MOTOR STARTEN
Het voertuig is uitgerust met een
elektronische startblokkering: zie de
paragraaf "Fiat CODE startblokkering"
in "Kennismaking met de auto" als
de motor niet start.
27) 28)
134)
DE MOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❒trek de handrem aan;
❒plaats de versnellingspook in de
vrijstand;
❒draai de contactsleutel naar MAR: de
waarschuwingslampjes
en
op het instrumentenpaneel gaan
branden;
❒wacht tot de waarschuwingslampjes
endoven. Hoe warmer de
motor, hoe sneller de lampjes doven;
❒trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
❒draai de contactsleutel naar AVV
zodra het waarschuwingslampje
dooft. Als te lang wordt
gewacht, is het werk van de
voorgloeibougies tevergeefs.
Laat de sleutel los zodra de motor start.Als de motor niet bij de eerste poging
start, draai dan de contactsleutel naar
de stand STOP alvorens de procedure
te herhalen.
Als, met de contactsleutel in de stand
MAR, het waarschuwingslampje
blijft branden, draai dan de sleutel
naar STOP en weer terug naar MAR;
als het waarschuwingslampje blijft
branden, probeer dan met de andere
sleutels die bij het voertuig zijn geleverd.
BELANGRIJK Ga onmiddellijk naar het
Fiat Servicenetwerk als het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel vast blijft branden.
BELANGRIJK Laat de contactsleutel
nooit in de MAR stand bij afgezette
motor.
29)
GESTARTE MOTOR
OPWARMEN
Ga als volgt te werk:
❒rijd langzaam weg en laat de motor
bij gemiddelde toerentallen draaien.
Geef niet abrupt gas;
❒verlang in het begin geen maximale
prestaties. Wacht tot de wijzer van
de koelvloeistoftemperatuurmeter
begint te bewegen.
30) 31)
DE MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel naar de stand
STOP terwijl de motor stationair draait.
32) 33)
BELANGRIJK
27) Wij adviseren om gedurende de
beginperiode niet de maximale
prestaties van het voertuig te
eisen (bijv. snel accelereren, lange
afstanden op topsnelheid,
krachtig remmen etc.).
28) Laat de contactsleutel nooit in
de stand MAR staan als de motor
is afgezet, om te voorkomen dat
de accu leeg raakt door onnodig
stroomverbruik.
188
STARTEN EN RIJDEN
29) Als het waarschuwingslampje
na het starten of tijdens
langdurig "aanzwengelen" 1
minuut knippert, duidt dit op een
defect van de voorgloeibougies.
Als de motor start kan het
voertuig zoals gewoonlijk gebruikt
worden, maar moet zo snel
mogelijk contact worden
opgenomen met het Fiat
Servicenetwerk.
30) Onthoud dat de
rembekrachtiging en de
elektrische stuurbekrachtiging
niet werken zolang de motor niet
is gestart; om die reden is meer
kracht benodigd voor de
bediening van het rempedaal en
het stuur.
31) Probeer de motor nooit te
starten door het voertuig te
duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Op die
manier kan brandstof in de
katalysator terechtkomen die
hierdoor onherstelbaar
beschadigd wordt.
32) Even snel gas geven voordat de
motor wordt uitgezet heeft geen
enkel nut, verspilt brandstof en is,
vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.33) In sommige gevallen kan,
wanneer de motor wordt afgezet,
de elektrische ventilator nog
maximaal 120 seconden blijven
werken.
BELANGRIJK
134) Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten
draaien. De motor verbruikt
zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en
andere giftige gassen.
PARKEREN
Ga als volgt te werk:
❒zet de motor af en trek de handrem
aan;
❒schakel een versnelling in (de eerste
versnelling als de auto omhoog is
geparkeerd, de achteruit als de auto
omlaag is geparkeerd) en zet de
voorwielen iets uitgestuurd.
