Page 49 of 126
Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-29
1
2
345
6
7
8
9
10
11
12
De klok instellen1. Selecteer “Clock” (klok) in het scherm MENU.
2. Wanneer “Clock” is geselecteerd, wor- den de uren gemarkeerd.
3. Stel het uur in door de wielschakelaar te draaien en vervolgens kort in te
drukken. 4. De minuten worden nu gemarkeerd.
5. Stel de minuten in door de wielschake-
laar te draaien en vervolgens kort in te
drukken. 6. Druk opnieuw kort op de wielschake-
laar om af te sluiten en terug te gaan
naar het scherm MENU.
“Alles terugstellen”
Deze functie stelt, behalve de kilometertel-
ler en de klok, alles terug naar de stan-
daard- of fabrieksinstelling.
Selecteer YES om alle items terug te stel-
len. Nadat YES is geselecteerd worden alle
items teruggesteld en keert de weergave
automatisch terug n aar het scherm MENU.
2CR-F8199-D1.book 29 ページ 2015年8月29日 土曜日 午後2時38分
Page 50 of 126

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-30
1
2
34
5
6
7
8
9
10
11
12
DAU12822
KoppelingshendelDe koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerzijde van het stuur. Trek de hendel
naar het stuur toe om de koppeling te ont-
koppelen. Laat de hendel los om de koppe-
ling te laten aangrijpen. Voor een soepele
werking van de koppeling moet de hendel
snel ingetrokken worden en langzaam wor-
den losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 4-46.)
DAU67010
SchakelpedaalHet schakelpedaal bevindt zich aan de lin-
kerzijde van de motorfiets en wordt in com-
binatie met de koppelingshendel gebruikt bij
het schakelen van de versnellingen van de
6-traps constant-m esh versnellingsbak.
Als het snelschakelsysteem is ingescha-
keld, detecteert de schakelschakelaar de
beweging van het schakelpedaal en kan
worden opgeschakeld zonder de koppe-
lingshendel te bedienen. Zie QSS op pagi-
na 4-17 voor meer informatie.
DAU67033
RemhendelDe remhendel bevindt zich aan de rechter-
zijde van het stuur. Trek de hendel naar de
gasgreep toe om de voor rem te bekrachti-
gen.
Dit model is uitgerust met een gekoppeld
remsysteem (UBS).
Wanneer u aan de remhendel trekt, wordt
de voorrem en een gedeelte van de achter-
rem bekrachtigd. Voor maximale rempres-
taties dient u gelijktijdig zowel de remhendel
in te knijpen als het rempedaal in te druk-
ken.
1. Koppelingshendel
1
1. Schakelpedaal
2. Schakelschakelaar
1
2
1. “ ”-merkteken
2. Stelwiel afstelpositie remhendel
3. Remhendel
4. Afstand tussen remhendel en stuurgreep
1 2
3
4
2CR-F8199-D1.book 30 ページ 2015年8月29日 土曜日 午後2時38分
Page 51 of 126

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-31
1
2
345
6
7
8
9
10
11
12
OPMERKINGZie Remsysteem voor meer informatie
over de werking van het UBS- en ABS-sy-steem.
De remhendel is voorzien van een stelwiel
voor de positie van de remhendel. Om de
afstand tussen de remhendel en de gas-
greep af te stellen, wordt het stelwiel ge-
draaid terwijl de hendel van de gasgreep
vandaan wordt gehouden. Controleer of het
correcte instelpunt op het stelwiel tegen-
over het “ ” merkteken op de remhendel
staat.
DAU12944
RempedaalHet rempedaal bevindt zich aan de rechter-
zijde van de motorfiets. Trap op het rempe-
daal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU67041
RemsysteemDit model is voorzien van een geïntegreerd
antiblokkeerremsysteem (ABS) en een vari-
abel gekoppeld remsysteem (UBS).
Gebruik de remmen met ABS net zoals con-
ventionele remmen. Bij activering van het
ABS-systeem kan een pu lsatie worden ge-
voeld in de remhendel of het rempedaal. Ga
in dat geval door met remmen en laat het
ABS-systeem het werk doen. Ga niet “pom-
pend” remmen, dit vermindert de remeffec-
tiviteit.
WAARSCHUWING
DWA16051
Houd altijd een veilige afstand tot voor-
liggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust
met ABS.
Het ABS-systeem functioneert het
effectiefst over lange remwegen.
Op bepaalde oppervlakken, zoals
slechte wegen of grindwegen, kan
de remafstand met het ABS-sy-
steem langer zijn dan zonderABS-systeem.
De hydraulische regeleenheid van het ABS
en UBS wordt bewaakt door de ABS-ECU,
die het systeem bij een storing terugzet
naar conventioneel remmen.
1. Rempedaal
1
2CR-F8199-D1.book 31 ページ 2015年8月29日 土曜日 午後2時38分
Page 52 of 126

