Page 52 of 345

50Stoelen, veiligheidssystemenGordelkrachtbegrenzers
De gordelkrachtbegrenzers van de
voorstoelen beperken de krachten die
inwerken op de inzittenden, doordat
de gordels tijdens een botsing gelei‐ delijk worden ontspannen.
Gordelspanners
De gordelsloten van de voorstoelen
worden bij een voldoende zware fron‐ tale botsing of bij een aanrijding van
achteren strakgetrokken.9 Waarschuwing
Onjuist handelen (bijv. het verwij‐
deren of aanbrengen van gordels) kan de gordelspanners in werking
stellen.
Geactiveerde gordelspanners zijn te herkennen aan de continu brandende
controlelamp v 3 115.
Geactiveerde gordelspanners door
een werkplaats laten vervangen. Gor‐ delspanners worden slechts eenmaal geactiveerd.
Let op
Bevestig of monteer geen accessoi‐ res of andere voorwerpen die de
werking van de gordelspanners kun‐
nen verstoren. Geen aanpassingen
aan onderdelen van de gordelspan‐
ners aanbrengen, anders vervalt de
typegoedkeuring van de auto.
Driepuntsgordel
Bevestiging
Gordel uit de oprolautomaat trekken,
zonder te verdraaien voor u langs ha‐
len en de gesp in het slot steken.
Heupgordel tijdens het rijden van tijd
tot tijd strak trekken door aan de
schoudergordel te trekken.
Loszittende kleding belemmert het
strak trekken van de gordel. Geen
voorwerpen zoals handtassen of mo‐
biele telefoons tussen de gordel en
uw lichaam leggen.
9 Waarschuwing
De gordel niet over harde of breek‐
bare voorwerpen in de zakken van
uw kleding laten lopen.
Gordelverklikker X 3 115.
Page 54 of 345

52Stoelen, veiligheidssystemenGebruik van de veiligheidsgordel
tijdens de zwangerschap9 Waarschuwing
De heupgordel moet zo laag mo‐
gelijk over het bekken lopen om
druk op de buik te voorkomen.
Airbagsysteem
Het airbagsysteem bestaat uit meer‐
dere afzonderlijke systemen afhanke‐ lijk van de omvang van de uitrusting.
Bij het activeren worden de airbags
binnen enkele milliseconden gevuld.
Ook het leeglopen van de airbags
verloopt zo snel, dat dit tijdens een
aanrijding vaak niet eens wordt opge‐
merkt.9 Waarschuwing
Bij onoordeelkundige behandeling
kunnen de airbagsystemen op ex‐plosieve wijze in werking treden.
Let op
Ter hoogte van de middenconsole
zitten de regelelektronica van het
airbagsysteem en de gordelspan‐
ners. In dit gebied geen magneti‐
sche voorwerpen plaatsen.
Bevestig geen voorwerpen op de af‐
dekkingen van de airbags en bedek
ze niet met andere materialen.
Elke airbag treedt slechts eenmaal
in werking. Geactiveerde airbags
onmiddellijk laten vervangen door
een werkplaats. Ook moeten even‐ tueel het stuurwiel, het instrumen‐
tenbord, plaatwerk, de portierafdich‐ tingen, handgrepen en de stoelen
worden vervangen.
Geen aanpassingen in het airbag‐
systeem aanbrengen, anders ver‐
valt de typegoedkeuring van de
auto.
Bij het ontplooien van de airbags kun‐
nen ontsnappende hete gassen
brandwonden veroorzaken.
Controlelamp v voor airbagsystemen
3 115.
Frontaal airbagsysteem
Het frontairbagsysteem bestaan uit
een airbag in het stuurwiel en een air‐ bag in het instrumentenpaneel aan de
passagierskant voorin. Deze zijn te
herkennen aan het opschrift
AIRBAG .
Page 57 of 345

Stoelen, veiligheidssystemen55
U deactiveert het airbagsysteem van
de voorpassagier met een slot aan de rechterzijde van het instrumentenpa‐
neel.
Gebruik de contactsleutel om de po‐
sitie te kiezen:* OFF
(UIT):airbag van voorpassagier
is gedeactiveerd en gaat
niet af bij een aanrijding.
Controlelamp *OFF (UIT)
brandt voortdurend in de
middenconsole. U kunt een kinderzitje aanbrengen in
overeenstemming met de
tabel Inbouwposities kin‐
derveiligheidssystemen
3 58. Er mag geen vol‐
wassen persoon op de
stoel van de voorpassagier
vervoerd wordenV ON
(AAN):airbag van voorpassagier
is actief. U mag geen kin‐
derveiligheidssystemen
aanbrengen9 Gevaar
Kans op dodelijk letsel voor een
kind in een kinderzitje op de pas‐
sagiersstoel met geactiveerde air‐
bag.
Kans op dodelijk letsel voor een
volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde airbag.
Als het controlelampje V ongeveer
60 seconden na het inschakelen van het contact oplicht, werkt het passa‐
giersairbagsysteem voor bij een bot‐
sing.
Indien beide conrolelampen tegelij‐
kertijd branden zit er een storing in het systeem. De systeemstatus wordt
niet aangeduid; er mag niemand op
de stoel van de voorpassagier ver‐
voerd worden. Roep onmiddellijk de
hulp van een werkplaats in.
Page 58 of 345

