20Sleutels, portieren en ruitenHandzender
Wordt gebruikt voor:● centrale vergrendeling
● vergrendelingssysteem
● diefstalalarmsysteem
Afhankelijk van het model is de auto voorzien van een handzender met 2
of 3 toetsen.
De handzender heeft een bereik van
ca. 5 meter . Externe factoren kunnen
dit nadelig beïnvloeden. Brandende
alarmknipperlichten dienen als be‐
vestiging.
Afstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met
de handzender kan worden vergren‐
deld of ontgrendeld, kan dit het ge‐
volg zijn van het volgende:
● Het bereik wordt overschreden.
● De accuspanning is te laag.
● Herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten hetbereik, waardoor het systeem op‐
nieuw moet worden geprogram‐
meerd in een werkplaats.
● Storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogen.
Ontgrendelen 3 21.
Batterij van de handzender
vervangen
Zodra de reikwijdte afneemt, de bat‐
terij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Boutje verwijderen en batterijvak ope‐ nen door een munt in de sleuf te ste‐
ken en de munt te verdraaien.
Batterij vervangen (batterijtype
CR2016), hierbij op de juiste plaat‐
sing letten.
182Verzorging van de autoDe voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐
spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 208.
2. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 225.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐ verklaring die bij uw auto is geleverd,
of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Achterwielaandrijving, met
dubbele achterbanden
Bij het opblazen van de buitenste
band moet de opblaasbuis tussen de
twee wielen door worden geleid.
Bandenspanningscontrole‐systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem (TPMS) gebruikt radiografische
en sensortechnologie ter controle van
de bandenspanningswaarden.
Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden moe‐
ten de voorgeschreven bandenspan‐
ning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
De sensoren van het TPMS controle‐ ren de spanningswaarden van de
banden en verzenden de meetwaar‐
den naar een ontvanger in de auto.
Overzicht bandenspanningswaarden 3 225.
Verzorging van de auto185Externe radioapparatuur met een
groot vermogen kan storing veroor‐
zaken bij het TPMS.
Wanneer de banden zijn verwisseld,
moeten de TPMS-sensoren altijd
door een werkplaats worden gede‐
monteerd en nagekeken.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt.
Omwille van de veiligheid wordt het
aanbevolen dat de profieldiepte van de banden op één as onderling niet
meer dan 2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de
slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van
de band.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te ver‐
vangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een an‐ dere bandenmaat de sticker met de
bandenspanning laten vervangen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of velgen kan tot ongelukken
leiden en maakt de typegoedkeu‐
ring van het voertuig ongeldig.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Klantinformatie227KlantinformatieKlantinformatie........................... 227
Conformiteitsverklaring ............227
Registratie van voertuigdata en
privacy ....................................... 227
Event Data Recorders (EDR) ..227
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 228Klantinformatie
Conformiteitsverklaring Deze auto heeft systemen die radio‐
golven conform Richtlijn 1999/5/EC
verzenden en/of ontvangen. Deze
systemen voldoen aan de essentiële
vereisten en alle andere relevante be‐
palingen van Richtlijn 1999/5/EC. Exemplaren van de originele Confor‐
miteitsverklaringen vindt u op onze
website.Registratie van
voertuigdata en privacy
Event Data Recorders(EDR)
Gegevensopslagmodules in de
auto
Een groot aantal elektronische com‐
ponenten van uw auto bevat gege‐
vensopslagmodules die tijdelijk of
permanent technische gegevens
over de staat van de auto, voorvallen
en fouten opslaan. In het algemeen
documenteert deze technische infor‐
matie de staat van onderdelen, mo‐
dules, systemen of de omgeving.
● Staat van systeemcomponenten (bijv. vulniveaus).
● Statusberichten van de auto en de afzonderlijke componenten
(bijv. aantal omwentelingen van
het wiel / toerental, deceleratie,
zijwaartse acceleratie).
● Storingen en defecten in belang‐ rijke systeemcomponenten.
228Klantinformatie● Reacties van de auto in speci‐fieke verkeerssituaties (bijv. ont‐
plooien van een airbag, activeren
van de stabiliteitsregeling).
● Omgevingscondities (bijv. tem‐ peratuur).
Deze gegevens zijn uitsluitend tech‐
nisch en helpen bij het identificeren
en corrigeren van fouten en het opti‐
maliseren van boordfuncties.
Bewegingsprofielen die op afgelegde routes duiden, kunnen niet met deze
gegevens worden aangemaakt.
