569
Rijden met uw auto
Collision Warning (2ewaarschuwing)
De waarschuwingsmelding verschijntin het LCD-display en de
waarschuwingsalarmen klinken.
Uw rijsnelheid neemt af tot een bepaald niveau.
- Als het voertuig voor u langzamerrijdt dan 80 km/h, kan uw rijsnelheid
sterk afnemen. Als het voertuig voor
u harder rijdt dan 80 km/h, kan uw
rijsnelheid geleidelijk afnemen.
- Als uw auto langzamer rijdt dan 70 km/h en er voor de auto een
voetganger gesignaleerd wordt, kan
de rijsnelheid sterk afnemen. Als u
harder rijdt dan 70 km/h en er voor de
auto een voetganger wordt
gesignaleerd, werkt de AEB niet.
Emergency braking
(3ewaarschuwing)
De waarschuwingsmelding verschijnt in het LCD-display en de
waarschuwingsalarmen klinken.
Uw rijsnelheid neemt af tot een bepaald niveau.
- Als het voertuig voor u langzamerrijdt dan 80 km/h, kan uw rijsnelheid
sterk afnemen. Als het voertuig voor
u harder rijdt dan 80 km/h, kan uw
rijsnelheid geleidelijk afnemen. - Als uw auto langzamer rijdt dan 70
km/h en er voor de auto een
voorbijganger wordt gesignaleerd,
kan de rijsnelheid sterk afnemen. Als
u harder rijdt dan 70 km/h en er voor
de auto een voetganger wordt
gesignaleerd, werkt de AEB niet.
Werking remsysteem
In een noodsituatie bereidt het
remsysteem zich voor op een directe
reactie zodra de bestuurder het
rempedaal intrapt.
De AEB zorgt voor extra remvermogen voor een maximale remvertraging
zodra de bestuurder het rempedaal
intrapt.
De regeling van het remsysteem wordt automatisch gedeactiveerd als de
bestuurder het rempedaal met veel
kracht intrapt of het stuurwiel sterk
verdraait.
De regeling van het remsysteem wordt automatisch uitgeschakeld als de
risicofactoren verdwijnen.
ODM056083L
ODM056084L
Rijden met uw auto
70
5
Sensor voor het signaleren van
de afstand tot de voorligger
(radar voor) De sensor is bedoeld om een bepaalde
afstand tot de voorligger te bewaren.
Verontreinigingen zoals sneeuw en water
op de sensorlens hebben echter een
negatief effect op de sensorprestaties.
Hierdoor kan de AEB zelfs tijdelijk
uitgeschakeld worden. Houd de
sensorlens altijd schoon.Waarschuwingsmelding en
waarschuwingslampje
Als de behuizing of de lens van de
sensor verontreinigd is met sneeuw of
water, kan de werking van de AEB
tijdelijk worden onderbroken. In dat geval
wordt de bestuurder gewaarschuwd door
een waarschuwingsmelding. Dit duidt
niet op een storing in de AEB. Verwijder
de verontreiniging, zodat de AEB weer
werkt.
WAARSCHUWING
De regeling van het remsysteem
kan de auto niet volledig tot
stilstand brengen noch alle
aanrijdingen voorkomen. De
bestuurder blijft zelf
verantwoordelijk voor het veilig
rijden en het bedienen van de auto.
WAARSCHUWING
De AEB werkt op basis van de
risiconiveaus, zoals de afstand tot
de voorligger/passerende auto, de
snelheid van de voorligger/passerende auto en de bediening
van de auto door de bestuurder.
OPMERKING
De bestuurder moet altijd uiterst voorzichtig zijn tijdens het rijden,
ook al zijn er geenwaarschuwingsmeldingen ofwaarschuwingsalarmen.
ODM056096L
ODM056116L
571
Rijden met uw auto
✽✽AANWIJZING
Monteer geen accessoires, zoals een kentekenplaathouder of sticker, in de
buurt van de sensor. Vervang ook niet
zelf de bumper. Deze handelingen
kunnen de prestaties van de sensor
negatief beïnvloeden.
Houd het sensor-/bumpergedeelte
altijd schoon.
Gebruik alleen zachte doeken voor het
wassen van de auto. Spuit ook geen
water onder hoge druk op de sensor in
de bumper.
Oefen geen onnodige kracht uit op het
sensorgedeelte aan de voorzijde. Als
de sensor door externe krachten niet
meer in de juiste positie staat, werkt
het systeem mogelijk niet goed meer,
ook al wordt dat niet aangegeven door
een waarschuwingslampje of een
melding. In dat geval adviseren we u
de auto te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Gebruik alleen een originele
HYUNDAI-behuizing voor de sensor.
