Page 202 of 281

200Rijden en bedieningTrekhaak
Algemene informatie Alleen een trekhaak gebruiken die
voor uw auto is goedgekeurd. Het in‐
bouwen van een trekhaak door een
werkplaats laten uitvoeren. Zo nodig
wijzigingen in de auto aanbrengen,
zoals in het koelsysteem, de hitte‐
schilden of andere uitrusting.
De lamp-uitvaldetectie van het aan‐
hangerremlicht constateert geen indi‐
vidueel uitgevallen lampen. Bij bijv.
vier lampen van 5 W wordt er pas uit‐
val geconstateerd als er nog slechts
één lamp van 5 W brandt of als alle
lampen zijn uitgevallen.
Bij het monteren van een trekhaak kan de opening voor het sleepoogworden afgedekt. In dat geval de trek‐
haakstang gebruiken voor het slepen.
Bewaar de trekhaakstang altijd in de
auto wanneer deze niet wordt ge‐
bruikt.Rijgedrag en aanhangertips
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐
demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel in‐ werkt, mag de kogel niet worden ge‐
smeerd.
Wanneer u een instabiele aanhanger of een caravan met een max. toelaat‐
baar totaalgewicht van meer dan
1300 kg  trekt, is het uiterst raadzaam
een stabilisator te gebruiken wanneer
u sneller rijdt dan 80 km/u.
Als de aanhanger begint te slingeren, langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐ schakelen als bergopwaarts en onge‐
veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3  265.Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de mo‐
tor en mag niet worden overschre‐
den. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren ver‐
meld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingspercentages tot max.
12%.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen
daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor ie‐
dere 1000 meter aan hoogtetoename met 10% worden verminderd. Bij hetrijden op wegen met een gering hel‐
lingspercentage (minder dan  8%, bijv. 
     
        
        Page 205 of 281

Rijden en bediening203Plaats de gespannen kogelstang in
de opening en druk de stang krachtig
omhoog totdat deze hoorbaar vast‐
klikt.
De draaiknop schiet terug naar zijn oorspronkelijke stand en rust recht‐
streeks op de kogelstang.9 Waarschuwing
Draaiknop bij het monteren niet
aanraken.
Vergrendel de kogelstang door de
sleutel naar stand  e te draaien. Ver‐
wijder de sleutel en sluit de bescher‐
mende klep.
Oog voor veiligheidskabel
Veiligheidskabel aan oog vasthaken.
Controleren of de kogelstang correct
gemonteerd is
● De groene markering op de draaiknop moet naar de groene
markering op de kogelstang wij‐
zen.
● Tussen de draaiknop en de ko‐ gelstang mag geen ruimte zitten.
● De kogelstang moet stevig in de opening vastzitten.
● De kogelstang moet vergrendeld zijn en de sleutel verwijderd.
9Waarschuwing
Rijden met een aanhanger is al‐
leen toegestaan bij een correct ge‐ monteerde kogelstang. Als u de
kogelstang niet correct gemon‐
teerd krijgt, de hulp van een werk‐ plaats inroepen.
Demontage van de kogelstang
Open de beschermende klep en draai
de sleutel naar stand  c om de kogel‐
stang te ontgrendelen.
Trek de draaiknop uit en draai deze
zo ver mogelijk naar rechts. Trek de
kogelstang er naar beneden toe uit. 
     
        
        Page 245 of 281

Verzorging van de auto2431.Plaats het wiel met de buitenzijde
omhoog dicht aan één zijde van
de bagageruimte.
2. Plaats de lus van de riem door het
voorste sjoroog aan de betref‐
fende zijde.
3. Plaats de haak van de riem door de lus en trek eraan totdat de riemstevig aan het sjoroog bevestigd
is.
4. Steek de riem door de spaken van
het wiel zoals weergegeven in de
illustratie.
5. Doe de haak in het achterste sjor‐
oog.
6. Trek de riem strak en borg deze met de gesp.
9 Gevaar
Rijd na het opslaan van een be‐
schadigd reservewiel in de baga‐
geruimte altijd met opgeklapte en
vastgeklikte achterbankrugleunin‐
gen.
Compact reservewielVoorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Slechts één compact reservewiel
monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Als uw auto een lekke band krijgt
wanneer u een ander voertuig sleept,
moet u het compact reservewiel voor‐ aan plaatsen en een volwaardig wiel
achteraan.
Sneeuwkettingen  3 236. 
     
        
        Page 250 of 281

248Verzorging van de autoVerzorging van uiterlijkVerzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet. Ontdooimiddelen alleen in dringendegevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de sloten belemmeren. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen Het lakwerk van de auto staat blootaan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren.
Vogeluitwerpselen, dode insecten, boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen die lak‐
schade kunnen veroorzaken.Bij een bezoek aan een wasstraat, de
aanwijzingen van de exploitant opvol‐ gen. Voorruitwisser en achterruitwis‐
ser uitschakelen. Antenne en acces‐
soires op de buitenkant van de auto
zoals een dakdragersysteem verwij‐
deren.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten
grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende por‐
tieren, achterklep en motorkap en de
gebieden die erdoor bedekt worden
reinigen.
Reinig de glanzende metalen sierlijs‐
ten met een voor aluminium ge‐
schikte reinigingsoplossing om
schade te voorkomen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van
vier tot negen.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten ver‐
schillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren
het zicht.
Laat alle portierscharnieren door een
werkplaats smeren.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Buitenverlichting De afdekking van de koplampen en
de overige verlichting zijn gemaakt
van kunststof. Geen schurende, bij‐ tende of agressieve middelen of ijs‐
krabbers gebruiken en ze niet droog reinigen.
Poetsen en in de was zetten De auto regelmatig met was conser‐
veren (uiterlijk wanneer het water niet
meer parelt). Anders droogt de lak uit.
Poetsen is alleen nodig als de laklaag mat geworden is of aanslag vertoont.