Als het voertuig op een steile helling
wordt geparkeerd, is het tevens
raadzaam om de wielen met wiggen of
stenen te blokkeren.
Laat de sleutel niet in het contactslot
om te voorkomen dat de accu leeg
raakt. Verwijder altijd de contactsleutel
als de auto wordt verlaten.
135)
HANDREM
De handrem bevindt zich links van de
bestuurdersstoel fig. 170. Trek de
hendel omhoog om de handrem in te
schakelen en ervoor te zorgen dat
het voertuig niet beweegt.
BELANGRIJK Ga na of het aantal
klikken van de handrem voldoende zijn
om stilstand van het voertuig te
garanderen, vooral op steile hellingen
en met volle belading.
189
BELANGRIJK Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk om de handrem
te laten afstellen als dit niet het geval
is. Als de slag van de hendel langer
mocht worden, moet contact worden
opgenomen met het Fiat
Servicenetwerk.
Bij aangetrokken handrem en
contactsleutel in de stand MAR, gaat
het waarschuwingslampje
op
het instrumentenpaneel branden.
Ga als volgt te werk om de handrem uit
te schakelen:
❒trek de hendel iets omhoog en druk
op de ontgrendelknop A;
❒houd de knop A ingedrukt en laat de
hendel zakken.
Het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat uit.Trap het rempedaal in terwijl de
handrem wordt uitgeschakeld om te
voorkomen dat het voertuig
onverwachts beweegt.
34)
BELANGRIJK Trek de handrem alleen
aan als het voertuig stilstaat. Wanneer
het voertuig in beweging is, mag de
handrem alleen worden aangetrokken
in geval van een storing in het
hydraulische systeem. Wanneer de
handrem op uitzonderlijke wijze tijdens
het rijden toch moet worden
aangetrokken, is het raadzaam hem
voorzichtig aan te trekken om het
blokkeren van de achterwielen en het
doorslippen van het voertuig te
voorkomen.
BELANGRIJK
135) Laat nooit kinderen zonder
toezicht in het voertuig achter.
Verwijder altijd de contactsleutel
als het voertuig wordt verlaten
en neem deze mee.
BELANGRIJK
34) Indien het voertuig is uitgerust
met zelfnivellerende luchtvering,
moet altijd gecontroleerd worden
of er voldoende ruimte boven
het dak en rond het voertuig
aanwezig is wanneer er
geparkeerd wordt. Het voertuig
zou namelijk automatisch omhoog
(of omlaag) kunnen komen,
afhankelijk van de veranderingen
in belading of temperatuur.
170F1A0162
190
STARTEN EN RIJDEN
MONTAGE VAN DE
TREKHAAK
Laat de trekhaak door gespecialiseerd
personeel aan de carrosserie monteren,
in overeenstemming met de extra
en/of aanvullende aanwijzingen van de
fabrikant van de trekhaak.
De trekhaak moet voldoen aan de
huidige richtlijn 94/20/EC en latere
wijzigingen.
Voor elke versie moet een trekhaak
worden gebruikt die geschikt is voor het
maximale aanhangergewicht van het
voertuig waarop de trekhaak wordt
gemonteerd.
Gebruik voor de elektrische aansluiting
een gestandaardiseerde
stekkerverbinding die op een speciale
beugel op de trekhaak kan worden
gemonteerd. Het voertuig moet ook
worden voorzien van een regeleenheid
voor de buitenverlichting van de
aanhanger. Gebruik voor de elektrische
aansluiting een 7- of 13-polige 12VDC
stekkerverbinding (CUNA/UNI- en
ISO/DIN-normen). Volg de aanwijzingen
van de fabrikant van het voertuig en/of
van de fabrikant van de trekhaak op.
Een elektrisch geregelde rem of lier
moet direct vanaf de accu worden
gevoed, met een kabel met een
diameter van minstens 2,5 mm
2.BELANGRIJK Schakel de elektrisch
rem of lier alleen bij draaiende motor in.
