WEGWIJS IN UW AUTO
Grondige kennis van uw nieuwe
voertuig begint hier.
In dit boekje is op eenvoudige en
rechtstreekse wijze beschreven hoe uw
voertuig gemaakt is en hoe het werkt.
Daarom adviseren u het comfortabel
zittend in uw voertuig te lezen, dan kunt
u met eigen ogen zien wat hier
beschreven is.SYMBOLEN .................................... 10
FIAT CODE SYSTEEM..................... 10
DE SLEUTELS ................................ 11
DIEFSTALALARM ............................ 13
CONTACTSLOT .............................. 14
STOELEN........................................ 15
HOOFDSTEUNEN ........................... 23
STUURWIEL ................................... 24
ACHTERUITKIJKSPIEGELS ............ 25
VERWARMING EN VENTILATIE ...... 28
LUCHTROOSTERS ......................... 29
BEDIENINGSELEMENTEN
VERWARMING EN VENTILATIE ...... 29
HANDBEDIENDE
KLIMAATREGELING........................ 32
AUTOMATISCHE
KLIMAATREGELING........................ 35
EXTRA VERWARMING .................... 41
ONAFHANKELIJKE EXTRA
VERWARMING................................ 42
BUITENVERLICHTING .................... 48
RUITEN REINIGEN .......................... 52
CRUISE-CONTROL ........................ 54
PLAFONDVERLICHTING................. 58
BEDIENINGSELEMENTEN .............. 60
AFSLUITER
BRANDSTOFTOEVOER ................. 62
INTERIEURUITRUSTING ................. 63
TACHOGRAAF ................................ 69
SPEED BLOCK ............................... 69AUTOMATISCHE
NIVEAUREGELING
LUCHTVERING ............................... 70
PORTIEREN .................................... 71
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING ..... 77
MOTORKAP.................................... 78
IMPERIAAL/SKIDRAGER ................ 79
KOPLAMPEN .................................. 80
ABS ................................................ 81
ESC-SYSTEEM (ELECTRONIC
STABILITY CONTROL) .................... 82
TRACTION PLUS SYSTEEM ........... 87
TPMS (TYRE PRESSURE
MONITORING SYSTEM) ................. 88
DRIVING ADVISOR ......................... 91
CAMERA ACHTER (PARKVIEW®
ACHTERUITRIJCAMERA)................ 96
TRAFFIC SIGN RECOGNITION ....... 98
EOBD-SYSTEEM ............................100
PARKEERSENSOREN.....................100
START&STOP SYSTEEM ................103
ADDITIEF VOOR DIESELEMISSIES
ADBLUE (UREUM) ..........................106
AUTORADIO ...................................107
OPTIONELE ACCESSORIES ...........108
TANKEN..........................................110
MILIEUBESCHERMING...................115
9
TPMS (Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
69) 70) 71) 72) 73) 74) 75) 76) 77)
BESCHRIJVING
Het bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) meldt aan de bestuurder een
lage bandenspanning op basis van de
koude bandenspanning die voor het
voertuig is voorgeschreven.
Schommelende buitentemperaturen
kunnen de bandenspanning
beïnvloeden. Dit betekent dat een
afname van de buitentemperatuur
overeenkomt met een afname van de
bandenspanning.
De bandenspanning moet altijd op
basis van de koude bandenspanning
worden afgesteld. De koude
bandenspanning is de spanning van de
banden na minstens drie uur stilstand
van het voertuig of een rit van minder
dan 1,6 km na een pauze van drie uur.
De koude bandenspanning mag niet de
maximum bandenspanning
overschrijden die op de zijkant van de
band is aangegeven.De bandenspanning neemt ook toe
tijdens het rijden met het voertuig; dit is
normaal en vereist geen aanpassing
van de bandenspanning.
