Bedienen
gebeurt in functie van de instellingen die
w er
den in g
eschakeld in het menu Configu-
ratie - Comfort ›››
pag. 26. VOORZICHTIG
De sensoroppervlaken van de portiergrepen
kunnen g e
activeerd worden wanneer ze ge-
raakt worden door een waterstraal of hoge-
drukspuit wanneer er een passende autosleu-
tel in de omgeving aanwezig is. Als ten min-
ste één van de ruiten geopend is en het sen-
soroppervlak B van een van de portiergre-
pen cons t
ant ingeschakeld is, worden alle
ruiten gesloten. Als de waterstraal of hoge-
drukspuit even niet gericht wordt op het sen-
soroppervlak A van een van de portiergre-
pen en daarna er opnieu w op g
ericht wordt,
dan worden alle ruiten waarschijnlijk geo-
pend ››› pag. 121, Comfortfuncties. Let op
● Als de ac
cu van de wagen nog weinig span-
ning heeft of helemaal leeg is, of de batterij
van de autosleutel bijna leeg of leeg is, dan is
het mogelijk dat de wagen niet ontgrendeld
of vergrendeld kan worden met het Keyless
Access systeem. De wagen kan handmatig
worden ontgrendeld of vergrendeld ››› pag.
92.
● Als er zich geen enkele passende sleutel
binnenin de wagen bev
indt of het systeem
hem niet herkent, zal er een melding verschij-
nen op het display van het instrumentenpa-
neel. Dit zou kunnen gebeuren als er een an- der radiofrequentiesignaal zou interfereren
met het s
ign
aal van de sleutel (bijv. van een
of andere accessoire voor mobiele apparaten)
of als de sleutel afgedekt wordt door een
voorwerp (bijv. door een metalen koffer).
● De werking van de sensoren aan de portier-
grepen van de deur
en kan aangetast geraken
als de sensoren veel vuil vertonen, bijvoor-
beeld, een laagje zout. Zo nodig, reinig de
wagen ››› pag. 266.
● Als de wagen uitgerust is met een automa-
tische
versnellingsbak, kan hij enkel vergren-
deld worden als de versnellingspook in de
stand P staat. Safe-beveiligingssysteem
FunctieNodige handelingen
De wagen vergrendelen
en het "Safe"-veilig-
heidssysteem active-
ren.Een keer de knop van de
autosleutel indrukken.
FunctieNodige handelingen
De wagen vergrendelen
zonder het "Safe"-vei-
ligheidssysteem te ac-
tiveren.
Twee keer de knop van de
wagensleutel indrukken.
Tik tweemaal op het senso-
roppervlak van de vergrende-
ling van het sluit- en startsys-
teem zonder sleutel Keyless
Access aan de buitenzijde
van de portiergreep ››› pag.
120.
De drukknop voor de centrale
vergrendeling in de be-
stuurdersportier een keer in-
drukken. Naargelang van de wagen kan er bij het star-
t
en
van het
contact op het display van het in-
strumentenpaneel een melding verschijnen
dat het "Safe"-veiligheidssysteem ingescha-
keld is ( Vergrendelen SAFE of SAFE-
LOCK ).
Het "Safe"-beveiligingsysteem inschakelen
Het "Safe"-veiligheidssysteem kan uitgescha-
keld worden op een van de volgende manie-
ren: ● Twee keer de knop van de autosleutel in-
drukk en.
● Tik tw e
emaal op het sensoroppervlak van
de ver
grendeling van het sluit- en startsys-
teem zonder sleutel Keyless Access aan de
buitenzijde van de portiergreep ›››
pag. 120.
122
Openen en sluiten
● Cont
act in
schakelen.
● Druk de startknop in van het sluit- en start-
systeem
zonder sleutel Keyless Access.
Wanneer het "Safe"-veiligheidssysteem uit-
geschakeld is, dient u met het volgende re-
kening te houden:
● De wagen kan van binnenuit ontgrendeld
en geopend worden met
de portiergreep.
● Het alarmsysteem is ingeschakeld.