Naast de aansluitingen mag het
elektrische systeem van het voertuig
uitsluitend aangesloten worden op de
voedingskabel voor een elektrische rem
en op een kabel voor interne
verlichting van de aanhanger van niet
meer dan 15 W. Gebruik voor de
aansluitingen de speciale regeleenheid
met een accukabel met een doorsnede
van minimaal 2,5 mm
2.
BELANGRIJK De trekhaak doet de
lengte van het voertuig toenemen.
Indien een trekhaak op versies met
lange wielbasis wordt geïnstalleerd,
mag er alleen een verwijderbare
trekhaak geïnstalleerd worden, wegens
overschrijding van de limiet van 6 meter
voor de totale lengte van het voertuig.
Als er geen aanhanger is
aangekoppeld, moet de trekhaak uit
zijn bevestiging worden verwijderd,
zodat de originele lengte van het
voertuig niet wordt overschreden.BELANGRIJK Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er
geen aanhanger is, wordt geadviseerd
zich tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden om het systeem te laten
bijwerken, aangezien de trekhaak door
de middelste sensoren als een obstakel
gedetecteerd kan worden.
Installatieschema voor
Bestel-versies fig. 172
De trekhaakstructuur moet bevestigd
worden in de punten die zijn
aangegeven met het symbool Ø, met in
totaal 6 M10x1,25-schroeven en 4
M12-schroeven.
De platen binnen het frame moeten een
minimum dikte hebben van 5 mm.
MAX. GEWICHT OP KOGEL: 100/120
kg afhankelijk van het laadvermogen
(zie tabel “Gewichten” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”).
142)
Om de trekhaak te kunnen installeren,
moet de bumper worden aangepast
volgens de aanwijzingen in de
montageset van de leverancier.
196
STARTEN EN RIJDEN
De trekstang
verwijderen
1. Verwijder de beschermdop van het
slot en duw deze op de greep van
de sleutel. Open het slot met de sleutel.
2. Houd de trekstang stevig vast,
verwijder het vliegwiel in de richting van
de pijl en draai het in de richting van
pijl b tot de aanslag, om het te
verwijderen tot de uitgetrokken stand.
Verwijder vervolgens de trekstang uit de
zittingbuis. Nu kan het vliegwiel
losgemaakt worden; het stopt vanzelf in
de losgemaakte stand.
3. Leg de trekstang op zodanige wijze
in de bagageruimte dat hij niet vuil of
beschadigd kan raken door andere
voorwerpen die vervoerd worden.
4. Plaats de geschikte plug in de
montagepijp.
BELANGRIJK
37) De verwijderbare trekstang met
kogelkop mag uitsluitend
gerepareerd en uit elkaar gehaald
worden door de fabrikant.38) Het bijgeleverde plaatje moet op
een goed zichtbaar punt op het
voertuig worden aangebracht,
dichtbij de montagepijp of in de
bagageruimte.
39) Verwijder regelmatig alle vuil van
de trekstang met kogelkop en van
de montagepijp om een goede
werking van het systeem te
garanderen. De mechanische
onderdelen moeten op de
aangegeven intervallen een
onderhoudsbeurt krijgen. Het slot
mag uitsluitend behandeld
worden met grafiet.
40) Smeer de koppelingen, glij-
oppervlakken en de kogels
regelmatig met vet zonder hars of
olie. Smering is tevens een extra
bescherming tegen corrosie.
41) Verwijder, wanneer het voertuig
wordt gereinigd met een
stoomreiniger, de trekstang met
kogelkop en zet de speciale plug
op zijn plaats. De plug van de
kogelkop mag nooit behandeld
worden met waterstralen onder
hoge druk.
42) Bij de verwijderbare trekstang
met kogelkop worden twee
sleutels geleverd. Noteer het
sleutelnummer op het slot voor
eventuele nabestelling en bewaar
het.
WINTERBANDEN
Het Fiat Servicenetwerk kan u
adviseren over de meest geschikte
band voor elk gebruik.