Breng zelf geen verf aan op de
behuizing van de sensor.Storing in het systeem
Als de AEB niet goed werkt, gaat hetwaarschuwingslampje AEB ( )
branden en verschijnt er gedurende
enkele seconden een
waarschuwingsmelding. Nadat de
melding is verdwenen, gaat het
hoofdwaarschuwingslampje ( )
branden. In dat geval adviseren we ude auto te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Als de AEB-waarschuwingsmelding wordt weergegeven, gaat mogelijk ook
het ESC-waarschuwingslampje
branden.
ODM046661L
WAARSCHUWING
De AEB is een aanvullend systeem dat het gebruiksgemak
voor de bestuurder vergroot. De
bestuurder blijft zelf
verantwoordelijk voor het
bedienen van de auto. Vertrouw
niet blindelings op het AEB-
systeem. Bewaar altijd voldoende
afstand tot de voorligger, zodat ude auto veilig tot stilstand kunt
brengen en trap indien nodig hetrempedaal in om de rijsnelheid te
verlagen.
De AEB geeft mogelijk waarschuwingsmeldingen en
waarschuwingsalarmen als dat
niet nodig is. Door beperkingen
aan de gevoeligheid van de
sensor kan het ook gebeuren dat
de AEB helemaal geen
waarschuwingsmeldingen en
waarschuwingsalarmen geeft.
(Vervolg)
573
Rijden met uw auto
- Rijden in bochten
De prestaties van de AEB nemen af bij
het rijden in een bocht. De AEB herkent
de voorligger mogelijk niet, ook al rijdt
het in dezelfde rijstrook. De AEB kan
onnodig een waarschuwingsmelding of
waarschuwingsalarm geven of helemaal
geen waarschuwingsmelding of
waarschuwingsalarm geven. Let bij het
rijden in een bocht extra goed op en trapindien nodig het rempedaal in.Bij het rijden in een bocht signaleert de
AEB mogelijk het voertuig op de andere
rijbaan. Let extra goed op en trap indien
nodig het rempedaal in. Of trap het
gaspedaal in om de rijsnelheid constant
te houden. Kijk voor uw eigen veiligheidaltijd goed om u heen.
- Rijden op een helling
De prestaties van de AEB nemen af bij
het op- of afrijden van een helling omdat
het systeem een voorligger op dezelfde
rijstrook mogelijk niet signaleert. De AEB
kan onnodig een waarschuwingsmelding
of waarschuwingsalarm geven of
helemaal geen waarschuwingsmelding
of waarschuwingsalarm geven. Als de
AEB na de top plotseling een voorligger
signaleert, kan er sterk gedecelereerd
worden. Kijk altijd voor u tijdens het op-
of afrijden van een helling en trap indiennodig het rempedaal in.
OUM054040LOUM054041LODM055052
595
Rijden met uw auto
Waarschuwingslampje
Als het waarschuwingslampje LDWS
FAIL (geel) gaat branden, werkt het
LDWS niet op de juiste manier. Als dit
gebeurt adviseren we u het systeem telaten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.Het LDWS werkt niet wanneer:
De bestuurder de richtingaanwijzer
inschakelt om van rijstrook te
veranderen. Als echter de
alarmknipperlichten in werking zijn,
werkt het LDWS op de normale
manier.
De ruitenwisserschakelaar in de hoogste stand staat als gevolg van
zware regenval.
De auto op de rijstrookmarkering rijdt.
✽✽ AANWIJZING
Om van rijstrook te veranderen, bedient
u de richtingaanwijzerschakelaar en
vervolgens verandert u van rijstrook.
Het LDWS waarschuwt u mogelijk
niet, zelfs als de auto de rijstrook
verlaat of waarschuwt u, zelfs als
de auto de rijstrook niet verlaat,wanneer:
De rijstrook als gevolg van sneeuw, regen, verkleuring, een plas of andere
oorzaken niet zichtbaar is.
De helderheid van het omgevingslicht plotseling verandert zoals bij het
inrijden of uitrijden van een tunnel.
De koplampen zelfs in het donker, in een tunnel of in een slecht verlichte
omgeving niet ingeschakeld worden.
De kleur van de rijstrookmarkering lastig te onderscheiden is ten opzichte
van het wegdek.
U rijdt op een steile helling of in een bocht.
Licht (bijvoorbeeld straatverlichting, zonlicht of de koplampen van
tegemoetkomend verkeer) door water
op de weg wordt gereflecteerd.
De lens of de voorruit is vervuild.
De sensor de rijstrook niet kan waarnemen als gevolg van mist of
zware regen- of sneeuwval.
De temperatuur van de omgeving rond de binnenspiegel hoog is als gevolg
van direct zonlicht.