● De bewaking van het interieur en de weg-
sleepbevei
liging worden uitgeschakeld. ATTENTIE
Het op een onoplettende of onbeheerste ma-
nier gebruik en
van het "Safe"-veiligheidssys-
teem kan leiden tot ernstig letsel.
● Laat nooit personen achter in de wagen als
deze met de sl
eutel vergrendeld is. Als het
"Safe"-veiligheidssysteem ingeschakeld is,
kunnen de portieren niet van binnenuit geo-
pend worden!
● Als de portieren vergrendeld zijn, wordt het
heel moeilijk om in noodg
evallen toegang te
krijgen tot het interieur van de wagen om de
inzittenden te helpen. Deze zouden ingeslo-
ten zijn en kunnen in een noodgeval niet de
portieren ontgrendelen om de wagen te verla-
ten. Alarmsysteem
Met behulp van het alarmsysteem moeten in-
braakpoging
en en dief
stal van de wagen
worden bemoeilijkt.
Het alarmsysteem wordt automatisch geacti-
veerd wanneer de wagen met de sleutel ge-
sloten wordt.
Wanneer treedt het alarmsysteem in werk-
ing?
Het alarmsysteem laat gedurende 30 secon-
den akoestische signalen horen en geduren-
de vijf minuten optische waarschuwingssig-
nalen zien wanneer, als de wagen vergren-
deld is, de volgende handelingen zonder au-
torisatie worden uitgevoerd:
● Openen van een mechanisch vergrendeld
portier met de w ag
ensleutel zonder de eerst-
volgende 15 seconden het contact in te scha-
kelen.
● Openen van een portier.
● Openen van motorkap.
● Openen van achterklep.
● Contact inschakelen met niet-geautoriseer-
de sleutel
.
● Wagenaccu loskoppelen.
● Verplaatsing in de wagen (in geval van wa-
gens met
interieurbewaking).
● Slepen van wagen (in geval van wagens
met weg
sleepbeveiliging). ●
Omhoog brengen
van wagen (in geval van
wagens met wegsleepbeveiliging).
● De wagen op een veerpont of trein trans-
porteren (in g
eval van wagens met wegsleep-
beveiliging of interieurbewaking).
● Losmaken van een op het alarmsysteem
aanges
loten aanhangwagen ››› pag. 248.
Het alarm uitschakelen
Ontgrendel de wagen met de ontgrendel-
knop op de leutel of schakel het contact met
een passende sleutel in. In de wagens met
het Keyless Access systeem kan het alarm
ook uitgeschakeld worden door de portier-
greep vast te pakken ››› pag. 120. Let op
● Het al arm w
ordt opnieuw geactiveerd wan-
neer de wagen na het deactiveren opnieuw
dezelfde beveiligde zone of een andere zone
binnentreedt. Als bijvoorbeeld na het openen
van een portier, ook de achterklep wordt geo-
pend.
● Het alarmsysteem wordt niet geactiveerd
als de w
agen van binnenuit met de drukknop
voor de centrale vergrendeling vergrendeld
wordt .
● Indien het bestuurdersportier mechanisch
met de sl eut
el ontgrendeld wordt, wordt en-
kel dit portier ontgrendeld en niet de hele
wagen. Alleen na het inschakelen van het
contact blijven alle portieren onbeveiligd -
maar niet ontgrendeld - en wordt de » 123
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
Informatie over de stuurkolom Stuurkolom elektronisch vergrendelen
Wagen
s
met Keyless Access: de stuurkolom
wordt vergrendeld als het bestuurdersportier
wordt geopend terwijl het contact is uitge-
schakeld. Hiertoe moet de wagen zijn stilge-
zet en in geval van een automatische versnel-
lingsbak moet de keuzehendel in stand P zijn
gezet.
Als u eerst het bestuurdersportier en vervol-
gens het contact uitschakelt, wordt de elek-
tronische stuurkolomvergrendeling via het
contactslot of de in de portiergreep geïnte-
greerde sensor geactiveerd.
