4Inleiding● Richtingaanduidingen in de be‐schrijvingen, zoals links, rechts,
voor of achter moeten altijd met
de blik in de rijrichting worden
gezien.
● De displays van het voertuig on‐ dersteunen mogelijkerwijs uw
taal niet.
● Displayteksten en opschriften in het interieur zijn vet gedrukt.
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig9 Gevaar
Teksten met de vermelding
9 Gevaar wijzen op een mogelijk
levensgevaar. Het niet naleven
van deze richtlijnen kan levensge‐ vaar inhouden.
9 Waarschuwing
Teksten met de vermelding
9 Waarschuwing wijzen op een
mogelijk gevaar voor ongelukken
of verwondingen. Het niet naleven
van deze richtlijnen kan tot ver‐
wondingen leiden.Voorzichtig
Teksten met de vermelding
Voorzichtig wijzen erop dat de
auto mogelijk beschadigd kan ra‐
ken. Het niet naleven van deze richtlijnen kan tot beschadiging
van de auto leiden.
Symbolen
Verwijzingen naar andere pagina's
worden aangeduid met 3. 3 betekent
"zie pagina".
Paginaverwijzingen en lemma's in de
index verwijzen naar de ingespron‐
gen koppen in de inhoudsopgave.
De chronologische volgorde voor het
selecteren van menuopties bij de per‐ soonlijke instellingen wordt aange‐
duid met I.
We wensen u vele uren autorijplezier.
Adam Opel AG
14Kort en bondigVoorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken.
Voorruitsproeiersysteem 3 79,
sproeiervloeistof 3 210, wisserblad
vervangen 3 213.
Achterruitwisser
Verdraai de buitenste dop om de ach‐
terruitwisser in te schakelen:
ON:continue werkingINT:onderbroken werkingOFF:uitAchterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de ach‐
terruit gespoten en de ruitenwisser
maakt enkele slagen.
Wis-/wasinstallatie achterruit 3 81.
Stoelen, veiligheidssystemen53GordelwaarschuwingElke stoel is uitgerust met een gor‐
delverklikker. Voor de voorstoelen
zijn dit de controlelampjes X en k,
voor de zitplaatsen achterin is dit het
symbool X op het Driver Information
Center 3 94.
Gordelkrachtbegrenzers
De kracht die inwerkt op de carrosse‐
rie wordt beperkt doordat de gordels
tijdens een botsing geleidelijk worden ontspannen.
Gordelspanners De veiligheidsgordels van de voor- en
achterstoelen worden bij een vol‐
doende zware frontale botsing, of een aanrijding van achteren of tegen de
zijkant strakgetrokken. De gordels
van de voorstoelen worden bij iedere
stoel met twee voorspanners strak
getrokken. De gordels van de buiten‐
ste zitplaatsen worden met één gor‐
del per stoel strak getrokken.9 Waarschuwing
Onjuist handelen (bijv. het verwij‐
deren of aanbrengen van gordels) kan de gordelspanners in werking
stellen.
Geactiveerde gordelspanners zijn te
herkennen aan de continu brandende
controlelamp v 3 95.
Geactiveerde gordelspanners door
een werkplaats laten vervangen. Gor‐
delspanners worden slechts eenmaal geactiveerd.
Let op
Bevestig of monteer geen accessoi‐ res of andere voorwerpen die de
werking van de gordelspanners kun‐
nen verstoren. Geen aanpassingen
aan onderdelen van de gordelspan‐
ners aanbrengen, anders vervalt de typegoedkeuring van de auto.
Driepuntsgordel
Bevestiging
Gordel uit de oprolautomaat trekken,
zonder te verdraaien voor u langs ha‐
len en de gesp in het slot steken.
Heupgordel tijdens het rijden van tijd
tot tijd strak trekken door aan de
schoudergordel te trekken.
82Instrumenten en bedieningsorganenU kunt deze functie in- of uitschakelenin het menu Instellingen op het
Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 110.
Achterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de ach‐
terruit gespoten en de ruitenwisser
maakt enkele slagen.
De achteruitsproeier wordt gedeacti‐
veerd wanneer het vloeistofpeil te
laag is.
Sproeiervloeistof 3 210
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt on‐
middellijk aangeduid, een stijgende
temperatuur met enige vertraging.