Het TPMS blijft de bestuurder een lage
bandenspanning melden totdat deze
gecorrigeerd wordt; de waarschuwing
gaat door totdat de spanning
overeenkomt of hoger is dan de voor
de koude banden voorgeschreven
spanning. Wanneer het controlelampje
voor een lage bandenspanning
blijft branden, moet de bandenspanning
op de spanning worden gebracht die
voor koude banden is voorgeschreven.
Dit controlelampje dooft na de
automatische bijwerking van het
systeem. Het kan nodig zijn om 20
minuten met een snelheid van meer
dan 20 km/h te rijden om ervoor te
zorgen dat het TPMS deze informatie
ontvangt.
OPMERKING
❒Het TPMS vervangt niet het normale
onderhoud van banden en dient ook
niet om eventuele storingen van
banden aan te geven.
❒Daarom mag het TPMS niet gebruikt
worden als drukschakelaar tijdens de
afstelling van de bandenspanning.❒Rijden met onvoldoende
bandenspanning veroorzaakt
oververhitting van de banden en kan
in defecten van de banden
resulteren. Een lage bandenspanning
vermindert tevens de
brandstofefficiency en de duur van
het loopvlak en kan de handling
en remwerking van het voertuig
nadelig beïnvloeden.
❒Het TPMS vervangt niet een correct
onderhoud van de banden. De
bestuurder moet ervoor zorgen dat
de juiste bandenspanning wordt
gehandhaafd, door deze met een
geschikte drukschakelaar te meten.
Dit is ook nodig indien de
bandenspanning nog niet dusdanig is
gedaald dat het controlelampje van
de bandenspanning gaat branden.
❒Het TPMS waarschuwt de
bestuurder als de bandenspanning
om welke reden dan ook, waaronder
een lage temperatuur en het normale
spanningsverlies van de band, onder
een bepaalde grens zakt.
❒De temperatuurschommelingen van
de seizoenen beïnvloeden de
bandenspanning.
88
WEGWIJS IN UW AUTO
Het TPMS maakt gebruik van draadloze
apparaatjes met elektronische
sensoren die op de wielvelgen zijn
gemonteerd om voortdurend de
bandenspanning te controleren. De
sensoren die op elk wiel als deel van
het ventiel gemonteerd zijn, verzenden
diverse gegevens van de banden naar
de ontvangermodule, om de spanning
te kunnen berekenen.
WAARSCHUWING De controle en het
behoud van de juiste spanning van
alle banden zijn zeer belangrijk.
Waarschuwing lage
spanning
bandenspannings-
}controlesysteem
Het systeem waarschuwt de
bestuurder als een of meer banden leeg
zijn met een waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel (samen
met een waarschuwingsbericht en
een geluidssignaal).Stop in dit geval het voertuig zo snel
mogelijk, controleer de
bandenspanning van elke band en
blaas ze op tot de voorgeschreven
koude bandenspanning. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en zodra
de informatie over de herstelde
bandenspanning is ontvangen, dooft
het waarschuwingslampje. Het kan
nodig zijn om 20 minuten met een
snelheid van meer dan 20 km/h
te rijden om ervoor te zorgen dat het
systeem deze informatie ontvangt.
Storingen in de werking
van het TPMS
Een systeemstoring wordt gemeld door
het waarschuwingslampje
dat
eerst 75 seconden knippert en daarna
vast blijft branden. Dit kan in een van de
volgende situaties gebeuren:
❒interferentie veroorzaakt door
elektronische apparatuur of door de
nabijheid van RF-emissies die lijken
op die van de TMP-sensoren.
❒Toepassing van donkere folie die met
de signalen van de radiogolven
interfereert.
❒Aanwezigheid van sneeuw of ijs op
de wielen of de wielkasten.
❒Gebruik van sneeuwkettingen.❒Gebruik van wielen/banden zonder
TPM-sensoren.
❒Het noodreservewiel is niet met een
TPM-sensor uitgerust. Daarom kan
de betreffende bandenspanning
niet door het systeem gecontroleerd
worden.