Stuurkolom mechanisch vergrendelen
Om pogingen tot diefstal van de wagen te
voorkomen, wordt aangeraden de stuurko-
lom vóór het uitstappen, te vergrendelen.
Stuurkolom vergren-
delenStuurkolom ontgren-
delen
Inparkeren ››› pag. 197.Draai het stuurwiel licht
om de stuurkolomvergren-
deling op te heffen.
De contactsleutel uit het
contactslot trekken.Sleutel in contactslot ste-
ken.
Draai het stuurwiel licht
tot u hoort dat de stuurko-
lom vergrendeld wordt.Houd het stuurwiel in deze
stand en schakel het con-
tact in. Elektromechanische besturing
In w
ag
ens
met een elektromechanische
stuurinrichting wordt de stuurbekrachtiging
automatisch aan de rijsnelheid en de draai-
hoek van het stuur en de wielen aangepast.
De elektromechanische stuurinrichting werkt
alleen bij draaiende motor.
Bij geheel of gedeeltelijk uitgevallen stuurbe-
krachtiging moet u er rekening mee houden
dat u voor het sturen aanzienlijk meer kracht
nodig heeft dan gewoonlijk.
Tegensturingssysteem
Het tegensturingssysteem helpt de bestuur-
der in gevaarlijke situaties. Hiertoe helpen
extra krachten in de stuurinrichting de be-
stuurder bij het tegensturen. ATTENTIE
Het tegensturingssysteem en de ESC helpen
de best uur
der de wagen te besturen in ge-
vaarlijke situaties. In alle situaties is het de
bestuurder die de wagen moet besturen. Het
tegensturingssysteem bestuurt de wagen
niet. Motor starten en stoppen
In l
eidin g t
ot thema Indicatie wegrijblokkering
Als
u een niet
-passende sleutel gebruikt of
als er een systeemstoring optreedt, wordt
of Wegrijblokkering actief in het
instrumentenpaneel weergegeven. De motor
kan niet worden gestart.
Duwen of slepen
De wagen kan om technische redenen door
aanslepen niet worden geduwd of gestart.
Probeer in plaats hiervan de wagen met be-
hulp van startkabels te starten. ATTENTIE
Als u de motor tijdens het rijden uitzet, is de
wagen moei lijk
er te stoppen; u kunt dan de
controle over de wagen verliezen en een ern-
stig ongeval veroorzaken.
● De remhulpsystemen, de stuurbekrachti-
ging, het airbag
systeem, de veiligheidsgor-
dels en bepaalde veiligheidsvoorzieningen
zijn alleen actief als de motor draait.
● Zet de motor alleen uit wanneer de wagen
stils
taat. 192
Bedienen
●
Trek de s
leutel nooit uit het contactslot zo-
lang de wagen nog in beweging is. De stuur-
inrichting kan vergrendeld raken en het
stuurwiel kan niet meer worden gedraaid. Let op
● Als de s
leutel zich in het contactslot be-
vindt en de motor langere tijd uitstaat, ont-
laadt de accu zich.
● In wagens met automatische versnellings-
bak kan de sl
eutel alleen uit het contactslot
getrokken worden als de keuzehendel in de
stand P staat. Druk in dit geval de vergrende-
lingsknop van de keuzehendel in en laat de
knop los. Startknop
Afb. 199
In de middenconsole: startknop van
het sluit
- en s
tartsysteem zonder sleutel Key-
less Access. Bij wagens met rechts stuur is de
opstelling symmetrisch. Afb. 200
Noodstarten in wagens met Keyless
Acc e
ss. De startknop mag enkel gebruikt worden als
er een p
a
ssende s
leutel in de wagen aanwe-
zig is.
Door het bestuurdersportier te openen wan-
neer u de auto verlaat , wordt de stuurkolom
elektronisch vergrendeld als het contact is
uitgeschakeld ››› pag. 191.
Het contact inschakelen of uitschakelen
● Druk de startknop ››› afb
. 199 één keer kort
in zonder daarbij het koppelings- of rempe-
daal in te trappen ››› .
