90Instrumenten en bedieningsorganenDe controlelamp moet blauw zijn
voordat u verder rijdt.
Voorverwarming ! brandt geel.
Voorverwarming wordt geactiveerd.
Werkt alleen bij lage buitentempera‐
turen.
AdBlue Y brandt geel.
Het AdBlue-peil is te laag. Tank zo
spoedig mogelijk AdBlue bij, opdat de motor blijft starten.
Licht samen met controlelamp F op
als aanduiding van een systeemsto‐
ring of als waarschuwing dat de motor
na het bepaalde afstand wellicht niet
kan worden gestart. Onmiddellijk de
hulp van een werkplaats inroepen.
Er verschijnt een bijbehorend bericht
op het Driver Information Center
(DIC) 3 92.U kunt het restpercentage AdBlue
ook controleren door de knop aan het uiteinde van de wisserhendel meer‐
dere keren in te drukken. Boordcom‐
puter 3 94.
AdBlue 3 126.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv. reservewiel). Na enige tijd brandt de
controlelamp continu. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) 3 169.
Motoroliedruk
I brandt rood.Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor
Als controlelamp I brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐
lelamp C en een geluidssignaal):
stop, schakel motor uit.Voorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten (of keuzehendel op stand
N zetten).
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
Verzorging van de auto169
De bandenspanningsinformatiestic‐
ker op het bestuurdersportierframe
vermeldt de originele banden en de
bijbehorende bandenspanning.
Breng de banden altijd op de op het
label vermelde spanningswaarden.
Bandenspanningswaarden 3 202.
De voorgeschreven bandenspanning geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐ spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 193.
2. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 202.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Bandenspanningscontrole‐
systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem (TPMS) gebruikt radiografische
en sensortechnologie ter controle van
de bandenspanningswaarden.
Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
170Verzorging van de autoAlle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden moe‐
ten de voorgeschreven bandenspan‐
ning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
De sensoren van het TPMS controle‐ ren de spanningswaarden van de
banden en verzenden de meetwaar‐
den naar een ontvanger in de auto.
Overzicht bandenspanningswaarden 3 202.
Bandenspanningswaarden op
display
U kunt de huidige bandenspannings‐
waarden bekijken op het Driver Infor‐
mation Center (DIC) 3 92.
Druk bij een stilstaande auto meer‐
dere malen op de knop op het uit‐
einde van de wisserhendel totdat het
menu Bandenspanningswaarden
verschijnt.
Bandenspanning te laag
Een te lage bandenspanning wordt
aangegeven door het oplichten van
controlelamp w 3 90 en een bijbeho‐
rend bericht op het DIC.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 202.
Na het op spanning brengen moet u wellicht een stukje rijden om de ban‐
denspanningswaarden op het DIC bij
te werken. Hierbij kan w oplichten.
Verzorging van de auto171Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit duiden op een naderende te lage
bandenspanning. Bandenspanning
controleren.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden ver‐
hoogd of verlaagd.
Monteer uitsluitend wielen met druk‐
sensoren, omdat anders de banden‐
spanning niet wordt weergegeven.
Bovendien zal w dan enkele secon‐
den knipperen en vervolgens blijven
branden, samen met controlelamp F
3 88 en verschijnt er een bijbehorend
bericht op het DIC.
Een reservewiel of tijdelijk wiel is niet uitgerust met druksensoren. Bij der‐
gelijke wielen zal het TPMS niet wer‐
ken. Bij de drie andere wielen blijft het
TPMS wel werken.
Controlelamp w en een bijbehorend
bericht blijven actief totdat de banden op de juiste bandenspanning zijn ge‐
zet.
Driver Information Centre (DIC) 3 92.
Boordinformatie 3 93.Lekke band
Een lekke band of een veel te lage
bandenspanning wordt aangegeven
door het oplichten van controlelamp
w samen met C 3 88 en een bijbe‐
horend bericht op het DIC. Zet de
auto stil en schakel de motor uit.
Bandenspanning 3 202, Bandenre‐
paratieset 3 174, Reservewiel
3 178, Wiel verwisselen 3 176.
Afhankelijkheid van temperatuur
De bandenspanning hangt af van de
temperatuur van de band. Onderweg lopen de temperatuur en de spanning van de band op.
Bandenspanningswaarden op het eti‐ ket bandenspanningsinformatie en
het overzicht bandenspanningswaar‐
den gelden voor koude banden,
d.w.z. bij 20 °C. Bij elke 10 °C meer neemt de spanning met zo'n 10 kPa
(0,1 bar) toe. Houd hiermee rekening
wanneer u warme banden contro‐ leert.De bandenspanningswaarde die u op
het DIC ziet, is de daadwerkelijke
bandenspanning. Bij een afgekoelde
band is deze waarde iets lager, maar
is de band niet lek.
Inleerfunctie
Wanneer de wielen zijn verwisseld,
moet het TPMS opnieuw worden in‐
geleerd.
Selecteer met een stilstaande auto
het menu Bandenspanning op het
DIC door de knop op het uiteinde van de wisserhendel in te drukken. Houd
de knop gedurende ongeveer
172Verzorging van de auto5 seconden ingedrukt om het sys‐
teem opnieuw te laten berekenen. Er
verschijnt een bijbehorend bericht op
het DIC.
Voor het voltooien van de inleerpro‐
cedure moet u wellicht enkele minu‐
ten met een snelheid van meer dan
40 km/u rijden. Het systeem kan tij‐
dens deze tijd alleen beperkte infor‐
matie verstrekken.
Wanneer tijdens het inleren proble‐
men optreden, blijft controlelamp w
branden en wordt een waarschu‐
wingsbericht op het DIC weergege‐
ven.
Driver Information Centre (DIC) 3 92.
Boordinformatie 3 93.
Algemene informatie
Gebruik van in de handel verkrijgbare
vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik door de fabriek goedgekeurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 174.Externe zendinstallaties met een
hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.
Wanneer de banden zijn verwisseld,
moeten de TPMS-sensoren altijd
door een werkplaats worden gede‐
monteerd en nagekeken.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Omwille van de veiligheid wordt het
aanbevolen dat de profieldiepte van de banden op één as onderling niet
meer dan 2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐
van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te ver‐
vangen.