Bedienen
●
Vermijd hoge mot or
toerentallen als de mo-
tor nog koud is, geef niet vol gas en belast de
motor niet sterk.
● Duw of sleep de wagen niet aan om de mo-
tor te st
arten. Niet verbrande brandstof kan
de katalysator beschadigen. Milieu-aanwijzing
Verwarm de motor niet door deze stationair te
l aten dr aaien. G
a direct rijden als het zicht
goed is. Hierdoor bereikt de motor sneller
zijn bedrijfstemperatuur en is de uitstoot van
schadelijke gassen lager. Let op
● Als de b
atterij van de sleutel bijvoorbeeld
bijna leeg is of leeg is, kan de motor niet met
de startknop gestart worden. In dit geval
moet u de startknop uit het contactslot halen
en in plaats hiervan de sleutel plaatsen.
● Bij het starten van de motor worden de be-
langrijks
te stroomverbruikers tijdelijk uitge-
schakeld.
● Na het starten van een koude motor kunnen
er om technis
che redenen even sterke trillin-
gen voelbaar zijn. Dit is normaal en geen re-
den om u zorgen te maken.
● Bij temperaturen onder de +5°C (+41°F)
kan er een beetje rook
onder de wagen ont-
staan wanneer de hulpverwarming ingescha-
keld is. Motor afzetten
Voer de handelingen uitsluitend in de aange-
geven
v
olgorde uit:
Wagens zonderKeyless AccessWagens met
Keyless Access
1.Breng de wagen onmiddellijk tot stilstand ››› .
2.Rempedaal intrappen en ingetrapt houden tot de
wagen tot stilstand is gekomen 4.
3.Indien uw wagen beschikt over automatische ver-
snellingsbak, plaatst u de keuzehendel in stand P.
4.Schakel de elektronisch parkeerrem in ››› pag.
197.
5.Draai de sleutel in het
contactslot in de stand
››› afb. 198 1
.
Druk de startknop kort
in
››› afb. 199. Als de
motor niet stopt, voer
dan een nooduitschake-
ling uit ››› pag. 194.
6.Schakel in geval van een handgeschakelde ver-
snellingsbak de 1ste versnelling of de achteruit- versnelling in. ATTENTIE
Zet de motor nooit uit als de wagen in bewe-
ging is. U z
ou de controle over de wagen kun-
nen verliezen en een ernstig ongeval veroor-
zaken.
● De airbags en gordelspanners zijn buiten
werking a
ls het contact is uitgeschakeld. ●
De rembek r
achtiger werkt niet bij uitge-
schakelde motor. Om de wagen stil te zetten
moet het rempedaal krachtiger worden inge-
trapt.
● Omdat de stuurbekrachtiging bij niet-draai-
ende motor niet werkt, moet
u meer kracht
voor het sturen gebruiken.
● Als u de autosleutel uit het contactslot
trekt, wordt
de stuurkolom vergrendeld en
kan de wagen niet meer bestuurd worden. VOORZICHTIG
Als u de wagen gedurende lange tijd met een
hoog mot ortoer
ental gereden hebt, kan de
motor na het uitzetten oververhit raken. Laat
de motor ongeveer twee minuten stationair
draaien voordat u de motor uitzet om te voor-
komen dat de motor beschadigd raakt. Let op
● Bij wagen s
met automatische versnellings-
bak kan de sleutel alleen uit het contactslot
getrokken worden als de keuzehendel in de
stand P staat.
● Na het stoppen van de motor is het moge-
lijk dat de
ventilator in de motorruimte nog
enkele minuten blijft draaien, ook als het
contact uitgeschakeld is of de sleutel uit het
contactslot gehaald is. De ventilator van de
radiateur gaat automatisch uit. 196
Rijden
Elektronische wegrijblokkering De wegrijblokkering voorkomt dat de motor
met een niet-g
e
autoriseerde sleutel kan wor-
den aangezet en de wagen in beweging kan
worden gebracht.
In de sleutel zit een microchip die de elektro-
nische wegrijblokkering automatisch uitscha-
kelt als de sleutel in het contactslot wordt ge-
stoken.