Als er services worden gebruikt (bijv.
reparatiewerkzaamheden, onder‐
houdsprocessen, garantieclaims,
kwaliteitsborging), kunnen medewer‐
kers van het servicenetwerk (inclusief
de fabrikant) deze technische infor‐
matie met speciale diagnoseappara‐
tuur uit de voorvaal- en foutgege‐
vensopslagmodules aflezen. Raad‐
pleeg desgewenst deze werkplaat‐
sen voor meer informatie. Na het cor‐ rigeren van een fout worden de ge‐
gevens gewist uit de foutopslagmo‐
dule of worden ze constant over‐ schreven.Bij het gebruik van deze auto kunnen
er zich situaties voordoen waarin
deze technische gegevens in ver‐
band met andere informatie (o.a. on‐
gevalmelding, schade aan de auto,
getuigenverklaringen) met een per‐
soon kunnen worden geassocieerd -
mogelijk met behulp van een expert.
Bij extra contractueel met de klant
overeengekomen functies (bijv. loka‐
liseren van de auto in noodgevallen)
mogen er bepaalde gegevens m.b.t.
de auto vanuit de auto worden ver‐
zonden.Radiofrequentie-
identificatie (RFID)
RFID-technologie wordt in sommige
voertuigen gebruikt voor functies zoals de controle van de banden‐
spanning en beveiliging van het ont‐
stekingssysteem. Het wordt ook sa‐
men gebruikt met apparaten zoals
handzenders voor het vergrendelen/
ontgrendelen van de deuren en star‐
ten en zenders in de auto voor het
openen van garagedeuren. RFID-
technologie in Opel-voertuigen ge‐
bruikt geen persoonlijke informatie,
houdt ze niet bij of koppelt deze niet
aan andere Opel-systemen die per‐
soonlijke informatie bevatten.
233Mistachterlichten ........................ 102
Mistlamp ...................................... 92
Mistlampen ................... 98, 101, 170
Mistlampen voor ........................101
Modus ECO ................................ 120
Motoraanduiding .........................206
Motorgegevens .......................... 208
Motor-ID...................................... 206
Motorkap .................................... 160
Motorolie ............161, 203, 207, 224
Motorolieadditieven ....................203
Motoroliedruk ............................... 90
Motorolieviscositeitsindexen .......203
Motor starten ................17, 121, 135
N Nieuwe auto inrijden ..................121
Nooduitgang ........................... 36, 38
O Obstakeldetectiesystemen .........147
Octaangetal ................................ 208
Olie ............................................. 161
Oliedruk ........................................ 90
Olie, motor .......................... 203, 207
Oliepeil.......................................... 83
Ontlaadbeveiliging accu ............105
Ontwasemen en ontdooien ..........15
Opbergruimte................................ 67
Opbergruimte achterin ..................70
Opbergruimte onder achterbank ..69Opbergruimte plafond ..................70
Opbergruimte voor........................ 68
Opbergvakken .............................. 67
Opbergvakken instrumentenpaneel .................67
Opbergvak onder passagiersstoel 69
Opschakelen................................. 89 Opwarmen van de turbomotor ....121
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Panne ......................................... 196
Panoramadak .............................. 38
Parkeerhulp ............................... 147
Parkeerrem - zie Handrem .........139
Parkeertickethouder .....................38
Parkeren .............................. 18, 125
Park pilot met ultrasoonsensoren 147
Partikelfilter ................................. 128
Peilsensor motorolie .....................83
Pollenfilter .................................. 118
Portieren ....................................... 26
Portier open ................................. 92
Portiersloten ................................. 21
Portiervergrendelknoppen ............21
Profieldiepte ............................... 185
PTO (krachtafnemer) ..................156R
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 228
Regeling stationair toerental .......122
Regensensor ................................ 77
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 227
Remassistentie .......................... 140
Remmen ............................ 138, 164
Remsysteem ................................ 88
Remvloeistof ...................... 164, 203
Reservewiel ............................... 191
Richtingaanwijzer ........................86
Richtingaanwijzers ..................... 101
Richtingaanwijzers vooraan ......171
Ritverslag...................................... 95
Roetfilter .................................... 128
Ruiten ........................................... 36
Rijgedrag en aanhangertips ......155
Rijhoogte .................................... 126
Rijregelsystemen ........................141
Rijverlichting .......................... 12, 91
S Schakel motor uit ..........................88
Schuifdeur ................................... 26
Selectieve katalysatorreductie ....129
Service ............................... 118, 201
Service-display ......................83, 88
Service-indicatie ..........................88