Onmiddellijke
inschakeling van de
verwarming
Druk op knop 6 van de timer om het
systeem handmatig in te schakelen: het
display en het controlelampje 9 lichten
op en blijven branden zolang het
systeem actief is.
De inschakelduur verdwijnt na 10
seconden.
Geprogrammeerde
inschakeling van de
verwarming
Alvorens de inschakeling van het
systeem te programmeren, moet de
klok op de juiste tijd worden ingesteld.
De juiste tijd instellen
❒Houd knop 4 ingedrukt: het display
en het controlelampje 7 lichten op;
❒Druk tegelijkertijd binnen 10
seconden op knop 3 of 8 om de
juiste tijd is te selecteren.
❒Laat knop 4 los.
Als het display dooft, wordt de
ingestelde tijd opgeslagen.
Houd de toets 3 of 8 ingedrukt om de
cijfers van het klokje sneller voor- of
achteruit te doen verspringen.De instelling van de tijd is niet mogelijk
wanneer de verwarming of de ventilatie
werkt.
WAARSCHUWING Let op bij de
instelling van de zomertijd/
standaardtijd.
De juiste tijd aflezen
Druk, om de juiste tijd af te lezen, op
knop 3 of 8: de tijd wordt ongeveer 10
seconden op het display weergegeven
en tegelijkertijd gaat controlelampje 9
branden.
De inschakeltijd
programmeren
De inschakeltijd kan van 1 minuut tot
24 uur vooraf worden
geprogrammeerd. Er kunnen drie
verschillende inschakeltijden gekozen
worden, maar er kan er slechts één
voor elke voorverwarmingscyclus
geactiveerd worden.
De inschakelduur kan tussen 10 en 60
minuten gekozen worden.
Ga als volgt te werk om de inschakeltijd
te programmeren:
❒druk op knop 4: op het display gaan
het symbool 10 of de eerder
ingestelde tijd en het nummer 5 van
de opgeroepen voorkeuze 10
seconden branden.BELANGRIJK Als u andere
voorkeuzetijden wilt oproepen, druk
dan meerdere malen op knop 4 binnen
10 seconden.
– druk binnen 10 seconden op knop 3
of 8 om de gewenste inschakeltijd te
selecteren.
BELANGRIJK Ter bevestiging van het
opslaan van de tijd:
❒verdwijnt de inschakeltijd;
❒verschijnt het voorkeuzenummer 5;
❒wordt het display verlicht.
BELANGRIJK Bij inschakeling van de
ketel:
❒gaat het vlamcontrolelampje 9 op het
display branden;
❒dooft het voorkeuzenummer 5.
Standaardinstellingen:
Voorkeuzetijd 1: 6:00
Voorkeuzetijd 2: 16:00
Voorkeuzetijd 3: 22:00
44
WEGWIJS IN UW AUTO
WAARSCHUWING De
fabrieksinstellingen worden gewist door
nieuwe invoer. De voorkeuzetijden
blijven tot de volgende wijziging
opgeslagen. Als de klok van de
elektrische installatie wordt losgemaakt
(bijv. als de accu wordt losgekoppeld),
worden de fabrieksinstellingen hersteld.
De geprogrammeerde
inschakeltijd
uitschakelen
Druk kort op knop 4 om de
geprogrammeerde inschakeltijd te
wissen: de verlichting van het display
dooft en het nummer 5 van de
voorkeuzetijd verdwijnt.
Een van de
geprogrammeerde
inschakeltijden
oproepen
Bedien knop 4 binnen 10 seconden
totdat het programmanummer van de
gewenste voorkeuzetijd wordt
weergegeven.
De gekozen voorkeuzetijd wordt
automatisch na ongeveer 10 seconden
geactiveerd, zonder deze te hoeven
bevestigen met een andere knop.Activeer de voorkeuzetijd met
inachtneming van de
veiligheidsvoorschriften voor de werking
van de onafhankelijke verwarming
(raadpleeg hiervoor de
gebruikershandleiding van de
onafhankelijke verwarming).
BELANGRIJK De onafhankelijke
verwarming schakelt in op de
voorkeuzetijd, ongeacht of het voertuig
geparkeerd is of rijdt.
BELANGRIJK Volg de hiervoor
beschreven instructies om de
geprogrammeerde inschakeltijd te
wijzigen of te wissen.
De inschakelduur
instellen
Houd de knop ingedrukt. Druk
tegelijkertijd op knop 3 of 8.
De tijd en controlelampje 7 worden
weergegeven.