Zodra u de sleutel uit het contact neemt,
wordt de elektronische wegrijblokkering au-
tomatisch weer geactiveerd. Bij wagens met
het Keyless Access-systeem moet de auto-
sleutel zich buiten de wagen bevinden
››› pag. 120.
Daarom kan de motor alleen met een passen-
de, gecodeerde en originele SEAT-sleutel
worden gestart. De gecodeerde sleutels zijn
verkrijgbaar bij Technische Diensten ›››
pag.
115.
Als u een niet-geautoriseerde sleutel ge-
bruikt, wordt op het display van het instru-
mentenpaneel het bericht SAFE of Wegrij-
blokkering actief weergegeven. De wa-
gen kan dan niet worden gestart. Let op
Een goede werking van de wagen kan alleen
gewaarbor gd w
orden met originele SEAT-
sleutels. Remmen en parkeren
In l
eidin g t
ot thema De remhulpsystemen zijn het antiblokkeer-
sys t
eem (ABS), de remkrachtassistent (BAS),
de elektronische differentieelvergrendeling
(EDS), de antislipregeling (ASR) en de Elek-
tronische Stabiliserings Controle (ESC). ATTENTIE
Als u met versleten remblokken of met storin-
gen in het r emsy
steem rijdt, kunt u een ern-
stig ongeval veroorzaken.
● Als de gaat branden, apart of in combi-
natie met een beric
ht op het display van het
instrumentenpaneel, ga dan onmiddellijk
naar een gespecialiseerde werkplaats om de
remblokken te controleren en eventuele ver-
sleten remblokken te vervangen. ATTENTIE
Als u de wagen op de verkeerde manier par-
keert, k an dit
tot ernstig letsel leiden.
● Trek de sleutel nooit uit het contactslot zo-
lang de wag
en nog in beweging is. De stuur-
kolom kan worden vergrendeld waarna het
stuurwiel niet meer gedraaid en de wagen
niet meer bestuurd kan worden.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel van het
uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals hout, bladeren, droog gras, gemorste brandstof
enz.).
●
Telk en
s wanneer u de wagen stilzet of par-
keert, moet u de el
ektronische parkeerrem in-
schakelen.
● Laat kinderen of hulpbehoevenden nooit al-
leen achter in de w
agen. Zij kunnen de elek-
tronische parkeerrem uitschakelen, de keuze-
hendel of de versnellingshendel bedienen en
de wagen in beweging zetten. Dit kan ernsti-
ge ongevallen tot gevolg hebben.
● Neem telkens wanneer u de wagen verlaat
alle s
leutels mee. Iemand zou de motor kun-
nen aanzetten en elektrische uitrustingen,
zoals bijv. de ruiten, kunnen bedienen. Dit
kan tot ernstig letsel leiden.
● Laat kinderen of hulpbehoevenden nooit al-
leen in de wagen ac
hter. Zij zijn in een nood-
geval niet in staat de wagen zelfstandig te
verlaten of zichzelf te redden. In een afgeslo-
ten wagen kan het bijvoorbeeld, afhankelijk
van het jaargetijde, zo extreem warm of koud
worden dat dit, vooral bij kleine kinderen, tot
ernstig letsel, ziekte of zelfs de dood kan lei-
den. VOORZICHTIG
● Wees e
xtra voorzichtig op plaatsen met een
verhoogde stoeprand of vaste afsluitingen.
Voorwerpen die uitsteken uit de grond kun-
nen de bumper en andere delen van de wagen
tijdens het manoeuvreren beschadigen. Stop
voordat de wielen de stoeprand of afsluiting
raken om schade te voorkomen. » 197
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Rijden
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele
sec onden g
aan de lamp
jes uit.ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 110 in acht
nemen. ATTENTIE
Rijden met slechte remmen kan dit tot ernsti-
ge ong ev
allen leiden.
● Als het controlelampje van het remsysteem
niet dooft of
onder het rijden gaat bran-
den, is het remvloeistofpeil in het reservoir te
laag of er is sprake van een storing in het
remsysteem. Zet de wagen onmiddellijk stil
en roep de hulp in van gespecialiseerd perso-
neel ››› pag. 296, Remvloeistofpeil controle-
ren.