De specifieke eigenschappen van
winterbanden verminderen drastisch
wanneer de profieldiepte minder is dan
4 mm. Vervang in dergelijke gevallen
de wielen.
Door hun specifieke eigenschappen zijn
de prestaties van winterbanden onder
normale omstandigheden of wanneer
lang op de snelweg wordt gereden,
lager dan die van de standaard
gemonteerde banden. Beperk het
gebruik van winterbanden daarom
uitsluitend tot de omstandigheden
waarvoor ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als winterbanden worden
gebruikt met een maximum toegestane
snelheid die lager is dan de topsnelheid
van het voertuig (plus een marge van
5%), dan moet in de passagiersruimte
een duidelijk zichtbaar
waarschuwingsplaatje worden
geplaatst met de maximum toegestane
snelheid wanneer met winterbanden
wordt gereden (conform de
EU-richtlijnen).
202
STARTEN EN RIJDEN
MOTOR STARTEN
Ga onmiddellijk naar het Fiat
Servicenetwerk als het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel continu blijft
branden.
STARTEN MET
HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor
gestart worden met een hulpaccu met
dezelfde of een iets hogere capaciteit
dan de lege accu.
Het is raadzaam om de accu door het
Fiat Servicenetwerk te laten
controleren/vervangen.
145)
Ga als volgt te werk om de auto te
starten:
❒til het kapje A fig. 177 op om de
plusklem van de accu toegankelijk te
maken.
❒verbind de plusklemmen (+ teken bij
de klem) van de beide accu’s met
een startkabel;
❒sluit een andere kabel aan op de
minklem (–) van de hulpaccu en
het massapunt zoals aangegeven in
fig. 178;
❒start de motor;
❒verwijder als de motor gestart is, de
kabels in de omgekeerde volgorde.
Als de motor na enkele pogingen niet
start, blijf dan niet proberen maar neem
contact op met het dichtstbijzijnde
Fiat Servicepunt.BELANGRIJK Verbind de minklemmen
van de twee accu’s niet rechtstreeks
met elkaar: eventuele vonken kunnen
het explosieve gas ontsteken dat uit de
accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu
in een andere auto is geïnstalleerd,
moet accidenteel contact tussen de
metalen delen van beide auto's
vermeden worden.
ROLLEND STARTEN
Probeer de motor nooit te starten door
het voertuig te duwen, te slepen of
van een helling af te laten rijden. Op die
manier kan brandstof in de katalysator
terechtkomen die hierdoor
onherstelbaar beschadigd wordt.
177F1A0351
178F1A0352
206
NOODGEVALLEN
BELANGRIJKE
INFORMATIE:
Het afdichtmiddel van de snelle
bandenreparatiekit werkt bij
buitentemperaturen tussen –20 °C en
+50 °C.
Het afdichtmiddel heeft een
houdbaarheidsdatum.
161) 162)
2)
OPPOMPEN
163) 164) 165) 166) 167)
❒Trek de handrem aan. Draai de
ventieldop los, neem de vulleiding A
fig. 195 uit en draai de ringmoer B op
het ventiel van de band vast;
❒steek de stekker E fig. 197 in het
dichtstbijzijnde 12V-stopcontact
en start de motor. Draai de
schakelaar D fig. 196 linksom in de
reparatiestand. Schakel de
compressor in door op de aan/uit
schakelaar te drukken. Pomp de
band op tot de juiste
bandenspanning, vermeld in de
paragraaf "Bandenspanning" in het
hoofdstuk "Technische gegevens", is
bereikt.Voor een preciezere aflezing wordt
geadviseerd om bij uitgeschakelde
compressor de druk op de drukmeter F
fig. 196 te controleren, zonder de
schakelaar uit de reparatiestand te
verplaatsen;❒als het na 10 minuten nog steeds niet
mogelijk is om minstens 3 bar te
krijgen, maak dan de doorzichtige
vulleiding van het ventiel los, neem de
12V-stekker uit en verplaats
vervolgens het voertuig ongeveer 10
meter naar voren, zodat de
afdichtvloeistof zich gelijkmatig in de
band kan verdelen; pomp de band
vervolgens weer op;
❒als het na deze handeling nog steeds
niet mogelijk is om na 10 minuten
minstens 3 bar te verkrijgen, rijd dan
niet verder omdat de band te ernstig
beschadigd is en de snelle
bandenreparatiekit niet de vereiste
afdichting kan garanderen. Wendt u
zich tot het Fiat-servicenetwerk.