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-32
1
2
34
5
6
7
8
9
10
11
12
OPMERKING
Het ABS voert een zelfdiagnose uit
wanneer de machine wordt gestart en
een snelheid bereikt van 10 km/h (6
mi/h). Tijdens deze test kan de hydrau-
lische regeleenheid een “klikgeluid”
maken en kan een trilling worden ge-
voeld in de remhendel of het rempe-
daal. Dit is normaal.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie waarbij de bestuurder pul-
saties kan voelen in de remhendel of
het rempedaal terwijl het ABS-sy-
steem actief is. Er is echter speciaal
gereedschap vereist, dus neem con-tact op met uw Yamaha dealer.
LET OP
DCA20100
Let op dat de wielsensor en de rotor van
de wielsensor niet beschadigd raken,
anders kan het ABS-systeem niet meernaar behoren werken.
Het variabele UBS stuurt bij bediening van
de remhendel een overeenkomende rem-
druk naar de voorrem en een variabele rem-
druk naar de achterrem. De mate van
bekrachtiging van de achterrem is afhanke-lijk van de rijpositie en leunhoek van de ma-
chine. Als alleen het rempedaal wordt
bediend, wordt er geen remdruk naar de
voorrem gestuurd.
Voor maximale remprestaties dient u gelijk-
tijdig zowel de remhendel in te knijpen als
het rempedaal in te drukken.
Wanneer gelijktijdig zowel de remhendel als
het rempedaal worden bediend, regelt het
UBS de verdeling van de remkracht tussen
de twee wielen.
OPMERKING
Het UBS functioneert pas wanneer de
machine in beweging komt.
Na het tot stilstand komen door middel
van het inknijpen van de remhendel is
het UBS nog steeds actief. Verder in-
knijpen van de remhendel leidt niet tot
een grotere remkra
cht van de achter-
rem, dus bekrachtig de achterrem als
meer remkracht vereist is (zoals bij
parkeren op een helling).
Het UBS wordt gedeactiveerd nadat
de remhendel wordt losgelaten.
Als de machine in beweging komt,wordt het UBS weer geactiveerd.
1. Opneemring voorwielsensor
2. Voorwielsensor
1. Opneemring achterwielsensor
2. Achterwielsensor
1
22
1
2CR-F8199-D1.book 32 ページ 2015年8月29日 土曜日 午後2時38分
Page 53 of 126

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-33
1
2
345
6
7
8
9
10
11
12
DAU13075
TankdopOpenen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4
slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld
en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop 1. Druk de tankdop in positie met de sleu-
tel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oor-
spronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.OPMERKINGDe tankdop kan alleen worden gesloten met
de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tank-
dop niet correct gesloten en vergrendeld is.
WAARSCHUWING
DWA11092
Na het tanken moet de tankdop goed
worden aangedraaid. Door brandstoflek-kage ontstaat brandgevaar.
DAU13222
BrandstofControleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10882
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande in-
structies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens hettanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en zorg dat er niemand op de machine zit.
Rook nooit tijdens het tanken en tank
nooit in de nabijheid van vonken, open
vuur of andere ontstekingsbronnen zo-
als de waakvlammen van geisers en
kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol. Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brand-
stoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.
1
2
2CR-F8199-D1.book 33 ページ 2015年8月29日 土曜日 午後2時38分
Page 54 of 126