● Als het controlelampje van de remmen
samen met het ABS-c
ontrolelampje
brandt, kan de regelfunctie van het ABS zijn
uitgevallen. Hierdoor kunnen de achterwielen
relatief snel blokkeren als wordt geremd. Als
de achterwielen blokkeren, kunt u de controle
over de wagen verliezen! Verminder indien
mogelijk de snelheid en rij voorzichtig naar
de dichtstbijzijnde gespecialiseerde werk-
plaats om de motor te laten nakijken. Voor-
kom tijdens de rit naar de werkplaats bruusk
remmen en bruuske manoeuvres.
● Als het waarschuwingslampje van het ABS
niet uitgaat
of tijdens de rit naar de werk-
plaats gaat branden, dan werkt het ABS niet correct. De wagen kan alleen worden stilge-
zet met
norm
ale remmen (zonder ABS). De
bescherming die het ABS biedt, is niet meer
beschikbaar. Ga zo snel mogelijk naar een
gespecialiseerde werkplaats.
● Als de gaat branden, apart of in combi-
natie met een beric
ht op het display van het
instrumentenpaneel, ga dan onmiddellijk
naar een gespecialiseerde werkplaats om de
remblokken te controleren of eventuele ver-
sleten remblokken te vervangen. Elektronische parkeerrem
Afb. 201
Deel van de middenconsole: schake-
l aar
van el
ektronische parkeerrem. Elektronische parkeerrem inschakelen
D
e p
ark eerr
em kan wanneer de wagen stil-
staat altijd worden ingeschakeld, en ook
wanneer het contact is uitgeschakeld. Tel-
kens wanneer u de wagen verlaat of hebt ge-
parkeerd, moet u de parkeerrem inschakelen. ●
Trek de knop omhoog tot het controle-
l amp
je
op de knop gaat branden.
● De parkeerrem is ingeschakeld wanneer
het contro
lelampje op het instrumenten-
paneel ››› pag. 198 brandt.
Elektronische parkeerrem uitschakelen ● Contact inschakelen.
● Indrukken toets . Bij draaiende motor te-
g elijk
ertijd k
rachtig het rempedaal of licht
het gaspedaal intrappen.
● De controlemapjes op de knop en op
het instrument
enpaneel gaan uit.
Elektronische parkeerrem bij starten auto-
matisch uitschakelen
De elektronische parkeerrem wordt automa-
tisch uitgeschakeld als de wagen in bewe-
ging wordt gezet, als het bestuurdersportier
gesloten is en de bestuurder de veiligheids-
gordel heeft omgedaan. In het geval van wa-
gens met schakelbak moet daarnaast ook
het koppelingspedaal helemaal worden inge-
trapt voordat de motor wordt gestart zodat
het systeem weet dat de parkeerrem uitge-
schakeld moet worden.
Noodstopfunctie
Gebruik de noodstopfunctie alleen als u de
wagen niet met het rempedaal kunt stilzetten
››› !
»
199
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Rijden
Fabricage
● Vermindering van de hoeveelheid oplos-
mid del
in g at
endekkende beschermwas.
● Gebruik van kunststof deklaag ter bescher-
ming tijdens het
wagenvervoer.
● Gebruik van oplosmiddelvrije kit.
● Gebruik van CFK-vrije koelmedia en koel-
systemen.
● Af
valverwerking en terugwinning van ener-
gie uit afval
(RDF).
● Verbeterde kwaliteit van het afvalwater.
● Gebruik van warmtewisselaars (warmtere-
generator
en, enthalpisch wiel enz.).
● Gebruik van lak op waterbasis.
Zuinig en milieubewust rijden Het brandstofverbruik, de belasting van het
mi
lieu en de s
lijtag
e van motor, remmen en
banden hangen voornamelijk van drie facto-
ren af:
● Persoonlijke rijstijl.
● Gebruiksomstandigheden van wagen
(weer, toe
stand van de rijweg).
