noodgeval noodzakelijk is.
De auto starten bij lage
temperaturen
Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot
-25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn
vereist. Bij temperaturen onder
-30 °C moet de automatische versnel‐
lingsbak gedurende ca. vijf minuten
worden verwarmd. De keuzehendel
moet in stand P staan.
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motortemperatuur koud
is. Deze beperking is er om het
smeersysteem de motor volledig te
laten beschermen.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden
wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het stop-startsysteem helpt brandstofte besparen en uitlaatemissies te
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. aan een
verkeerslicht of in een file.
Page 139 of 255

Rijden en bediening137Inschakelen
Het stop-startsysteem is beschikbaar van zodra de motor is gestart, de auto
is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan is.
Uitschakelen
Schakel het stop-startsysteem hand‐
matig uit door op Ò te drukken. De
uitschakeling wordt aangeduid
wanneer het ledje in de knop oplicht.
AutostopAuto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Een Autostop kan worden geacti‐ veerd wanneer de auto stilstaat of
met lage snelheid (tot 14 km/u) rijdt.
U activeert een Autostop als volgt: ● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de schakelhendel op neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.Auto’s met automatische versnel‐
lingsbak
Als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Het stop-startsysteem is uitgescha‐
keld op hellingen van 15% of steiler.Melding
Een Autostop wordt aangegeven
door controlelampje D.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarmings- en remfunctie behou‐
den.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
● Het stop-startsysteem is niet handmatig uitgeschakeld.
● De motorkap is volledig gesloten.
● Het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
Page 140 of 255

138Rijden en bediening● De koelvloeistoftemperatuur isniet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bijv. na hetrijden met hoge motorbelasting.
● De omgevingstemperatuur is hoger dan -5 °C.
● Het klimaatregelsystemen staat een Autostop toe.
● Het remvacuüm is voldoende.
● De zelfreinigende functie van het
roetfilter is niet actief.
● Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop
verhinderen. Zie het hoofdstuk
Klimaatregeling voor meer details 3 120.
Als een autostop tijdelijk niet beschik‐ baar is, knippert D groen 3 93.
Nieuwe auto inrijden 3 132.Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten
van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Stroombesparende maatregelen
Tijdens een Autostop worden meer‐
dere elektrische functies, zoals de
extra elektrische verwarmer of de
achterruitverwarming, uitgeschakeld
of in een stroomspaarmodus gezet.
De aanjagersnelheid van het airco‐
systeem wordt verlaagd om stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbakConventionele herstart
Alle motoren hebben een conventio‐ nele herstart.
Trap het koppelingspedaal in zonder
het rempedaal in te trappen om de
motor opnieuw te starten.Bij motoren met een late herstart is
een conventionele herstart alleen mogelijk zonder ingetrapt rempedaal.Late herstart
Alle motoren zijn naast conventionele
herstart uitgerust met late herstart.
Late herstart is alleen actief op hellin‐
gen tot 5%.
● Trap het rempedaal in.
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Selecteer de eerste versnelling.
● Laat het rempedaal opkomen om
de motor te herstarten.
Auto’s met automatische
versnellingsbak
Laat het rempedaal los of verzet de
keuzehendel van D naar N of P om de
motor opnieuw te starten.
Herstarten van de motor door het
stop-startsysteem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.
Page 141 of 255

Rijden en bediening139Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens een Autostop, dan zal de motor auto‐
matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● Het stop-startsysteem is hand‐ matig uitgeschakeld.
● De motorkap is open.
● De veiligheidsgordel van de bestuurders is losgemaakt en hetbestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag. ● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet voldoende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● De klimaatregeling vereist het starten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information
Center.Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐ trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Trek altijd de handrem aan. Zet
de parkeerrem aan zonder op de ontgrendelingsknop te druk‐ ken. Op een aflopende of oplo‐
pende helling zo stevig moge‐
lijk. Trap tegelijkertijd het
rempedaal in om minder kracht nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Als de auto op een vlakke ondergrond of een helling
(omhoog) staat, schakel dan de
eerste versnelling in of zet de
keuzehendel in stand P, voor‐
dat u de contactsleutel verwij‐ dert of bij auto's met een aan/
uit-knop het contact af zet. Op
een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de
stoeprand wegdraaien.
Als de auto op een vlakke
ondergrond of een helling
(omlaag) staat, schakel dan de
achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel in stand P, voor‐
dat u de contactsleutel verwij‐ dert of bij auto's met een aan/
uit-knop het contact af zet.
Bovendien de voorwielen naar
de stoeprand toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Trek de sleutel uit het contact‐ slot of schakel bij auto's met
een aan/uit-knop het contact
uit. Stuurwiel verdraaien totdat
het stuurslot merkbaar
vergrendelt.
Page 142 of 255

