3–62
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
*Bepaalde modellen.
Anti-diefstal
beveiligingssysteem
(Zonder inbraaksensor)
*
Als het anti-diefstal beveiligingssysteem
bespeurt dat iemand op een onjuiste
wijze toegang probeert te krijgen
tot de auto, hetgeen tot gevolg kan
hebben dat de auto of de inhoud er
van wordt gestolen, waarschuwt het
alarm de omgeving voor een abnormale
situatie door het laten klinken van de
claxon en het laten knipperen van de
waarschuwingsknipperlichten.
Het systeem zal niet functioneren als
dit niet op de juiste wijze in staat van
paraatheid is gebracht. Wanneer u de auto
verlaat, dient u de procedure van het in
staat van paraatheid brengen dus correct te
volgen.
Werking
Gevallen waarbij het systeem wordt
ingeschakeld
De claxon worden met
tussenpozen ingeschakeld en de
waarschuwingsknipperlichten zullen
gedurende ongeveer 30 seconden
knipperen wanneer het systeem door een
van onderstaande oorzaken in werking
wordt gesteld:
Ontgrendelen van een portier met de
sleutel of een binnenvergrendelknop.
Open forceren van een portier,
de motorkap of de achterklep/het
kofferdeksel.
Wanneer de motorkap met behulp van
de motorkapontgrendelhendel wordt
geopend.
Het contact op ON zetten zonder de
startdrukknop te gebruiken.
Als het systeem opnieuw in werking
wordt gesteld, zal de verlichting en de
claxon geactiveerd worden totdat het
bestuurdersportier of de achterklep/het
kofferdeksel met de zender ontgrendeld
wordt.
(Met geavanceerde sleutel)
De verlichting en de claxon kunnen ook
buiten werking gesteld worden door het
indrukken van de verzoekschakelaar op
een portier.
OPMERKING
Als de accu uitgeput raakt terwijl het
anti-diefstal beveiligingssysteem in
staat van paraatheid is, zal de claxon
geactiveerd worden en zullen de
waarschuwingsknipperlichten gaan
knipperen wanneer de accu geladen of
vervangen wordt.
3–65
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
I n r i j d e n
Er is geen speciale inrijperiode
noodzakelijk. Echter het opvolgen van
enkele eenvoudige voorzorgsmaatregelen
gedurende de eerste 1000 km, kan het
motorrendement, het brandstofverbruik
en de levensduur van de auto ten goede
komen.
Voer het toerental van de motor niet te
hoog op.
Rijd niet gedurende langere tijd met
dezelfde snelheid, snel of langzaam.
Niet gedurende langere tijd constant met
volgas of met hoge motortoerentallen
rijden.
Vermijd krachtig afremmen, behalve in
noodgevallen.
Vermijd het starten bij volgas.
Geen aanhanger trekken.
Brandstofbesparing en
milieubescherming
De manier waarop u uw Mazda
gebruikt bepaalt de afstand die u met
een volle tank kunt a À eggen. Volg
onderstaande suggesties om brandstof te
helpen besparen en de CO2-uitstoot te
verminderen.
Laat de motor niet langdurig stationair
draaien om op te warmen. Begin te
rijden, zodra de motor soepel draait.
Bespaar brandstof door snel accelereren
te vermijden.
Rijd met lagere snelheden.
Anticipeer bij het gebruik van de
remmen (vermijd plotseling afremmen).
Houd u aan het schema van periodieke
onderhoudsbeurten (pagina 6-3 )
en laat een deskundige reparateur, bij
voorkeur een of ¿ ciële Mazda reparateur
inspecties en onderhoud uitvoeren.
Gebruik de airconditioning uitsluitend
indien dit noodzakelijk is.
Rijd langzaam tijdens het rijden op
slechte wegen.
Zorg er voor dat de banden steeds de
voorgeschreven spanning hebben.
Vervoer geen onnodig gewicht in de
auto mee.
Laat uw voet tijdens het rijden niet op
het rempedaal rusten.
Zorg er voor dat de wielen steeds correct
uitgelijnd zijn.
Houd bij het rijden met hoge snelheden
de ramen gesloten.
Neem snelheid terug bij het rijden met
sterke zijwind of tegenwind.
3–71
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
OPMERKING
Als uw auto uitgerust is met een
bandenspanningcontrolesysteem,
bestaat de kans dat bij het gebruik
van sneeuwkettingen het systeem niet
correct functioneert.
Installeer de sneeuwkettingen enkel op de
voorbanden.
Gebruik geen sneeuwkettingen op de
achterbanden.
Kiezen van de juiste sneeuwkettingen
(Europa)
Mazda geeft de voorkeur aan het
gebruik van kettingen met zeshoekige
stalen spanringen. Kies het juiste type
overeenkomstig uw bandenmaat.
Bandenmaat Sneeuwketting
205/60R16 Zeshoekig type
215/45R18 Zeshoekig type
215/45ZR18 Zeshoekig type
OPMERKING
Alhoewel Mazda de voorkeur
geeft aan het gebruik van kettingen
met zeshoekige stalen spanringen,
mogen alle soorten kettingen worden
gebruikt die binnen de aangegeven
montagespeci ¿ caties vallen.
Montagespeci ¿ catie (Europa)
Bij het aanbrengen van de
sneeuwkettingen dient de afstand tussen
het bandpro ¿ el en de ketting zich binnen
de voorgeschreven limieten te bevinden
zoals aangegeven in onderstaande tabel.
Afstand [Eenheid: mm]
A B
Max. 11 Max. 11
ZijaanzichtAanzicht in doorsnedeBand
A
B
Aanbrengen van sneeuwkettingen
1. Als uw auto uitgerust is met
wieldoppen, deze verwijderen, om
bekrassing veroorzaakt door de
spanriemen te voorkomen.
2. Breng de sneeuwkettingen zo strak
mogelijk op de voorbanden aan. Volg
daarbij steeds de instructies van de
fabrikant.
3. Na het rijden van 1/2—1 km de
sneeuwkettingen opnieuw strak
aantrekken.