● Technische voorwaarden.
Afhankelijk
van uw rijstijl en enkele eenvou-
dige trucjes kunt u tot 25% op uw brandstof
besparen. Anticiperend schakelen
Algemene aan
wijzingen: de hogere versnel-
lingen zijn altijd de zuinigste. In het alge-
meen kan voor de meeste wagens gesteld
worden dat: u tegen een snelheid van
30 km/h (19 mph) in de derde, bij 40 km/h
(25 mph) in de vierde en bij 50 km/h
(31 mph) in de vijfde versnelling rijdt.
Daarnaast kunt u brandstof besparen door
een versnelling "over te slaan", als het ver-
keer en het rijden dat toelaten.
Belast de versnellingen niet tot het uiterste.
Gebruik de eerste versnelling alleen om te
beginnen met rijden en schakel snel op naar
de tweede. Voorkom het gebruik van de kick-
down in wagens met automatische versnel-
lingsbak.
Wagens waarin op het instrumentenpaneel
de versnellingen worden weergegeven, hel-
pen u zuiniger te rijden omdat op het instru-
mentenpaneel aangegeven wordt wanneer u
het beste kunt op- of terugschakelen.
Laten uitrijden
Als u uw voet van het gaspedaal haalt, wordt
de brandstoftoevoer onderbroken en daalt
het brandstofverbruik.
Laat de wagen uitrijden als u ziet dat u bij-
voorbeeld een rood stoplicht nadert. Alleen
als de wagen te langzaam uitrijdt of als de af
te leggen afstand te lang is, wordt aangera-
den het koppelingspedaal in te trappen om te ontkoppelen. De motor draait vervolgens
stationair
.
Als u denkt dat u langere tijd stil zult staan,
dan kunt u de motor afzetten; bijvoorbeeld
bij een spoorwegovergang. In wagens met
een geactiveerd Start-Stop-functie, wordt de
motor automatisch uitgeschakeld wanneer
de wagen stopt.
Anticiperend rijden en met het verkeer "mee-
stromen"
Als u vaak remt en gas geeft, neemt het
brandstofverbruik aanzienlijk toe. Als u anti-
ciperend rijdt en een veilige afstand tot uw
voorliggers aanhoudt, kunt u de verschillen-
de snelheden waarmee u rijdt compenseren
door slechts uw voet van het gaspedaal te
halen. Het is dan niet meer nodig om actief
te remmen en gas te geven.
Rustig en gelijkmatig rijden
Constantheid is belangrijker dan snelheid:
hoe gelijkmatiger er gereden wordt, des te la-
ger het brandstofverbruik.
Als u op de snelweg rijdt, blijkt het effectie-
ver te zijn om met een constante en matige
snelheid te rijden dan wanneer u constant
gas geeft en remt. In het algemeen geldt dat
u even snel op uw eindbestemming aankomt
wanneer u constant rijdt.
Het snelheidsregelsysteem helpt u een con-
stantere rijstijl aan te nemen. »
209
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
Katalysator De katalysator wordt gebruikt voor nabehan-
deling v
an de uitl
aatgassen waardoor de uit-
stoot van schadelijke gassen wordt vermin-
derd. Voor een langere gebruiksduur van het
uitlaatsysteem en de katalysator van de ben-
zinemotor:
● Alleen loodvrije benzine tanken.
● Nooit de tank helemaal leegrijden.
● Nooit te veel motorolie bijvullen ››› p
ag.
289.
● De wagen niet slepen. Gebruik de startka-
bels ›
›
› pag. 53.
Als u tijdens het rijden overslaan van de ont-
steking, vermogensverlies en slecht rond-
draaien van de motor constateert, de snel-
heid onmiddellijk verlagen en de wagen door
een gespecialiseerde werkplaats laten con-
troleren. Onverbrande brandstof zou zo in het
uitlaatsysteem en dus in de atmosfeer kun-
nen komen. Bovendien kan de katalysator
door oververhitting ook worden beschadigd. Milieu-aanwijzing
Ook bij een goed werkend uitlaatgasreini-
gings sy
steem kan bij bepaalde bedrijfsfunc-
ties van de motor een zwavelachtige uitlaat-
gaslucht ontstaan. Dit hangt van het percen-
tage zwavel in de brandstof af. Roetfilter
Het dieselroetfilter filtert de roetdeeltjes van
het uitlaat
g
as, houdt ze vast en verbrandt ze.