Houd knop 4 opnieuw ingedrukt. Druk
tegelijkertijd op knop 3 of 8.
De vooringestelde inschakelduur wordt
weergegeven en het controlelampje 9
of 2 knippert.
Stel de inschakelduur met knop 3 of 8
in.De ingestelde inschakelduur wordt
opgeslagen zodra de tekst op het
display verdwijnt of door op knop 4 te
drukken.
Het
verwarmingssysteem
uitschakelen
Afhankelijk van de wijze waarop het
systeem is ingeschakeld (automatisch
of handmatig), kan het systeem op
twee manieren worden uitgeschakeld:
❒automatischwanneer de
geprogrammeerde duur is verstreken;
wanneer de ingestelde tijd is
verstreken, dooft het display.
❒handmatigdoor opnieuw op de
knop “onmiddellijke verwarming” van
de timer te drukken (vlamtoets 6).
In beide gevallen doven het
controlelampje van de verwarming en
de displayverlichting, schakelt de
ventilator van het verwarmingssysteem
in het interieur uit en stopt de
verbranding.
De vloeistofcirculatiepomp blijft nog
ongeveer twee minuten werken om
zoveel mogelijk warmte van de
verwarming af te voeren; tijdens deze
fase kan de verwarming opnieuw
worden ingeschakeld.
22)
45
BELANGRIJK
21) Net als de motor verbruikt ook
de verwarming brandstof, maar
in mindere mate. Dus om
vergiftiging en verstikking te
voorkomen, mag de extra
verwarming nooit worden
ingeschakeld in een afgesloten
ruimte, zoals een garage of een
werkplaats zonder een
afzuigsysteem voor uitlaatgassen,
ook niet gedurende korte tijd.
22) Net als de motor verbruikt ook
de verwarming brandstof, maar
in mindere mate. Dus om
vergiftiging en verstikking te
voorkomen, mag de extra
verwarming nooit worden
ingeschakeld in een afgesloten
ruimte, zoals een garage of een
werkplaats zonder een
afzuigsysteem voor uitlaatgassen,
ook niet gedurende korte tijd.
.
BUITENVERLICHTING
IN HET KORT
Met de linkerhendel kan de
buitenverlichting bediend worden.
De buitenverlichting kan alleen
worden ingeschakeld met de
contactsleutel in de stand MAR.
VERLICHTING UIT
Draaischakelaar in de standOfig. 57.DAGRIJLICHTEN (DRL)
(voor bepaalde versies/markten)
Met de contactsleutel in de stand MAR
en de draaischakelaar in standOfig.
57 gedraaid, gaan de dagrijlichten
automatisch aan; de andere lichten en
de binnenverlichting blijven uit. De
automatische werking van de
dagrijlichten kan (voor bepaalde
versies/markten) via het displaymenu
in-/uitgeschakeld worden (zie de
paragraaf "Display" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel).
Als de dagrijlichten zijn uitgeschakeld,
gaat er bij de draaischakelaar in stand
Ogeen enkel licht branden.
23)
STADSLICHT EN
DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de draaischakelaar naar
fig.
58.
Als het dimlicht wordt ingeschakeld,
gaan de dagrijlichten uit en worden het
stadslicht en het dimlicht ingeschakeld.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
57F1A0064
48
WEGWIJS IN UW AUTO
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid of wordt verwijderd en de
draaischakelaar wordt vanOnaar
gedraaid, gaan het stadslicht en de
kentekenplaatverlichting branden.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
GROOTLICHT
Trek, met de draaischakelaar in de
stand
, de hendel naar het stuurwiel
(2e instabiele stand) fig. 59.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Trek de hendel nogmaals naar het
stuurwiel om het grootlicht uit te
schakelen (het dimlicht wordt opnieuw
ingeschakeld).GROOTLICHTSIGNAAL
Trek de hendel naar het stuurwiel (1e
instabiele stand) fig. 60 ongeacht de
stand van de draaischakelaar. Het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.AUTOMATISCH
GROOTLICHT
Om andere weggebruikers niet te
verblinden, worden de lichten
automatisch uitgeschakeld wanneer er
voertuigen naderen die uit de
tegengestelde richting komen of
wanneer u achter een voertuig in
dezelfde richting rijdt.
Het systeem wordt geactiveerd via het
menu-item en door de
lichtenschakelaar naar de stand AUTO
te draaien.
Bij de eerste bediening van het
grootlicht, door aan de hendel te
trekken om het in te schakelen, wordt
de functie geactiveerd en wordt het
pictogram
op het display
weergegeven; als het grootlicht ook
daadwerkelijk aan is, wordt ook het
betreffende blauwe controlelampje
weergegeven.