56Stoelen, veiligheidssystemenVerander de status alleen tijdens stil‐
stand terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld.
Status blijft actief tot de volgende ver‐ andering.
Controlelamp airbag-deactivering
3 115.Kinderveiligheidssyste‐
men
Wij bevelen het Opel kinderveilig‐ heidssysteem aan dat specifiek voor
montage in uw auto geschikt is.
Wanneer u een kinderveiligheidssys‐
teem gebruikt, moet u de gebruikers-
en montagehandleiding én de instruc‐ ties bij het kinderveiligheidssysteemopvolgen.
Houd u altijd aan de plaatselijke of landelijke voorschriften. In sommige
landen is het gebruik van kindervei‐ ligheidssystemen op bepaalde zit‐
plaatsen verboden.9 Waarschuwing
Wanneer een kinderveiligheids‐
systeem op de passagiersstoel
voorin wordt gebruikt, moeten de
airbagsystemen voor de passa‐
giersstoel voorin worden uitge‐
schakeld; zo niet, dan kan het in
werking treden van de airbags het leven van het kind in gevaar bren‐ gen.
Dit is vooral van belang wanneer
naar achteren gerichte kindervei‐
ligheidssystemen op de passa‐
giersstoel voorin worden gebruikt.
Airbag deactiveren 3 54.
Airbaglabel 3 52.
Juiste systeem selecteren
De achterbank is de beste plaats om
een kinderveiligheidssysteem te be‐
vestigen.
Vervoer kinderen zo lang mogelijk te‐ gen de rijrichting in. Hierdoor wordt de
nog erg zwakke ruggengraat van het
kind bij een ongeval minder belast.
Geschikt zijn veiligheidssystemen die voldoen aan de geldende UN ECE-
regelgeving. Raadpleeg de plaatse‐ lijke wetgeving en richtlijnen voor het
verplichte gebruik van kinderveilig‐
heidssystemen.
Het kinderveiligheidssysteem dat u
gaat monteren, moet geschikt zijn voor het autotype.
Page 70 of 345
68Opbergen
Controleer de positie van kabel en
lamp en zorg ervoor dat ze correct
gemonteerd zijn en goed vast zitten.
Vergrendelen draagsysteem
achterzijde
Draai eerst aan de rechtse klemhou‐
der ( 1) en daarna aan de linkse klem‐
houder ( 2) tot u een weerstand voelt.
Het draagsysteem achterzijde is ver‐
grendeld wanneer de klemhendels
ongeveer 50° zijn gezwenkt. Zo niet,
dan wordt een veilige werking niet ge‐ garandeerd.
Let op
Achterklep sluiten.
Page 74 of 345

72Opbergende crankuitsparing zodanig te verstel‐
len dat de fietsen elkaar niet meer ra‐ ken. Zorg voor voldoende vrije ruimte
vanaf de auto.
Draai de bevestigingsschroef voor de
pedaallagersteun met de hand vast
tot de maximale stand.
Beide fietswielen met de spanbanden aan de wielhouders vastmaken.
Controleer of de fiets goed vast staat.
Voorzichtig
Zorg dat de ruimte tussen de fiets
en de auto minstens 5 cm is.
Stuurstang zo nodig losdraaien en opzij zwenken.
De instellingen van de wieluitsparin‐gen en op de draaiknop op de cran‐kuitsparing moeten voor elke fiets
worden genoteerd en bewaard. Een
juiste afstelling vooraf zal het op‐
nieuw bevestigen van de fiets verge‐
makkelijken.
Het wordt geadviseerd een waar‐
schuwingsteken op de achterste fiets aan te brengen om de zichtbaarheid
te verhogen.
Verwijderen fiets van draagsysteem
Maak de spanbandhouders van beide fietsbanden los.
Houd de fiets vast, maak de bevesti‐
gingsschroef voor de pedaallager‐
steun los en til de lagersteun op om
deze te verwijderen.
Page 78 of 345
76OpbergenTrek de ontgrendelingshendel om‐
hoog. Het systeem wordt geactiveerd
en schuift vlot uit de bumper.
Trek het draagsysteem volledig uit
totdat u het vast hoort klikken.
Controleren of het draagsysteem niet naar binnen kan worden geschoven
zonder opnieuw aan de ontgrende‐
lingshendel te trekken.
9 Waarschuwing
Het is alleen toegestaan voorwer‐
pen op het Flex-Fix draagsysteem
te vervoeren, als het systeem op
de juiste manier uitgeschoven is.
Als het Flex-Fix draagsysteem niet goed uitgeschoven kan worden,
breng dan geen voorwerpen op
het systeem aan en schuif het
weer in. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Kentekenplaathouder uitklappen
Til de kentekenplaathouder op en
klap deze naar achteren toe.
Achterlichten uitklappen
Klap beide achterlichten uit.
Vergrendelen draagsysteem
achterzijde
Page 80 of 345
78Opbergen
2. De korte bevestigingsbeugel aanhet fietsframe bevestigen. De
knop rechtsom vastdraaien.
3. Beide fietswielen met de span‐ banden aan de wielhouders vast‐maken.
4. Controleer of de fiets goed vast staat.Voorzichtig
Zorg dat de ruimte tussen de fiets
en de auto minstens 5 cm is. Maak
zo nodig de stuurstang los en
zwenk deze opzij.
Adapter bevestigen
Bij vervoer van meer dan twee fietsen
dient de adapter te worden bevestigd, voordat de tweede fiets wordt ge‐
plaatst.1. Adapter zoals in illustratie op het draagsysteem achterzijde plaat‐
sen.