Voor een goede werking van het verbran-
dingsproces raadt SEAT af kort achter elkaar
korte ritten te maken.
● Alleen dieselolie met een laag zwavelge-
halte tank
en ››› pag. 281.
● Nooit benzine of stookolie tanken.
● Nooit biodiesel tanken. Een door de fabri-
kant v
an de dieselolie geproduceerd meng-
sel dat biodiesel bevat, mag gebruikt worden
mits dat mengsel voldoet aan hetgeen be-
schreven wordt in de norm EN 590 ›››
pag.
281.
● Nooit de tank helemaal leegrijden.
● Nooit te veel motorolie bijvullen ›››
p
ag.
289.
● De wagen niet slepen. Gebruik de startka-
bels ››
› pag. 53.
Om verstopping van het dieselroetfilter terug
te dringen, is het mogelijk dat in wagens met
een automatische versnellingsbak het motor-
toerental licht stijgt om het dieselroetfilter
automatisch te reinigen. In dit geval brandt
het controlelampje echter niet .Controlelampje
Als het
controlelampje gaat branden,
moet u ervoor zorgen dat het filter zichzelf
reinigt door een hiervoor geschikte rijwijze.
Rijd ongeveer 15 minuten in de vierde of vijf-
de versnelling (automatische versnellings-
bak: keuzehendelstand S) met een snelheid
van ten minste 60 km/u (37 mph) en een mo-
tortoerental rond 2.000 tpm. Hierdoor stijgt
de temperatuur en wordt het roet in het filter
verbrand. Wanneer het filter met succes ge-
reinigd is, gaat het controlelampje uit.
Als het controlelampje niet uitgaat of als
de drie controlelampjes gaan branden (roet-
filter , storing in het uitlaatgascontrolesys-
teem en voorgloeien ), breng uw auto
dan naar een gespecialiseerde werkplaats
om de storing te laten verhelpen. ATTENTIE
● Altijd uw s nelheid aan de t
errein-, weg- en
verkeersomstandigheden aanpassen. On-
danks de rijaanbevelingen dient u altijd de
verkeersvoorschriften in acht te nemen. Milieu-aanwijzing
Ook bij een goed werkend uitlaatgasreini-
gings sy
steem kan bij bepaalde bedrijfsfunc-
ties van de motor een zwavelachtige uitlaat-
gaslucht ontstaan. Dit hangt van het percen-
tage zwavel in de brandstof af. 212
Rijden
Aanwijzingen voor het rijden Rijden in het b
uit en
landIn sommige landen zijn veiligheidsnormen
en voor
s
chriften inzake uitlaatgassen van
kracht die kunnen afwijken van de techni-
sche kenmerken van deze wagen. SEAT be-
veelt aan om, alvorens te vertrekken naar het
buitenland, te informeren bij een Technische
Dienst over de wettelijke bepalingen en over
de volgende punten:
● Moet de wagen technisch op de rit in het
buiten l
and worden voorbereid, b.v. door het
aanpassen van de lampen?
● Beschikt men over het nodige gereed-
schap
, diagnoseapparatuur en reserveonder-
delen voor inspecties en reparaties?
● Zijn er SEAT-dealers in het land van be-
stemming?
● In w
agens met benzinemotor: is er lood-
vrije benzine met
voldoende hoog octaange-
tal?
● In wagens met dieselmotor: is er zwavelar-
me dieselbrand
stof?
● Zijn in het land van bestemming geschikte
motorolie ( ›
›› pag. 289) en vloeistoffen van
andere systemen verkrijgbaar die aan de
SEAT-specificaties voldoen? ●
Werkt in het l
and van bestemming het navi-
gatiesysteem dat af fabriek gemonteerd is
met de beschikbare navigatiegegevens?