❒Als het noodreservewiel een band
vervangt met een lagere spanning
dan de limietspanning, zal bij de
eerstvolgende ontstekingscyclus een
geluidssignaal klinken en zal het
waarschuwingslampje
gaan
branden.
❒Wanneer de oorspronkelijke band
gerepareerd of vervangen is en
deze weer op de plaats van het
noodreservewiel wordt gemonteerd,
zal het TPMS zich automatisch
bijwerken en het lampje doven, op
voorwaarde dat de spanning van
geen van de vier banden lager is dan
de limietspanning. Het kan nodig
zijn om 20 minuten met een snelheid
van meer dan 20 km/h te rijden om
ervoor te zorgen dat het TPMS deze
informatie ontvangt.
89
BELANGRIJKE
INFORMATIE
BELANGRIJK
69) Het TPMS is geoptimaliseerd
voor de originele banden en
wielen die geleverd zijn. De
spanningen en waarschuwingen
van het TPMS zijn afgestemd
op de maat banden die op het
voertuig zijn gemonteerd. Als een
vervangende uitrusting van
verschillende maat, type of soort
wordt gebruikt, kan een
onregelmatige werking van het
systeem of beschadiging van de
sensoren optreden. Niet-originele
reservebanden kunnen de sensor
beschadigen. Gebruik geen
bandendichtmiddel of
balansloodjes als het voertuig met
TPMS is uitgerust, aangezien
deze de sensoren kunnen
beschadigen.
70) Als het systeem een
spanningsafname van een
bepaalde band aangeeft, wordt
geadviseerd om de spanning van
alle vier de banden te controleren.71) Het TPMS ontslaat de
bestuurder niet van de
verplichting om de
bandenspanning elke maand te
controleren en mag niet
beschouwd worden als een
systeem dat het onderhoud of de
veiligheid vervangt.
72) De bandenspanning moet bij
koude banden gecontroleerd
worden. Als de bandenspanning
om welke reden dan ook bij
warme banden moet worden
gecontroleerd, dan mag de
spanning niet worden verlaagd,
ook wanneer de gemeten waarde
hoger is dan de voorgeschreven
spanning. Controleer de
bandenspanning nadien nogmaals
bij koude banden.
73) Het TPMS waarschuwt niet bij
een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijvoorbeeld bij
een klapband). Breng in dergelijke
gevallen de auto tot stilstand en
voorkom bruuske
stuurbewegingen.
74) Het systeem waarschuwt alleen
dat de bandenspanning laag is:
het is niet in staat om de banden
op te blazen.75) Een te lage bandenspanning
verhoogt het brandstofverbruik,
verlaagt de duur van het loopvlak
en kan het vermogen om de auto
op veilige manier te besturen
beïnvloeden.
76) Breng altijd de dop op het ventiel
aan nadat de bandenspanning is
gecontroleerd of aangepast. Dit
voorkomt intreden van vocht
of vuil in het ventiel, wat de
controlesensor van de
bandenspanning zou kunnen
beschadigen.
77) De bij de auto geleverde
bandenreparatiekit (Fix&Go) (voor
bepaalde versies/markten) is
compatibel met de TPMS-
sensoren; het gebruik van
afdichtmiddelen die niet
gelijkwaardig zijn aan het middel
uit de oorspronkelijke kit kan
de werking ervan negatief
beïnvloeden. Als andere dan de
originele afdichtmiddelen worden
gebruikt, wordt geadviseerd de
TPMS-sensoren te laten
controleren door een
gekwalificeerd reparatiecentrum.