De afbeelding laat een voorbeeld
zien.
Als de buitentemperatuur tot 3 °C
daalt, verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het weg‐
dek al beijzeld zijn.
Klok
Datum en tijd worden op het
Info-Display weergegeven.
Info-Display 3 106
104Instrumenten en bedieningsorganenBandenspanning
Controleert de bandenspanning van
alle banden onderweg 3 230.
Timer
Druk voor starten en stoppen op 9.
Druk voor terugzetten op > en beves‐
tig de handeling.
Verkeersbordherkenning
Geeft de waargenomen verkeersbor‐
den tijdens het huidige traject weer
3 191.
Afstand tot voorligger
Geeft de afstand tot een rijdende
voorligger weer 3 177. Als de adap‐
tieve cruise control actief is, geeft
deze pagina in plaats daarvan de in‐
gestelde afstand tot voorligger weer.
Grootverbruikers
Lijst met grootste momenteel inge‐
schakelde comfortgebruikers ver‐
schijnt in aflopende volgorde. De mo‐ gelijke brandstofbesparing wordt
aangegeven. Een uitgeschakelde
verbruiker verdwijnt van de lijst en de
verbruikswaarde wordt bijgewerkt.Tijdens slechts nu en dan voorko‐ mende rijomstandigheden activeert
de motor de achterruitverwarming au‐ tomatisch om de motorbelasting te
vergroten. In dat geval wordt de ont‐
waseminrichting van de achterruit
aangeduid als een van de grootste
verbruikers, zonder dat de bestuurder deze heeft geactiveerd.
Zuinig rijden
Toont de ontwikkeling van het gemid‐
delde verbruik over een afstand van
50 km. Gevulde segmenten geven
het verbruik weer in stappen van 5 km en laten het effect van de om‐
geving of het rijgedrag op het brand‐
stofverbruik zien.
Eco-index
Het huidige brandstofverbruik wordt
weergegeven op een zuinigheids‐
schaal. Pas omwille van een zuinig
verbruik de rijstijl zodanig aan dat de indicator binnen de Eco-zone blijft. In‐
dicator buiten de Eco-zone geeft een
hoger brandstofverbruik aan.Lege pagina
Geeft een lege pagina zonder enige
informatie weer.
Menu Audio
In het menu Audio kunt u naar muziek
zoeken, uit favorieten selecteren of
van audiobron wisselen.
Zie handleiding bij het infotainment.
Menu Telefoon In het menu Telefoon kunt u telefoon‐
gesprekken beheren en voeren, door contactpersonen scrollen of hands‐
free telefoneren.
Zie handleiding bij het infotainment.
Menu Navigatie
In het menu Navigatie kunt u route‐
begeleiding inschakelen.
Zie handleiding bij het infotainment.
Optiemenu De onderstaande lijst bevat alle mo‐gelijke pagina's van het Optiemenu.
Sommige zijn voor uw specifieke auto
152Rijden en bedieningsysteem zal de motor automatischblijven ronddraaien tot deze start.
Vanwege de controleprocedure be‐
gint de motor na een korte vertraging te lopen.
Mogelijke redenen voor het niet star‐ ten van de motor:
● Koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐bak).
● Rempedaal niet ingetrapt of keu‐
zehendel niet in P of N (automa‐
tische versnellingsbak).
● Rempedaal niet ingetrapt (geau‐ tomatiseerde versnellingsbak).
● Time-out opgetreden.
Turbomotor opwarmen
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motor koud is. Deze beper‐
king is er om het smeersysteem de
motor volledig te laten beschermen.Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.
Stop/Start-systeem
Het Stop/Start-systeem helpt brand‐
stof besparen en uitlaatemissies be‐ perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐
tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. aan een ver‐
keerslicht of in een file.
Inschakelen
Het Stop/Start-systeem is beschik‐
baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder opgegeven omstandigheden
voldaan is.Uitschakelen
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op Ï OFF te drukken. De
uitschakeling wordt aangeduid wan‐
neer de led in de knop oplicht.
Autostop
Auto's met handgeschakelde ver‐
snellingsbak
Afhankelijk van de motor zijn er twee
Autostop-versies beschikbaar. Zie de motorgegevens voor informatie over
de motoridentificatiecode voor uw
auto 3 259.