Als de rijsnelheid hoger dan 40 km/h is
en de functie ingeschakeld is, wordt
deze uitgeschakeld wanneer de hendel
opnieuw naar de grootlichtstand wordt
getrokken.
58F1A0065
59F1A0066
60F1A0067
49
Als de rijsnelheid lager dan 15 km/h is
en de functie ingeschakeld is, schakelt
deze functie het grootlicht uit. Als de
hendel opnieuw naar de grootlichtstand
wordt getrokken, wordt dit
geïnterpreteerd als verzoek om vast
brandend grootlicht, en dus gaat het
blauwe lampje
op het paneel
branden en gaat het grootlicht vast
branden zolang de snelheid niet boven
40 km/komt. De functie wordt weer
automatisch ingeschakeld zodra de
snelheid boven 40 km/h komt
.
Als in deze fase opnieuw aan de hendel
wordt getrokken, om uitschakeling
van het grootlicht te verzoeken, blijft de
functie uitgeschakeld en gaat ook het
grootlicht uit.
Draai de schakelaar naar de stand
fig. 58 om de automatische functie
uit te schakelen.
25) 24)
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door
de draaischakelaar van de linker hendel
eerst naar de standOen vervolgens
naar de stand
ofte draaien.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.RICHTINGAANWIJZERS
Breng de hendel in de (stabiele) stand
fig. 61:
❒omhoog (stand 1): inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
❒omlaag (stand 2): inschakeling linker
richtingaanwijzer.
Controlelampje
ofknippert op het
instrumentenpaneel.
De richtingaanwijzers gaan automatisch
uit wanneer het voertuig weer rechtuit
rijdt."Rijstrookwissel"-
functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, de linkerhendel korter
dan een halve seconde in de instabiele
stand. De richtingaanwijzer aan de
gekozen kant knippert vijf maal en
wordt vervolgens automatisch
uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór het
voertuig een bepaalde periode worden
verlicht.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand
OFF of verwijderd, de hendel binnen
2 minuten na het afzetten van de motor
naar het stuurwiel fig. 62.
Elke keer als de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden en er
verschijnt een bericht op de het display
(zie de paragraaf "Lampjes en
berichten") zolang de functie is
ingeschakeld.
61F1A0068
50
WEGWIJS IN UW AUTO
Het controlelampje gaat branden
wanneer de hendel bediend wordt en
blijft branden totdat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt uitsluitend de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
Uitschakeling
Houd de hendel langer dan twee
seconden naar het stuurwiel fig. 62
getrokken.SENSOR AUTOMATISCHE
INSCHAKELING
KOPLAMPEN
(schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensor detecteert de verschillen in
lichtsterkte van de omgeving, op basis
van de lichtgevoeligheid die is ingesteld:
hoe hoger de gevoeligheid, des te
minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting in te schakelen.
De gevoeligheid van de schemersensor
kan worden ingesteld in het "Setup-
menu" op het display.
Inschakeling
Zet de draaischakelaar in de stand
fig. 63: hierdoor worden, afhankelijk
van de sterkte van het omgevingslicht,
het stadslicht en het dimlicht gelijktijdig
ingeschakeld.Uitschakeling
Als via de sensor het uitschakelsignaal
wordt gegeven, wordt het dimlicht
uitgeschakeld en gaat na ongeveer 10
seconden ook het stadslicht uit.
De schemersensor is niet in staat om
mist te detecteren. In dat geval moet de
verlichting handmatig ingeschakeld
worden.
BELANGRIJK
23) De dagrijlichten zijn een
alternatief voor het dimlicht in
landen waar dit tijdens het rijden
overdag verplicht is. Ze zijn tevens
toegestaan in landen waar dit
niet verplicht is. De dagrijlichten
mogen het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het
donker en in tunnels. Het gebruik
van de dagrijlichten wordt
geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het
land waar u rijdt. Neem de
wettelijke voorschriften in acht.
62F1A0069
63F1A0070
51
❒door een verzoek om sequentieel te
schakelen bij een automatische
versnellingsbak;
❒bij een voertuigsnelheid onder de
ingestelde limiet
❒door het gaspedaal in te trappen; in
dit geval wordt het systeem eigenlijk
niet uitgeschakeld, maar wordt
voorrang aan het acceleratieverzoek
gegeven. De Cruise-Control blijft
actief, zonder de noodzaak om de
CAN/RES-knop in te drukken om na
het accelereren naar de vorige
toestand terug te keren.