90
WEGWIJS IN UW AUTO
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
In dit deel van het instructieboek vindt u
alle informatie die u nodig hebt om het
instrumentenpaneel goed te begrijpen,
te interpreteren en te gebruiken.INSTRUMENTENPANEEL ...............118
DISPLAY ........................................122
TRIP COMPUTER ...........................131
LAMPJES EN BERICHTEN .............134
- LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU /
HANDREM AANGETROKKEN ............ 135
- STORING EBD ................................. 136
- STORING AIRBAG ........................... 136
- VEILIGHEIDSGORDELS NIET
VASTGEMAAKT ................................. 137
- TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ...... 138
- LAADSTROOM ACCU
ONVOLDOENDE ................................ 138
- MOTOROLIEDRUK TE LAAG ........... 139
-MOTOROLIE VERSLECHTERD ......... 139
-PORTIEREN/LAADRUIMTE NIET
GOED GESLOTEN ............................. 140
- STORING
..................... 140
-STORING AUTOMATISCHE
NIVEAUREGELING ............................. 141
- STORING INSPUIT-/
EOBD-SYSTEEM ................................ 143
-STORING
UREUM-INSPUITSYSTEEM ................ 144
- STORING ABS ................................. 144
-BRANDSTOFRESERVE ..................... 145
-STORING VOORGLOEIBOUGIES /
VOORGLOEISYSTEEM ...................... 146
-INDICATIE LAAG NIVEAU ADDITIEF
VOOR DIESELEMISSIES (UREUM) ..... 146
-STORING STARTBLOKKERING -
FIAT CODE ......................................... 147
- MISTACHTERLICHTEN .................... 147
- INDICATIE AANVULLENDE
STORING ........................................... 148-DPF (ROETFILTER) WORDT
SCHOONGEMAAKT ........................... 149
-VERSLETEN REMBLOKKEN ............. 150
-DRIVING ADVISOR ........................... 151
- TPMS ............................................... 152
- DIMLICHT ........................................ 153
- FOLLOW ME HOME ........................ 153
- LINKER RICHTINGAANWIJZER ....... 153
- RECHTER RICHTINGAANWIJZER ... 154
-MISTLAMPEN VOOR ........................ 154
- CRUISE-CONTROL .......................... 154
-SNELHEIDSBEGRENZER ................. 155
- AUTOMATISCH GROOTLICHT ........ 155
- GROOTLICHT .................................. 155
-"UP" FUNCTIE .................................. 156
-STORING BUITENLICHTEN .............. 157
-STORING REMLICHTEN ................... 157
-STORING AUTOMATISME
GROOTLICHT KOPLAMPEN .............. 158
-KANS OP GLAD WEGDEK ................ 158
-SNELHEIDSLIMIET
OVERSCHREDEN .............................. 158
-GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
................................... 158
-BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR IN
WERKING GETREDEN ....................... 159
-STORING PARKEERSENSOR ........... 159
-STORING SYSTEEM DRIVING
ADVISOR ............................................ 159
-STORING TRAFFIC SIGN
RECOGNITION ................................... 159
-BEPERKTE ACTIERADIUS ................ 160
-INSCHAKELING/UITSCHAKELING
START&STOP-SYSTEEM ................... 160
-STORING START&STOP ................... 160
-INDICATIE LAAG NIVEAU ADDITIEF
VOOR DIESELEMISSIES (UREUM) ..... 161
-WATER IN DIESELFILTER
(dieselversies) ..................................... 161
117
STUURBEKRACHTIGING
ONDERHOUD
Wat het betekent Wat te doen
geelTPMS
Storing TPMS
Het lampje gaat branden wanneer er een storing
in het TPMS wordt gedetecteerd.Neem in dit geval zo snel mogelijk contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
Lage bandenspanning
Het waarschuwingslampje gaat branden om aan
te geven dat de bandenspanning lager is dan de
aanbevolen waarde en/of dat de band langzaam
spanning verliest. Onder deze omstandigheden
kunnen de optimale levensduur van de banden
en het brandstofverbruik niet gegarandeerd
worden.
BELANGRIJK
23) Wanneer, als de sleutel in de stand MAR wordt gedraaid hetU lampje niet gaat branden of als tijdens het rijden
het lampje continu of knipperend gaat branden (samen met een melding op de display).
24) Tijdens de regeneratie kan de ventilator worden ingeschakeld.