Conventionele Autostop
154Rijden en bediening●De omgevingstemperatuur is ho‐
ger dan -5 °C.
● Het klimaatregelsystemen staat een Autostop toe.
● Het remvacuüm is voldoende.
● De zelfreinigende functie van het
roetfilter is niet actief.
● Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk. Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop ver‐
hinderen. Zie het hoofdstuk Klimaat‐
regeling voor meer details 3 136.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 147.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten
van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden meer‐
dere elektrische functies, zoals de ex‐ tra elektrische verwarmer of de ach‐
terruitverwarming, uitgeschakeld of in
een stroombesparingsmodus gezet.
De ventilatorsnelheid van het airco‐ systeem wordt verlaagd om stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurderAuto's met handgeschakelde ver‐
snellingsbak
Afhankelijk van de motor zijn er twee
herstart-versies beschikbaar. Zie de
motorgegevens voor informatie over
de motoridentificatiecode voor uw
auto 3 259.
Een herstart voor alle motoren, be‐ halve B16DTU, is mogelijk wanneer
de auto stilstaat of maximaal 7 km/u
rijdt; bij de B16DTU is dat 14 km/u.
Conventionele herstart
Alle motoren hebben een conventio‐
nele herstart.U herstart de motor door het koppe‐
lingspedaal, maar niet het rempedaal in te trappen; bij motoren met een late
herstart is herstarten alleen mogelijk
zonder het rempedaal in te trappen.
Late herstart
Bij alle benzinemotoren en dieselmo‐
toren B16DTU en B16DTR is behalve
een conventionele herstart ook een
late herstart mogelijk.
● Trap het rempedaal in.
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Selecteer de eerste versnelling.
● Laat het rempedaal opkomen om
de motor te herstarten.Auto's met automatische versnel‐ lingsbak of geautomatiseerde ver‐
snellingsbak:
Laat het rempedaal los of verzet de
keuzehendel van D naar N of P om de
motor opnieuw te starten.
178Rijden en bedieningKies op een Midlevel-display Info
menu ? via MENU op de richting‐
aanwijzer en draai het stelwiel naar
de pagina met de Indicatie afstand tot
voorligger, 3 100
Selecteer in het Uplevel-display het
menu Info met de stuurwieltoetsen en
druk op o om de Indicatie afstand tot
voorligger 3 100 te selecteren.
De minimale aangegeven afstand is
0,5 seconde.
Als er geen voorligger is of als de
voorligger buiten bereik is, worden er twee streepjes getoond: -,- sec.
Actieve noodrem
De actieve noodrem kan helpen om
de schade en letsel door aanrijdingen
met voorliggers of obstakels te beper‐
ken, indien een aanrijding door rem‐
men of sturen niet langer kan worden vermeden. Voordat de actieve nood‐
rem activeert, geeft de frontaanrij‐
dingswaarschuwing een waarschu‐
wing 3 175.
Deze functie maakt gebruik van input uit vele bronnen ( bijv. camerasensor,
remdruk, rijsnelheid) om de waar‐
schijnlijkheid van een frontale aanrij‐
ding te berekenen.
De actieve noodrem werkt bij een
snelheid tussen wandeltempo en 85
km/u. Een voorwaarde is dat het sys‐ teem niet is gedeactiveerd doordat deafstandsschakelaar V op uit is gezet,
3 175.
Het systeem omvat: ● anticiperend remsysteem
● automatisch noodstopsysteem
● anticiperend remassistentiesys‐ teem9Waarschuwing
Dit systeem is niet bedoeld om de
verantwoordelijkheid van de be‐
stuurder, voor het besturen van de
auto en anticiperen op de ver‐
keerssituatie, over te nemen. De
functie is puur ondersteunend van aard. De bestuurder moet, afhan‐
kelijk van de rij-omstandigheden,
zelf het rempedaal intrappen.
Anticiperend remsysteem
Bij het naderen van een voorligger
met een zodanige snelheid dat een
aanrijding waarschijnlijk is, zet het an‐ ticiperend remsysteem een lichteremactie in. Dit verkort de responstijd,
mocht handmatig of automatisch
remmen noodzakelijk zijn.
Het remsysteem is voorbereid op
sneller remmen.
Het systeem werkt tot een snelheid
van 80 km/u.