Nood s
topf
unctie
Als er in de wagen geen passende sleutel
herkend wordt, zult u een noodstop moeten
uitvoeren. Op het display van het instrumen-
tenpaneel verschijnt er dan een waarschu-
wingstekst. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn, wanneer de batterij van de autosleutel
bijvoorbeel
d bijna leeg is of leeg is:
● Hou de autosleutel direct na het indrukken
van de star
tknop altijd bij de stuurkolom
››› afb. 200.
● Het contact wordt ingeschakeld en, zo no-
dig, slaat de mot
or automatisch aan.
Nooduitschakeling
Als de motor niet stopt door de startknop
kort in te drukken, dan moet een nooduit-
schakeling worden uitgevoerd:
● Druk binnen 1 seconde de startknop twee
keer in of druk de s
tartknop in en houd de
knop minimaal 2 seconden ingedrukt ››› .
● De motor gaat automatisch uit.
F u
nctie om de mot or w
eer te starten
Als er eenmaal de motor uitgezet is geen
passende sleutel in de wagen aangetroffen
wordt, kan de motor pas na 5 seconden weer
gestart worden. Op het display van het in-
strumentenpaneel wordt een waarschuwing
hieromtrent weergegeven.
Na die vijf seconden kan de motor niet meer
zonder een passende sleutel in de wagen ge-
start worden.
194
Rijden
ATTENTIE
Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan erns tig l
etsel tot gevolg hebben.
● Trap na het indrukken van de startknop niet
op het rem- of
koppelingspedaal omdat an-
ders de motor meteen gestart wordt. ATTENTIE
Nalatig of onachtzaam gebruik van de auto-
sleut el
s kan leiden tot ernstige verwondingen
en ongevallen.
● Laat wanneer u het voertuig verlaat nooit
de autosl
eutel in de wagen achter. Anders
kunnen kinderen of onbevoegden de portie-
ren en de achterklep vergrendelen, de motor
starten of het contact inschakelen en op die
manier sytemen zoals de elektrische ruitbe-
diening gebruiken. Let op
Voor wagens met een dieselmotor en het
Keyle s
s Access-systeem kan even duren voor-
dat de motor aanslaat als hij moet voorver-
warmen. Motor starten
Voer de handelingen uitsluitend in de aange-
g
ev en
v
olgorde uit:
Wagens zonderKeyless AccessWagens met
Keyless Access
1.Trap het rempedaal in en houd het ingedrukt tot stap 5 uitgevoerd is.
1a.Bij wagens met handgeschakelde versnellings-bak: trap het koppelingspedaal volledig in enhoud het ingetrapt totdat de motor aanslaat.
2.Zet de versnellingshendel in neutrale stand of zet de keuzehendel in stand P of N.
3.
Alleen in wagens met
dieselmotor: draai de
sleutel in het contact-
slot in de stand ››› afb.
198 2
voor het voor-
verwarmen. Een contro- lelampje in het instru- mentenpaneel gaat branden
.
4.
Zet de sleutel in het
contactslot in de stand ››› afb. 198 3
; trap
het gaspedaal niet in.
Druk de startknop in ››› afb. 199; trap het
gaspedaal niet in. Om de motor te kunnenstarten moet er een
passende sleutel in de wagen aanwezig zijn.
5.
Laat na het aanslaan
van de motor de sleu- tel in het contactslot los.Laat na het aanslaan
van de motor de start- knop los.
Wagens zonder
Keyless AccessWagens met
Keyless Access
6.
Indien de motor niet
begint te draaien, on-
derbreekt u de poging en herhaalt u het naongeveer 1 minuut.
Indien de motor niet
begint te draaien, on-
derbreekt u de poging en herhaalt u het naongeveer 1 minuut.
Voer indien nodig een noodstop uit ››› pag.
194.
7.Schakel de elektronische parkeerrem uit wanneer u met de wagen wilt gaan rijden ››› pag. 197. ATTENTIE
Laat uw wagen nooit met draaiende motor
onbeheerd acht er
. De wagen kan plotseling
gaan rijden, met name als een versnelling of
rijstand ingeschakeld is, waardoor schade of
ernstig letsel kan ontstaan. ATTENTIE
Sprays voor koud starten kunnen ontploffen
of een plot selin
ge toerentalverhoging van de
motor veroorzaken.