152
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Waarschuwingslampjesopinstrumentenpaneel
Zekeringenkast in het dashboard
fig. 225 - fig. 226
STROOMVERBRUIKER ZEKERING AMPÈRE
Rechter dimlichtF12 7,5
Linker dimlichtF13 7,5
Relais zekeringenkast motorruimte, relais zekeringenkast dashboard (+sleutel) F31 5
Plafondverlichting inzittendenruimte (+accu) F32 7,5
Sensor accubewaking voor Start&Stop versies (+accu) F33 7,5
Interieurverlichting minibus (nood) F34 7,5
Radio, Klimaatbeheersingssysteem, Alarm, Tachograaf, regeleenheid
accuschakelaar, Timer Webasto timer (+batterij), TPMS, Voltage stabilisador voor
radio instellingen(S&S)F36 10
Remlichten controle (hoofd), Instrumentenpaneel (+sleutel), Gateway (voor
transformers)F37 7,5
Portiervergrendeling (+accu) F38 20
Ruitenwisser (+sleutel) F43 20
Elektrische ruitbediening bestuurderszijde F47 20
Elektrische ruitbediening passagierszijde F48 20
Regeleenheid parkeersensor, radio, bedieningsorganen op het stuurwiel,
middelste bedieningspaneel, linker bedieningspaneel, extra paneel, regeleenheid
accuschakelaar (+sleutel), trekhaak, regensensor, voltage stabilisador (voor S&S)F49 5
Klimaatbeheersingssysteem, stuurbekrachtiging regeleenheid, achteruitrijlichten,
Tachograaf (+sleutel), TOM TOM instelling, Rijstrook waarschuwingssystemen,
Achteruitrijcamera, Koplampen uitlijning correctorF51 5
231
❒stop onmiddellijk bij een lekke band
en verwissel het wiel om
beschadiging van de band, de velg,
de wielophanging en de
stuurinrichting te voorkomen;
❒banden verouderen, ook als ze
weinig gebruikt zijn. Scheurtjes in het
loopvlak en op de wangen betekenen
dat de band verouderd is. Laat de
banden door gespecialiseerd
personeel controleren als ze langer
dan 6 jaar onder de auto zijn
gemonteerd. Vergeet ook niet het
reservewiel zorgvuldig te laten
controleren;
❒monteer in geval van vervanging altijd
nieuwe banden en vermijd banden
waarvan de herkomst dubieus is;
❒bij de montage van een nieuwe band
moet ook het ventiel worden
vervangen;
❒om een gelijkmatige slijtage van voor-
en achterbanden te garanderen,
wordt geadviseerd ze elke 10-15
duizend kilometer van as te
verwisselen; houd de banden aan
dezelfde zijde van het voertuig
gemonteerd zodat de draairichting
niet wordt omgekeerd.BELANGRIJK Controleer bij het
vervangen van een band of de
TPMS-sensor voor
bandenspanningcontrole ook van de
vorige velg is afgenomen, samen met
het ventiel.
BELANGRIJK
198) Onthoud dat de wegligging van
het voertuig in grote mate van een
juiste bandenspanning afhankelijk
is.
199) Als de spanning te laag is, raakt
de band oververhit, met mogelijke
ernstige beschadiging als gevolg.
200) Verwissel de banden niet
kruiselings, door ze van de
rechterzijde naar de linkerzijde en
omgekeerd te verplaatsen.
201) Voer bij lichtmetalen velgen
nooit spuitwerkzaamheden uit die
een temperatuur vereisen boven
150°C. Dit kan de mechanische
eigenschappen van de wielen
in gevaar brengen.
RUBBER SLANGEN
Houd voor wat betreft de rubber
slangen van het rem- en
brandstoftoevoersysteem zorgvuldig
het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk
aan.
Ozon, hoge temperaturen en een
langdurig gebrek aan vloeistof in het
systeem zorgen ervoor dat de slangen
uitdrogen en scheuren, met mogelijke
lekkage als gevolg. Daarom zijn
zorgvuldige controles noodzakelijk.
259