In de volgende gevallen wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld:
❒als het ABS- of het ESP -systeem in
werking treedt;
❒in geval van een systeemstoring.
27) 28)
SNELHEIDSBEGRENZER
Met deze voorziening wordt de snelheid
van het voertuig beperkt tot waarden
die door de bestuurder ingesteld
kunnen worden.
De maximumsnelheid kan zowel bij
rijdend als bij stilstaand voertuig worden
ingesteld. De minimumsnelheid die
ingesteld kan worden is 30 km/h.Wanneer het systeem actief is, hangt
de snelheid van de auto van de druk op
het gaspedaal af, tot de
geprogrammeerde snelheidslimiet
wordt bereikt (zie paragraaf
"Snelheidslimiet programmeren").
Indien nodig kan de ingestelde
snelheidslimiet overschreden worden
(bijvoorbeeld om in te halen) door
het gaspedaal volledig in te trappen.
Door de druk op het gaspedaal
geleidelijk te verminderen wordt de
functie weer geactiveerd zodra de
snelheid van het voertuig onder de
ingestelde snelheid komt.Inschakeling van het
systeem
Om het systeem in te schakelen,
draaischakelaar A fig. 68 in stand
zetten.
Inschakeling van het systeem wordt
aangegeven door het aangaan van het
lampje
op het instrumentenpaneel,
en, bij sommige versies, met een
bericht op het display.plus de laatst
geprogrammeerde snelheidswaarde.
De snelheidslimiet
programmeren
De snelheidslimiet kan
geprogrammeerd worden zonder het
systeem in te hoeven schakelen.
Beweeg, om een hogere snelheid dan
de weergegeven snelheid op te slaan,
hendel A omhoog (+). Elke beweging
van de hendel komt overeen met een
verhoging van de snelheid van
ongeveer 1 km/h; als de hendel
omhoog wordt gehouden, dan neemt
de snelheid toe met stappen van 5
km/h.
68F1A0363
56
WEGWIJS IN UW AUTO
Beweeg, om een lagere snelheid dan
de weergegeven snelheid op te slaan,
hendel A omlaag (-). Elke beweging van
de hendel komt overeen met een
snelheidsverlaging van ongeveer 1
km/h, terwijl als de hendel omlaag
wordt gehouden, een verlaging van 5
km/h wordt verkregen.
Inschakeling/
uitschakeling van het
systeem
Druk op de toets CANC RES om het
systeem te activeren/deactiveren.
De inschakeling van het systeem wordt
aangegeven door het aangaan van
het controlelampje
op het
instrumentenpaneel.
De uitschakeling van het systeem wordt
daarentegen aangegeven met het
symbool op het display.De geprogrammeerde
snelheid overschrijden
Als het gaspedaal volledig wordt
ingetrapt, kan de geprogrammeerde
snelheid overschreden worden, ook als
het systeem is ingeschakeld.
BELANGRIJK Wanneer het gaspedaal
helemaal wordt ingetrapt, moet u meer
kracht zetten. Dit is om de bestuurder
te laten weten dat het
snelheidsregelsysteem uitgeschakeld
wordt.
Wanneer de geprogrammeerde
snelheid bereikt wordt door het volledig
intrappen van het gaspedaal, is het
normaal extra weerstand te merken op
het pedaal zelf.
In dat geval wordt het systeem tijdelijk
uitgeschakeld en gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Als de snelheid verlaagd wordt
tot onder de geprogrammeerde
waarde, wordt het systeem
automatisch weer ingeschakeld.
BELANGRIJK Wanneer het systeem is
uitgeschakeld, wordt de
maximumsnelheid van het voertuig
bereikt voordat het gaspedaal volledig
is ingetrapt en moet u meer kracht
zetten.De geprogrammeerde
snelheid knippert
In de volgende gevallen gaat de
geprogrammeerde snelheid knipperen:
❒wanneer het gaspedaal volledig is
ingetrapt en de voertuigsnelheid
de geprogrammeerde snelheid heeft
overschreden;
❒wanneer het systeem de
voertuigsnelheid niet kan verlagen
vanwege de hellingshoek van de
weg;
❒bij snelle acceleratie.
Het systeem
uitschakelen
Om het systeem uit te schakelen,
draaischakelaar A naarOdraaien.
De uitschakeling van het systeem wordt
aangegeven door het uitgaan van het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel en, bij sommige
versies, door een bericht en
symbool
op het display.
57