● Gebruik nooit sprays voor het koud starten. VOORZICHTIG
● Als u tijden
s het rijden de motor probeert te
starten of de motor direct nadat u deze hebt
uitgezet start, kan de motor of startmotor be-
schadigd raken. » 195
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
●
Vermijd hoge mot or
toerentallen als de mo-
tor nog koud is, geef niet vol gas en belast de
motor niet sterk.
● Duw of sleep de wagen niet aan om de mo-
tor te st
arten. Niet verbrande brandstof kan
de katalysator beschadigen. Milieu-aanwijzing
Verwarm de motor niet door deze stationair te
l aten dr aaien. G
a direct rijden als het zicht
goed is. Hierdoor bereikt de motor sneller
zijn bedrijfstemperatuur en is de uitstoot van
schadelijke gassen lager. Let op
● Als de b
atterij van de sleutel bijvoorbeeld
bijna leeg is of leeg is, kan de motor niet met
de startknop gestart worden. In dit geval
moet u de startknop uit het contactslot halen
en in plaats hiervan de sleutel plaatsen.
● Bij het starten van de motor worden de be-
langrijks
te stroomverbruikers tijdelijk uitge-
schakeld.
● Na het starten van een koude motor kunnen
er om technis
che redenen even sterke trillin-
gen voelbaar zijn. Dit is normaal en geen re-
den om u zorgen te maken.
● Bij temperaturen onder de +5°C (+41°F)
kan er een beetje rook
onder de wagen ont-
staan wanneer de hulpverwarming ingescha-
keld is. Motor afzetten
Voer de handelingen uitsluitend in de aange-
geven
v
olgorde uit:
Wagens zonderKeyless AccessWagens met
Keyless Access
1.Breng de wagen onmiddellijk tot stilstand ››› .
2.Rempedaal intrappen en ingetrapt houden tot de
wagen tot stilstand is gekomen 4.
3.Indien uw wagen beschikt over automatische ver-
snellingsbak, plaatst u de keuzehendel in stand P.
4.Schakel de elektronisch parkeerrem in ››› pag.
197.
5.Draai de sleutel in het
contactslot in de stand
››› afb. 198 1
.
Druk de startknop kort
in
››› afb. 199. Als de
motor niet stopt, voer
dan een nooduitschake-
ling uit ››› pag. 194.
6.Schakel in geval van een handgeschakelde ver-
snellingsbak de 1ste versnelling of de achteruit- versnelling in. ATTENTIE
Zet de motor nooit uit als de wagen in bewe-
ging is. U z
ou de controle over de wagen kun-
nen verliezen en een ernstig ongeval veroor-
zaken.
● De airbags en gordelspanners zijn buiten
werking a
ls het contact is uitgeschakeld. ●
De rembek r
achtiger werkt niet bij uitge-
schakelde motor. Om de wagen stil te zetten
moet het rempedaal krachtiger worden inge-
trapt.
● Omdat de stuurbekrachtiging bij niet-draai-
ende motor niet werkt, moet
u meer kracht
voor het sturen gebruiken.
● Als u de autosleutel uit het contactslot
trekt, wordt
de stuurkolom vergrendeld en
kan de wagen niet meer bestuurd worden. VOORZICHTIG
Als u de wagen gedurende lange tijd met een
hoog mot ortoer
ental gereden hebt, kan de
motor na het uitzetten oververhit raken. Laat
de motor ongeveer twee minuten stationair
draaien voordat u de motor uitzet om te voor-
komen dat de motor beschadigd raakt. Let op
● Bij wagen s
met automatische versnellings-
bak kan de sleutel alleen uit het contactslot
getrokken worden als de keuzehendel in de
stand P staat.