● Zijn er speciale banden vereist in het land
van best
emming? VOORZICHTIG
SEAT kan niet aansprakelijk gesteld worden
voor sc h
ade aan de wagen door een brand-
stof van lage kwaliteit, een gebrekkige servi-
ce of de niet-beschikbaarheid van originele
onderdelen. Rijden over ondergelopen wegen
Om schade aan de wagen bij het rijden door
w
at
er, b
ijv. een ondergelopen weg te voorko-
men, let op het volgende:
● Controleer de diepte van het water alvorens
over dat
stuk weg te rijden. Het water mag in
geen geval hoger reiken dan de onderste car-
rosserierand ››› .
● Rij stapvoets.
● Stop niet in het water, schakel niet naar de
ac ht
eruit v
ersnelling en zet de motor niet af.
● Het tegemoetkomende verkeer kan golven
veroorz
aken die het waterpeil voor uw auto
verhogen, waardoor deze manier van rijden
door water onmogelijk wordt. Het start-stopsysteem moet uitgeschakeld
worden bij het
rijden door ondergelopen zo-
nes. ATTENTIE
Het rijden door water, modder, gesmolten
sneeuw en z. k
an de remwerking vertragen en
dus de vereiste remweg verhogen, door de
vochtigheid en de bevriezing van de remschij-
ven en -blokken in de winter.
● "Droog ze en verwijder het ijs" door voor-
zichtig te r
emmen. Doe dit zonder andere
weggebruikers in gevaar te brengen en zon-
der verkeersregels te overtreden.
● Voorkom na het rijden door water bruuske
en plotseling
e manoeuvres. VOORZICHTIG
● Het rijden door onderg elopen
zones kan
ernstige schade veroorzaken aan bepaalde
onderdelen van de wagen zoals de motor,
transmissie, het onderstel of het elektrische
systeem.
● Rijd nooit door zout water, aangezien het
zout corr
osie kan veroorzaken. Spoel alle de-
len van de wagen die in contact gekomen zijn met zout water af met zoet water. 213
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Starthulpsystemen In l
eidin g t
ot thema ATTENTIE
De intelligente techniek van de starthulpsys-
temen kan de n at
uurkundig bepaalde gren-
zen niet overwinnen. Ondanks de gemakken
die de starthulpsystemen bieden, mag u door
deze systemen nooit risico's lopen.
● Onbedoelde bewegingen van de wagen
kunnen erns
tig letsel veroorzaken.
● De starthulpsystemen kunnen de oplet-
tendheid van de be
stuurder nooit vervangen.
● Pas uw snelheid en rijstijl steeds aan de
staat
van het terrein of de weg, de weersom-
standigheden en de verkeerssituatie aan.
● Het starthulpsysteem kan de wagen niet al-
tijd op een helling st
aande houden of de wa-
gen op steile hellingen afremmen, bijvoor-
beeld op een gladde of bevroren ondergrond. Functie Auto Hold*
Afb. 206
Deel van de middenconsole: toets
v an Aut
o Hol
d. Het controlelampje in de toets brandt wan-
neer de f
u
nctie Aut o Ho
ld ingeschakeld is.
Als de functie Auto Hold ingeschakeld is,
helpt deze functie de bestuurder als de wa-
gen vaak of gedurende een langere tijd met
draaiende motor stilgezet moet worden (bijv.
op hellingen, voor een stoplicht of in files
waarbij constant gestart en gestopt wordt).
Als de functie Auto Hold ingeschakeld is,
wordt automatisch voorkomen dat de stil-
staande wagen zich in beweging kan zetten,
zonder dat het rempedaal nodig is om de wa-
gen in stilstand te houden.
Als het systeem detecteert dat de wagen stil-
staat, zorgt de functie Auto Hold ervoor dat
de wagen stil blijft staan. U kunt in dit geval
het rempedaal loslaten. Als de bestuurder het rempedaal kort intrapt
of het ga
spedaal intrapt om te gaan rijden,
dan laat de functie Auto Hold de rem los. De
wagen gaat conform de helling rijden.