ODM046750L
Rijden met uw auto
114
5
Aanbrengen van sneeuwkettingen
Volg voor het plaatsen van de kettingen
de aanwijzingen van de fabrikant en trek
de kettingen zo strak mogelijk aan. Matig
uw snelheid als u met sneeuwkettingen
rijdt. Als u de kettingen tegen de
carrosserie of het chassis hoort slaan,
stop dan meteen en trek de kettingen
aan. Als ze daarna nog tegen de autoslaan, matig uw snelheid dan totdat dit
niet meer gebeurt. Verwijder de kettingen
zodra u weer op een schone weg rijdt. Gebruik hoogwaardige
ethyleenglycol koelvloeistof
Uw auto wordt afgeleverd met een
koelsysteem dat gevuld is met
hoogwaardige ethyleenglycol koelvloei-
stof. Alleen dit type koelvloeistof helpt
corrosie in het koelsysteem te
voorkomen, smeert de waterpomp
afdoende en voorkomt bevriezing van
het koelsysteem. Vervang de
koelvloeistof periodiek en vul het op de
juiste manier bij. Zie hiervoor hetonderhoudsschema.
Laat voor de winter controleren of de
koelvloeistof voldoende bescherming
tegen bevriezing biedt voor de te
verwachten winterse temperaturen.
Controleer de accu en de accukabels
In de winter krijgt de accu het extra
zwaar. Controleer de accu en de
accukabels en -klemmen visueel zoals
beschreven staat in hoofdstuk 7.
We adviseren u de ladingstoestand van de accu te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
- Sneeuwkettingen
Het rijgedrag van de auto kan door het gebruik van kettingen
negatief beïnvloed worden.
Rijd nooit sneller dan 30 km/h of sneller dan de door de fabrikant
aanbevolen snelheid. Houd de
laagste snelheid aan.
Rijd voorzichtig en vermijd oneffenheden, gaten, scherpe
bochten en andere situaties
waardoor de auto plotseling zoukunnen uitveren.
Vermijd het maken van scherpe bochten en het remmen met
geblokkeerde wielen.
OPMERKING
Kettingen die een verkeerde maat
hebben of niet goed gemonteerd
zijn, kunnen de remleidingen,wielophanging, carrosserie, envelgen van uw auto beschadigen.
Stop onmiddellijk en span de kettingen aan zodra u ze tegen deauto hoort tikken.
WAARSCHUWING
- Monteren van
sneeuwkettingen
Parkeer de auto op een vlakke
ondergrond en uit de buurt van het
overige verkeer voor het monteren
van de sneeuwkettingen. Zet de
alarmknipperlichten aan en plaats
indien mogelijk een
gevarendriehoek achter de auto.Zet de transmissie in stand P
(Parkeren), activeer de parkeerrem
en zet de motor af alvorens de
sneeuwkettingen te monteren.
Rijden met uw auto
116
5
Voorkom dat ijs en sneeuw zich
ophopen aan de onderzijde vande auto
In sommige gevallen kunnen sneeuw en
ijs zich ophopen onder de schermen en
de bewegingen van de stuurinrichting
belemmeren. Controleer regelmatig of de
onderdelen van de stuurinrichting vrij
kunnen bewegen als u in omstandig
-heden rijdt waarin opeenhoping van
sneeuw of ijs het geval zou kunnen zijn Neem de benodigde uitrusting
voor noodgevallen mee
Afhankelijk van de weersomstandig
-heden waaronder u rijdt, kan het nodig
zijn de juiste voorzorgsmaatregelen te
treffen en bepaalde zaken mee te
nemen. Onder deze zaken vallen
bijvoorbeeld sneeuwkettingen, een
sleepkabel of -ketting, een zaklantaarn,
een alarmknipperlicht, zand, een schep,
hulpstartkabels, een ruitenkrabber,
handschoenen, een stuk zeil of een
kleed, een deken, enz. Plaats geen voorwerpen of materialen in de motorruimte
Het plaatsen van voorwerpen of
materialen die koeling van de motor
verhinderen, in de motorruimte, kan een
storing of verbranding veroorzaken. De
fabrikant is niet verantwoordelijk voor de
schade veroorzaakt door een dergelijkeplaatsing.
Wat te doen in een noodgeval
Waarschuwingssignalen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-2• Alarmknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-2
Wat te doen in een noodgeval tijdens het rijden . . 6-3
. . . . . . 6-3
. . . . . . . . . . . . 6-3
Als de motor niet gestart kan worden . . . . . . . . . . 6-4 . . . . . . . . . 6-4
aanslaat. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-4
Starten met hulpaccu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-5 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-5
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-7
Als de motor oververhit raakt. . . . . . . . . . . . . . . . . 6-8
Controlesysteem lage bandenspanning (TPMS) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-9
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-9
. . . . . . . . . . . . . . . 6-10
(bandenspanningscontrolesysteem) . . . . . . . . . . . . . 6-13
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-14 Lekke band (met reservewiel) . . . . . . . . . . . . . . . . 6-17
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-17
. . . . . 6-18
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-23
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-26
. . . . . . . . . . . 6-27
Lekke band (met Tire Mobility Kit). . . . . . . . . . . 6-28 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-29
. . . . . . . . . . 6-30
. . . . . . . . 6-31
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-33
. . . . . . . . . . . . 6-34
de Tire Mobility Kit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-34
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-35
Slepen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-36 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-36
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-37
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-38
6