● Na het stoppen van de motor is het moge-
lijk dat de
ventilator in de motorruimte nog
enkele minuten blijft draaien, ook als het
contact uitgeschakeld is of de sleutel uit het
contactslot gehaald is. De ventilator van de
radiateur gaat automatisch uit. 196
Rijden
Elektronische wegrijblokkering De wegrijblokkering voorkomt dat de motor
met een niet-g
e
autoriseerde sleutel kan wor-
den aangezet en de wagen in beweging kan
worden gebracht.
In de sleutel zit een microchip die de elektro-
nische wegrijblokkering automatisch uitscha-
kelt als de sleutel in het contactslot wordt ge-
stoken.
Zodra u de sleutel uit het contact neemt,
wordt de elektronische wegrijblokkering au-
tomatisch weer geactiveerd. Bij wagens met
het Keyless Access-systeem moet de auto-
sleutel zich buiten de wagen bevinden
››› pag. 120.
Daarom kan de motor alleen met een passen-
de, gecodeerde en originele SEAT-sleutel
worden gestart. De gecodeerde sleutels zijn
verkrijgbaar bij Technische Diensten ›››
pag.
115.
Als u een niet-geautoriseerde sleutel ge-
bruikt, wordt op het display van het instru-
mentenpaneel het bericht SAFE of Wegrij-
blokkering actief weergegeven. De wa-
gen kan dan niet worden gestart. Let op
Een goede werking van de wagen kan alleen
gewaarbor gd w
orden met originele SEAT-
sleutels. Remmen en parkeren
In l
eidin g t
ot thema De remhulpsystemen zijn het antiblokkeer-
sys t
eem (ABS), de remkrachtassistent (BAS),
de elektronische differentieelvergrendeling
(EDS), de antislipregeling (ASR) en de Elek-
tronische Stabiliserings Controle (ESC). ATTENTIE
Als u met versleten remblokken of met storin-
gen in het r emsy
steem rijdt, kunt u een ern-
stig ongeval veroorzaken.
● Als de gaat branden, apart of in combi-
natie met een beric
ht op het display van het
instrumentenpaneel, ga dan onmiddellijk
naar een gespecialiseerde werkplaats om de
remblokken te controleren en eventuele ver-
sleten remblokken te vervangen. ATTENTIE
Als u de wagen op de verkeerde manier par-
keert, k an dit
tot ernstig letsel leiden.
● Trek de sleutel nooit uit het contactslot zo-
lang de wag
en nog in beweging is. De stuur-
kolom kan worden vergrendeld waarna het
stuurwiel niet meer gedraaid en de wagen
niet meer bestuurd kan worden.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel van het
uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals hout, bladeren, droog gras, gemorste brandstof
enz.).
●
Telk en
s wanneer u de wagen stilzet of par-
keert, moet u de el
ektronische parkeerrem in-
schakelen.
● Laat kinderen of hulpbehoevenden nooit al-
leen achter in de w
agen. Zij kunnen de elek-
tronische parkeerrem uitschakelen, de keuze-
hendel of de versnellingshendel bedienen en
de wagen in beweging zetten. Dit kan ernsti-
ge ongevallen tot gevolg hebben.
● Neem telkens wanneer u de wagen verlaat
alle s
leutels mee. Iemand zou de motor kun-
nen aanzetten en elektrische uitrustingen,
zoals bijv. de ruiten, kunnen bedienen. Dit
kan tot ernstig letsel leiden.
● Laat kinderen of hulpbehoevenden nooit al-
leen in de wagen ac
hter. Zij zijn in een nood-
geval niet in staat de wagen zelfstandig te
verlaten of zichzelf te redden. In een afgeslo-
ten wagen kan het bijvoorbeeld, afhankelijk
van het jaargetijde, zo extreem warm of koud
worden dat dit, vooral bij kleine kinderen, tot
ernstig letsel, ziekte of zelfs de dood kan lei-
den. VOORZICHTIG
● Wees e
xtra voorzichtig op plaatsen met een
verhoogde stoeprand of vaste afsluitingen.
Voorwerpen die uitsteken uit de grond kun-
nen de bumper en andere delen van de wagen
tijdens het manoeuvreren beschadigen. Stop
voordat de wielen de stoeprand of afsluiting
raken om schade te voorkomen. » 197
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Controleren en bijvullen
● Ver
gr endel
de wagen alvorens u de accu
loskoppelt, anders gaat het alarm af.