140Rijden en bediening● Vergrendel de auto.
● Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 183.Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te
beschermen.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags
worden geactiveerd, wordt de motor automatisch uitgeschakeld als de
auto binnen een bepaalde tijd tot stil‐
stand komt.
Noodfunctie bij extreem lage
temperaturen9 Waarschuwing
Deze noodhandeling mag alleen
bij extreem lage temperaturen
worden uitgevoerd en als de auto
op een vlakke ondergrond staat.
In landen waar de temperatuur
extreem laag kan zijn, kan het nood‐
zakelijk zijn de handrem niet in te
schakelen.
Dit is een noodoplossing die voor‐
komt dat de handrem bevriest.
Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Roetfilter
Automatische regeneratie
Het roetfilter verwijdert schadelijke
roetdeeltjes uit de uitlaatgassen.
Page 143 of 255

Rijden en bediening141Als % of H tijdelijk gaat branden in
combinatie met een bericht op het
Driver Information Center, begint het
roetfilter verzadigd te raken.
Regenereer zodra de verkeersom‐
standigheden dat toelaten het roetfil‐
ter door op een snelheid van
minstens 60 km/u te rijden totdat het
controlelampje dooft.
Let op
Bij een nieuwe auto gaan de eerste
regeneraties van het roetfilter moge‐ lijk gepaard met een branderige
geur, wat normaal is. Na langdurige
ritten op een zeer geringe snelheid
of bij langdurig stationair draaien,
kunt u, in uitzonderlijke gevallen bij het optrekken waterdamp uit de
uitlaat waarnemen. Dit heeft geen
negatieve invloed op het rijgedrag van de auto of op het milieu.
Regeneratie niet mogelijk
Als % of H blijft branden in combi‐
natie met een akoestisch signaal of
een visueel bericht, betekent dit dat
het AdBlue-peil voor het roetfilter te
laag is.Vul het reservoir dan onmiddellijk bij.
Roep de hulp in van een werkplaats.
Katalysator
De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.Voorzichtig
Brandstoffen van een andere
kwaliteit dan die zoals vermeld op pagina's 3 173, 3 230 kunnen de
katalysator of elektronische
onderdelen beschadigen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade aan de katalysator. Daarom de
startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en de motor niet door duwen of
slepen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone storingen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
AdBlue Algemene informatie
Selectieve katalysatorreductie
(BlueInjection) is een methode voor
het aanzienlijk terugbrengen van het
aandeel stikstofoxide in de uitstoot
van uitlaatgassen. Dit wordt bewerk‐
stelligd door het inspuiten van een
dieseluitlaatvloeistof in het uitlaatsys‐
teem. De uit de vloeistoffen vrijko‐
mende ammoniak reageert met
nitreuze gassen (NO x) uit de uitlaat en
zet deze om in stikstof en water.
De naam van deze vloeistof is
AdBlue ®
. Het is een niet-giftige, niet-
ontvlambare, kleur- en geurloze vloei‐ stof die uit 32% ureum en 68% water
bestaat.
Page 144 of 255

142Rijden en bediening9Waarschuwing
Voorkom dat er AdBlue in uw ogen
of op uw huid komt.
Bij contact met de ogen of de huid
met water uitspoelen.
Voorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op het lakwerk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage
temperaturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
Peilwaarschuwingen Het AdBlue-verbruik bedraagt zo'n
0,7 liter per 1000 km. Het verbruik kan
hoger uitvallen afhankelijk van het
rijgedrag (bij een zware belading of
het trekken van een aanhanger).
Afhankelijk van de berekende actie‐
radius van de AdBlue verschijnen er
verschillende berichten op het Driver
Information Center. De berichten en
de beperkingen zijn wettelijk vereist.
De eerste waarschuwing verschijnt bij
een AdBlue-actieradius lager dan
2400 km, verschijnt daarna iedere
start opnieuw en telkens wanneer de
actieradius is gereduceerd met 300
km:
AdBlue bijvullen: Starten onmogelijk
over 2400 km
Bovendien brandt het lampje Y
continu en klinkt er bij elk hernieuwd
bericht een geluidssignaal.
Bij een AdBlue-actieradius lager dan
600 km verschijnt het volgende waar‐ schuwingsbericht, dat vervolgens bij
elke hernieuwde start terugkeert en
bij iedere reductie van de actieradius
van 20 km:
AdBlue bijvullen: Starten onmogelijk
over 600 km
Bovendien knippert het lampje Y
continu en klinkt er bij elk hernieuwd
bericht een geluidssignaal.Let op
Bij een hoog AdBlue-verbruik kan
deze waarschuwing zonder de voor‐
afgaande waarschuwingsstadia op
het Driver Information Center
verschijnen.
Het laatste waarschuwingsniveau
wordt bereikt wanneer de AdBlue-
tank leeg is. Opnieuw starten van de
motor is niet mogelijk. Het volgende
waarschuwingsbericht verschijnt en
kan niet worden weggedrukt:
AdBlue bijvullen: Starten onmogelijk
Bovendien knippert de controlelamp
Y continu en kan de motor niet
opnieuw worden gestart, voordat er
minstens 5 liter AdBlue is bijgevuld.
Waarschuwingen m.b.t. hoge
uitstoot
Als de uitstoot van uitlaatgassen tot
boven een bepaalde waarde stijgt,
worden waarschuwingen weergege‐
ven op het Driver Information Center.
Er worden verzoeken om het uitlaat‐
systeem te laten nakijken en ten
slotte de aankondiging om opnieuw