Als een van de benodigde voorwaarden voor
de functie Auto Hold met stilstaande wagen
afwijkt, wordt het systeem uitgeschakeld en
gaat het controlelampje van de toets uit
››› afb. 206. De elektronische parkeerrem
wordt indien nodig ingeschakeld om de wa-
gen op een veilige manier te parkeren ››› .
V oor
waar
den om de wagen met de functie
Auto Hold stilstaand te houden:
● Het bestuurdersportier is gesloten.
● De bestuurder heeft de veiligheidsgordel
omgeg
espt.
● De motor is gestart.
● Het ASR-systeem is ingeschakeld ››› p
ag.
197.
Automatisch in- en uitschakelen van de func-
tie Auto Hold
Indien voordat het contact wordt uitgezet de
functie Auto Hold werd ingeschakeld met de
knop AUTO HOLD , blijft de functie automatisch
in g
es
chakeld na het opnieuw aanzetten van
het contact.
Werd de functie Auto Hold niet ingeschakeld,
dan blijft die automatisch uitgeschakeld na
het opnieuw aanzetten van het contact. »
217
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Werking Start-Stop* Afb. 207
Deel van de middenconsole: toets
v oor
Star
t-Stop-functie. Het Start-Stopsysteem is geactiveerd, de mo-
t
or w
ordt
automatisch afgezet als de wagen
stilstaat. De motor wordt indien nodig auto-
matisch gestart.
Elke keer dat u het contact inschakelt, wordt
de functie automatisch ingeschakeld. Op het
display van het instrumentenpaneel wordt
actuele informatie weergegeven over de sta-
tus.
Wagens met schakelbak
● Zet wanneer de wagen is stilgezet de ver-
snelling
shendel in de neutrale stand en laat
het koppelingspedaal los. De motor gaat uit.
● Trap het koppelingspedaal in om de motor
opnieuw te st
arten. Wagens met automatische versnellingsbak
●
Trap wanneer de wagen is stilgezet het
rempedaal in en houd het
rempedaal inge-
trapt. De motor gaat uit.
● Haal uw voet van het rempedaal om de mo-
tor opnieuw te s
tarten.
● Als de keuzehendel in de stand P staat,
st
art de motor pas als er geen rijstand inge-
schakeld is of het gaspedaal ingetrapt wordt.
Belangrijke voorwaarden voor automatisch
uitschakelen van motor
● De bestuurder moet de veiligheidsgordel
omgeg
espt hebben.
● Het bestuurdersportier moet gesloten zijn.
● De motorkap is gesloten.
● De in de fabriek ingebouwde trekhaak is
niet elektris
ch op een aanhangwagen aange-
sloten.
● Er is sprake van een minimale motortempe-
ratuur.
● Het
stuurwiel mag niet verder van 270° ver-
draaid worden.
● D
e wagen is na de laatste stop verplaatst.
● Bij wagens met Climatronic: de tempera-
tuur in het interieur bev
indt zich in het vooraf
ingestelde temperatuurbereik.
● Er is geen hele hoge of hele lage tempera-
tuur ing e
steld. ●
De ontwa semin
gsfunctie van de aircondi-
tioning is niet ingeschakeld.
● Bij wagens met Climatronic: de ventilator is
niet bij een hoge s
nelheid handmatig inge-
steld.
● De ladingstoestand van de wagenaccu is
voldoende.
● D
e temperatuur van de wagenaccu is niet
te laag of t
e hoog.
● De wagen bevindt zich niet op een steile
helling.
● De
voorwielen zijn niet te veel gedraaid.
● De voorruitverwarming is niet uitgescha-
keld.
● De ac
hteruitversnelling is niet geschakeld.
● Het inparkeersysteem (Park Assist) is niet
inges
chakeld.
Voorwaarden voor automatisch opnieuw
starten
De motor wordt automatisch gestart als aan
de volgende voorwaarden wordt voldaan:
● Als het interieur te warm of te koud wordt.
● Als de wagen in beweging wordt gezet.
● Als de spanning van de wagenaccu af-
neemt. »
219
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten