Page 81 of 345

Opbergen792. Hendel (1) naar voren draaien en
vasthouden. Vervolgens de adap‐ ter ( 2) aan de achterzijde omlaag
halen.
3. Hendel losmaken en controleren of de adapter goed vastzit.
4. Band aan de adapter onder dehendel voor het terugklappen van
het draagsysteem achterzijde
door halen. Spanband vastzetten.
Meer fietsen bevestigen
Het bevestigen van de resterende
fietsen verloopt op dezelfde manier
als dat van de eerste fiets. Houd ech‐
ter rekening met de volgende aanvul‐
lende stappen:
1. Alvorens de fiets te plaatsen altijd
eventuele de wielhouders voor de volgende fiets uitklappen.
2. Pedalen altijd in de juiste stand draaien alvorens de fiets te plaat‐sen.
3. Fietsen om en om op het draag‐ systeem achterzijde plaatsen.
4. Fietsen uitlijnen ten opzichte van de eerder geplaatste fiets. De
wielnaven van de fietsen mogen
elkaar niet raken.
5. Fietsen plaatsen met bevesti‐ gingsbeugels en spanbanden
zoals beschreven voor de eerste
fiets. Bevestigingsbeugels even‐
wijdig aan elkaar bevestigen.
Lange bevestigingsbeugel ge‐
bruiken om de tweede fiets aan de
houder te bevestigen.
Langere, extra bevestigingsbeu‐
gel gebruiken om de derde fiets
aan de houder te bevestigen.
Korte, extra bevestigingsbeugel
gebruiken om de vierde fiets te
bevestigen. De beugel dient te
worden aangebracht tussen de
frames van de derde en de vierde
fiets.
Page 101 of 345
Opbergen99Sports tourer met dakrailing
Bevestig de dakdrager bij de gaten.
Zie de pijlen op de illustratie.
Beladingsinformatie
● Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Controleren of de rugleu‐
ningen naar behoren zijn ver‐
grendeld. Bij stapelbare voorwer‐
pen de zwaarste voorwerpen on‐ derop leggen.
● Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten 3 92.
Bevestig de in hoogte verstelbare afdekking in de laagste stand (1)
3 90.
● Gebruik de vier haken op de zij‐
wanden van de bagageruimtevoor het ophangen van draagtas‐
sen. Maximale belasting: 5 kg per haak.
● Sports tourer: Gebruik de haken op de zijwanden van de bagage‐
ruimte voor het ophangen van
draagtassen. Indrukken om de
haak uit te klappen.
● Losse voorwerpen in de bagage‐
ruimte vastzetten om glijden te‐
gen te gaan.
Page 102 of 345

100Opbergen● Bij het vervoeren van voorwer‐pen in de bagageruimte mogen
de rugleuningen van de achter‐
bank niet schuin naar voren ge‐
klapt zijn.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
● Leg niets op de bagageruimte-af‐
dekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven
op het instrumentenpaneel niet af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakel‐
hefboom en de bewegingsvrij‐
heid van de bestuurder niet be‐
lemmeren. Geen losse voorwer‐
pen in het interieur leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de la‐
ding of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal toe‐laatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje 3 298) en
het EU-leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttig draagver‐
mogen door de gegevens van uw
auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (tank voor 90% ge‐
vuld).
Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag door het hogere zwaartepunt. La‐
ding gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐ ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
De toegestane dakbelasting is
75 kg voor de 3-deurs / 5-deurs
hatchback en 4-deurs notchback,
voor de Sports tourer is dit
100 kg. De dakbelasting is de
som van het gewicht van het dak‐ dragersysteem en de lading.
Page 103 of 345

Instrumenten en bedieningsorganen101Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ....................102
Stuurwielverstelling .................102
Stuurbedieningsknoppen ......... 102
Verwarmd stuurwiel .................102
Claxon ..................................... 103
Wis-/wasinstallatie voorruit ......103
Wis-/wasinstallatie achterruit ...105
Buitentemperatuur ...................105
Klok ......................................... 106
Elektrische aansluitingen .........107
Aansteker ................................ 108
Asbakken ................................. 108
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .....................109
Instrumentengroep ..................109
Snelheidsmeter .......................109
Kilometerteller ......................... 109
Dagteller .................................. 109
Toerenteller ............................. 109
Brandstofmeter ........................110
Brandstofkeuzeschakelaar ......110
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ........................................... 111
Service-display ........................ 111Controlelampen .......................112
Richtingaanwijzer ....................114
Gordelverklikker ......................115
Airbag en gordelspanners .......115
Airbag-deactivering .................115
Laadsysteem ........................... 115
Storingsindicatielamp ..............116
Service-indicatie ......................116
Rem- en koppelingssysteem ...116
Pedaal intrappen .....................116
Elektrische handrem ................116
Elektrische handrem defect .....117
Antiblokkeersysteem (ABS) .....117
Opschakelen ........................... 117
Stuurbekrachtiging ..................117
Lane Departure Warning .........118
Ultrasoonparkeerhulp ..............118
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ...........118
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..118
Traction Control-systeem UIT . 118
Voorverwarming ......................118
Roetfilter .................................. 118
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 119
Motoroliedruk ........................... 119
Te laag brandstofpeil ...............119
Startbeveiliging ........................120
Motorvermogen verminderd ....120Rijverlichting ............................ 120
Grootlicht ................................. 120
Grootlichtassistentie ................120
Adaptive Forward Lighting .......120
Mistlamp .................................. 120
Mistachterlicht ......................... 120
Niveau sproeiervloeistof te laag ......................................... 120
Cruise control .......................... 120
Adaptieve cruise control ..........121
Voorligger gedetecteerd ..........121
Portier open ............................. 121
Informatiedisplays ......................121
Driver Information Center ........121
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display .................. 125
Regeleenheid smartphone ......127
Boordinformatie ......................... 128
Geluidssignalen .......................130
Batterijspanning .......................131
Tripcomputer .............................. 131
Persoonlijke instellingen ............134
OnStar ....................................... 139
Page 104 of 345
102Instrumenten en bedieningsorganenBedieningsorganenStuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt het infotainment-systeem, de
cruise control en een gekoppelde mo‐ biele telefoon bedienen met de knop‐
pen op het stuurwiel.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 188.
Verwarmd stuurwiel
Druk op * om verwarming te active‐
ren. De activering wordt aangeduid
door de LED in de toets.
Page 111 of 345

Instrumenten en bedieningsorganen109Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep Bij sommige uitvoeringen draaien denaalden van de instrumenten even tot tegen de eindaanslag wanneer het
contact wordt ingeschakeld.
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Kilometerteller
Op de onderste regel staat de afge‐
legde afstand in kilometer.
Dagteller
Op de bovenste regel ziet u de afge‐
legde weg sinds de laatste reset.
Zet deze terug door enkele seconden op SET/CLR te drukken 3 121.
Sommige versies zijn uitgevoerd met
een terugzetknop tussen snelheids‐ meter en Driver Information Center:
zet het systeem terug door de knop
met het contact aan ingedrukt te hou‐
den.
De dagteller telt tot een afstand van
2000 km en start dan weer op 0.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Page 112 of 345

110Instrumenten en bedieningsorganenBrandstofmeter
Weergave van het brandstof- of gas‐
peil in de tank, afhankelijk van de ge‐
selecteerde brandstof.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp i. Meteen tanken
wanneer deze knippert.
Tijdens het rijden op LPG schakelt het systeem automatisch over op rijden
op benzine als de gastanks leeg zijn 3 110.
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Brandstofkeuzeschakelaar
Door LPG
in te drukken kunt u wisse‐
len tussen het gebruik van benzine en LPG. De LED 1-status toont de hui‐
dige werkingsmodus.
1 uit:rijden op benzine1 knippert:voorwaarden voor
overschakelen op rij‐
den op LPG controle‐
ren. Licht op als aan
de voorwaarden vol‐
daan is.1 brandt:rijden op LPG1 knippert
5 keer en
dooft:LPG-tank is leeg of
storing in LPG-sys‐
teem. Er verschijnt
een bericht op het
DIC.
Zodra de LPG-tank leeg is, wordt tot
aan het uitschakelen van de ontste‐
king automatisch op benzine overge‐
schakeld.
Brandstof voor het rijden op LPG
3 221.
Page 113 of 345
Instrumenten en bedieningsorganen111Koelvloeistoftemperatuur‐meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
linker gedeelte:motor nog niet op
bedrijfstempera‐
tuurmiddelste
gedeelte:normale bedrijfs‐
temperatuurrechter
gedeelte:koelvloeistoftem‐
peratuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Gebruik de knoppen van de rich‐
tingaanwijzerhendel om de reste‐
rende gebruiksduur van de motorolie
weer te geven:
Druk op MENU om Informatie- menu
voertuig te selecteren X.
Draai het stelwiel naar de stand
Resterende levensduur olie .