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-34
1
2
34
5
6
7
8
9
10
11
12
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmid- dellijk af. LET OP: Veeg gemorste
brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aange-
zien de brandstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten.
[DCA10072]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15152
Benzine is giftig en kan letsel of overlij-
den veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep on-
middellijk medische hulp in nadat u ben-
zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid terechtkomt, was deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kleding
morst, trek dan andere kleding aan.
DAU54602
LET OP
DCA11401
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt ern-
stige schade aan inwendige motoron-
derdelen als kleppen en zuigerveren enook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als de
motor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
loodvrije benzine te gebruiken gaan bou-
gies langer mee en blijven de onderhouds-
kosten beperkt.
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol. Gas-
ohol met ethanol kan worden gebruikt, mits
het ethanolgehalte niet hoger is dan 10%
(E10). Gasohol met methanol wordt niet
aangeraden door Yamaha aangezien deze
schade kan toebrengen aan het brandstof-
systeem of problemen kan opleveren met
de voertuigprestaties.
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
1
2
Voorgeschreven brandstof:
Loodvrije superbenzine (gasohol
[E10] acceptabel)
Inhoud brandstoftank:
17 L (4.5 US gal, 3.7 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als
het waarschuwingslampje brand-
stofniveau gaat branden): 3.0 L (0.79 US gal, 0.66 Imp.gal)
2CR-F8199-D1.book 34 ページ 2015年8月29日 土曜日 午後2時38分
Page 55 of 126

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-35
1
2
345
6
7
8
9
10
11
12
DAU58081
Tankbeluchtingsslang en
overloopslangAlvorens de motorf iets te gebruiken:
Controleer alle slangaansluitingen.
Controleer alle slangen op scheuren of
beschadiging en vervang indien nodig.
Controleer voor alle slangen of het uit-
einde ervan niet is verstopt en reinig
indien nodig.
Controleer of het uiteinde van alle
slangen buiten het stroomlijnpaneel is
geplaatst.
Controleer of alle slangen door de
klemmen of geleiders lopen.
DAU13434
UitlaatkatalysatorDit model is uitgerust met een uitlaatkataly-
sator.
WAARSCHUWING
DWA10863
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo-
tor heeft gedraaid. Let op het volgende
om brandgevaar of brandwonden te
voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat ge-
makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsy-
steem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhouds-
werkzaamheden uit te voeren.
Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden totoververhitting.
LET OP
DCA10702
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij
gebruik van loodhoudende benzine zal
onherstelbare schade worden toege-
bracht aan de uitlaatkatalysator.
1. Klem
2. Overloopslang brandstoftank
3. Tankbeluchtingsslang
1
2
3
2CR-F8199-D1.book 35 ページ 2015年8月29日 土曜日 午後2時38分
Page 56 of 126

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-36
1
2
34
5
6
7
8
9
10
11
12
DAU66570
ZadelsDuozadel
Verwijderen van het duozadel1. Steek de sleutel in het zadelslot en draai rechtsom.
2. Trek de voorzijde van het duozadel omhoog en trek het zadel naar voren.
Aanbrengen van het duozadel1. Steek het uitsteeksel aan de achterzij- de van het duozadel in de zadelbeves-
tiging zoals afgebeeld en druk dan de
voorzijde van het zadel omlaag om te
vergrendelen. 2. Neem de sleutel uit.
Bestuurderszadel
Verwijderen van het bestuurderszadel
1. Verwijder het duozadel.
2. Trek de hoeken aan de achterkant van het bestuurderszadel omhoog zoals
afgebeeld. Verwijder vervolgens de
bouten met de zeskantsleutel die on-
der het duozadel zit en trek het zadel
eraf. Aanbrengen van het bestuurderszadel
1. Steek de uitsteeksels in de zadelhou-
ders zoals afgebeeld en plaats het za-
del dan in de oorspronkelijke positie.
1. Zadelslot
2. Ontgrendelen.
12
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
1
2
1. Bout
1. Zeskantsleutel
1
1
2CR-F8199-D1.book 36 ページ 2015年8月29日 土曜日 午後2時38分