❒als de bandenspanning vermeld in de
paragraaf "Bandenspanning" in het
hoofdstuk "Technische gegevens"
is bereikt, rijd dan onmiddellijk weg;
195F1A0182
196F1A0183
197F1A0335
214
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK
158) Overhandig de informatiefolder
aan het personeel dat de
behandelde band moet repareren.
159) Beschadigingen op de zijkanten
van de band kunnen niet
gerepareerd worden. Gebruik de
reparatiekit niet als de band
beschadigd is geraakt door het
rijden met een lege band.
160) De band kan niet gerepareerd
worden als de velg beschadigd is
(zodanig verbogen dat dit tot
luchtlekkage leidt). Verwijder niet
het eventueel in de band
binnengedrongen voorwerp
(schroef of spijker).
161) Bedien de compressor niet
langer dan 20 minuten achter
elkaar. Gevaar voor oververhitting.
Banden gerepareerd met de
snelle bandenreparatiekit mogen
slechts tijdelijk gebruikt worden,
aangezien de kit niet geschikt
is voor een definitieve reparatie.162) Het busje bevat ethyleenglycol.
Het bevat latex dat een
allergische reactie kan
veroorzaken. Schadelijk bij
inslikken. Irriterend voor de ogen.
Kan irritatie veroorzaken bij
inademing of contact. Vermijd
contact met huid, ogen en
kleding. Spoel bij contact
onmiddellijk uit met rijkelijk water.
Vermijd braken bij inslikken.
Spoel de mond en drink veel
water. Raadpleeg onmiddellijk een
arts. Buiten bereik van kinderen
bewaren. Het product mag niet
gebruikt worden door
astmapatiënten. Adem de dampen
niet in tijdens het inbrengen en
oppompen. Raadpleeg
onmiddellijk een arts bij
allergische reacties. Bewaar het
busje in zijn houder, uit de buurt
van warmtebronnen. Het
afdichtmiddel heeft een
houdbaarheidsdatum. Vervang de
bus als de houdbaarheidsdatum
van het afdichtmiddel is
verstreken.
163) Doe de beschermende
handschoenen aan die bij de
snelle bandenreparatiekit zijn
geleverd.164) Breng de sticker op een voor de
bestuurder goed zichtbare plaats
aan, om eraan te herinneren dat
de band behandeld is met de
snelle bandenreparatiekit. Rijd
voorzichtig, met name in bochten.
Rijd niet harder dan 80 km/h.
Vermijd bruusk accelereren en
remmen.
165) Rijd niet verder als de
bandenspanning onder 3 bar is
gedaald: de snelle
bandenreparatiekit Fix & Go
automatic kan de vereiste
afdichting niet garanderen omdat
de band te ernstig beschadigd
is. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
166) Informeer het servicepunt dat
de band gerepareerd is met de
snelle bandenreparatiekit.
Overhandig de informatiefolder
aan het personeel dat de met de
snelle reparatiekit behandelde
band moet repareren.
167) Als andere banden worden
gebruikt dan de banden die bij het
voertuig geleverd zijn, kan de
reparatie waarschijnlijk niet
mogelijk zijn. Bij vervanging van
de banden is het raadzaam de
door de fabrikant goedgekeurde
banden te monteren. Wendt u zich
tot het Fiat-servicenetwerk.
216
NOODGEVALLEN