● Koppel eerst de minkabel en daarna de
pluskabel
los ››› .
A c
c u aan
sluiten
● Alvorens de nieuwe accu aangesloten
wordt, moeten al
le stroomverbruikers en het
contact uitgeschakeld worden.
● Verbind eerst de pluskabel en dan de min-
kabel ››
› .
Na het aan
sluit
en van de accu en het inscha-
kelen van het contact, kunnen verschillende
controlelampjes gaan branden. De lampjes
gaan opnieuw uit na een kort traject met een
snelheid van ong. 15-20 km/u (10-12 mph).
Als de controlelampjes blijven branden, dient
u de wagen te laten nakijken in een gespeci-
aliseerde werkplaats.
Als de accu lange tijd losgekoppeld is geble-
ven, is het mogelijk dat de datum van de vol-
gende controlebeurt niet correct aangegeven
of berekend wordt ››› pag. 105. Volg de maxi-
maal toegestane onderhoudsintervallen op
››› brochure Onderhoudsprogramma.
Wagens met Keyless Access (››› pag. 120): in-
dien na het loskoppelen van de accu het con-
tact niet ingeschakeld wordt, moet u de wa-
gen langs buiten vergrendelen en ontgrende-
len. Probeer daarna opnieuw het contact in te
schakelen. Als de band te sterk beschadigd
is, roep dan de hulp van de specialist in. Stroomverbruikers automatisch uitschakelen
Door een intelligent
e elektrische installatie
worden bij sterke belasting van de accu auto-
matisch verschillende maatregelen getroffen
om het ontladen van de accu's te voorkomen:
● het stationair toerental wordt verhoogd, zo-
dat de dyn
amo meer stroom levert.
● zo nodig wordt het vermogen van de krach-
tigste s
troomverbruikers verlaagd of zelfs
volledig afgesloten.
● Bij het starten van de motor is het mogelijk
dat de str
oomtoevoer van de 12 V stopcon-
tacten en van de sigarettenaansteker korte
tijd onderbroken wordt.
De elektrische installatie kan het ontladen
van de accu niet altijd voorkomen. Dit kan
bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het con-
tact gedurende langere tijd ingeschakeld
blijft met uitgezette motor of wanneer de
stads- of parkeerlichten blijven branden ter-
wijl de wagen geparkeerd staat.
Waarom wordt de wagenaccu ontladen?
● Het gedurende lange tijd parkeren van de
wagen z
onder dat de motor draait, vooral
met ingeschakeld contact.
● Gebruik van stroomverbruikers met uitge-
schak
elde motor.
● Indien de interieurvoorverwarming werkt
››› p
ag. 187. ATTENTIE
Het verkeerd vastmaken of gebruiken van de
accu k an l
eiden tot kortsluiting, brand en ern-
stige verwondingen.
● Gebruik uitsluitend accu's die geen onder-
houd verei
sen, niet ontladen en waarvan de
eigenschappen, specificaties en afmetingen
overeenstemmen met de af fabriek geïnstal-
leerde accu. De specificatie wordt aangege-
ven op de accubehuizing. ATTENTIE
Als een accu wordt geladen, ontstaat een
licht ont vl
ambaar knalgas.
● Laad de accu alleen op in goed geventileer-
de ruimten.
● Laad nooit een bevr
oren of recent ontdooi-
de accu op. E
en lege accu kan al bij tempera-
turen rond 0°C (+32°F) bevriezen.
● Als een accu bevriest, moet hij vervangen
worden.
● Verb
indingskabels die niet correct aange-
sloten z
ijn kunnen kortsluiting veroorzaken.
Eerst de pluskabel en daarna de minkabel
aansluiten. VOORZICHTIG
● Acc u's
nooit bij ingeschakeld contact of bij
draaiende motor losmaken, omdat anders de
elektrische installatie resp. elektronische on-
derdelen worden beschadigd. » 301
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten