AUTOMATISCHE
NIVEAUREGELING
LUCHTVERING
ALGEMENE INFORMATIE
Het systeem werkt alleen op de
achterwielen in.
Het systeem houdt de achterste
rij-instelling van het voertuig onder alle
beladingscondities constant, terwijl een
groter rijcomfort wordt gegarandeerd.
Daarnaast maakt het systeem het
mogelijk de hoogte van het voertuig te
regelen terwijl het voertuig stil staat,
door te kiezen uit 7 verschillende
standen om de toegang tot het
achterste compartiment te
vergemakkelijken.
HOOGTEREGELING
Er zijn 7 van te voren vastgestelde
niveaus voor de vrije hoogte vanaf de
grond: van “rij-instelling -3” tot
“rij-instelling 0” tot “rij-instelling +3”.
Op het multifunctionele display, dat zich
in het midden van het
instrumentenpaneel bevindt, kan de
rij-instelling weergegeven worden.Automatische regeling
Tijdens het rijden geeft het systeem
automatisch aan dat het voertuig zich in
'rij-instelling 0' bevindt en houdt dit
constant.
Tijdens de regeling knippert de led op
de knop (A of B fig. 103) die
overeenkomt met de rijrichting.
Handmatige regeling
4)
De gewenste hoogte kan ingesteld
worden als het voertuig stil staat, met
de motor in- of uitgeschakeld.
De handmatige regeling, bij
uitgeschakelde motor, is alleen een
beperkt aantal keren beschikbaar.Door knop A minder dan 1 seconde in
te drukken, wordt het volgende hogere
niveau geselecteerd. Door knop A
langer dan 1 seconde ingedrukt
te houden, wordt rechtstreeks het
maximumniveau geselecteerd:
“rij-instelling +3”.
Door knop B minder dan 1 seconde in
te drukken, wordt het volgende lagere
niveau geselecteerd. Door knop B
langer dan 1 seconde ingedrukt
te houden, wordt rechtstreeks het
minimumniveau geselecteerd:
“rij-instelling -3”.
Tijdens de regeling knippert de led op
de knop (A of B) die overeenkomt
met de rijrichting.
Als na bediening van een knop de led
blijft branden (gedurende ongeveer
5 seconden) in plaats van te knipperen,
dan betekent dit dat de regeling tijdelijk
niet beschikbaar is.
Mogelijke oorzaken kunnen zijn:
❒onvoldoende luchtreserve: de functie
wordt hersteld door de motor te
starten;
❒het systeem heeft een
drempelbedrijfstemperatuur bereikt:
wacht enkele minuten om het te laten
afkoelen voordat de knoppen weer
worden ingedrukt.
103F1A0170
70
WEGWIJS IN UW AUTO
Draai de sleutel linksom in het slot van
het bestuurdersportier fig. 106 om
alle portieren te ontgrendelen. Bij
losgekoppelde accu, kan het voertuig
uitsluitend worden geopend door
het mechanische slot van het
bestuurdersportier te ontgrendelen.
De portieren ver-/
ontgrendelen van
binnenuit
Druk op de knop A fig. 107 om de
portieren te vergrendelen, druk opnieuw
op de knop om ze te ontgrendelen.
Het ontgrendelen/vergrendelen vindt
centraal plaats (voor en achter).
Wanneer de portieren worden
vergrendeld, gaat de led op de knop A
branden; wanneer de knop opnieuw
wordt bediend, worden alle portieren
ontgrendeld en dooft het lampje.Wanneer de portieren worden
ontgrendeld, gaat de led op de knop
uit; wanneer de knop opnieuw wordt
bediend, worden alle portieren
vergrendeld. De centrale
portiervergrendeling werkt alleen als alle
portieren perfect gesloten zijn.
Wanneer de portieren zijn vergrendeld
met behulp van:
❒afstandsbediening
❒portierslot
kunnen ze niet ontgrendeld worden met
de knop A fig. 107 op het dashboard.BELANGRIJK Wanneer bij
ingeschakelde centrale
portiervergrendeling een van de
voorportieren van binnenuit wordt
geopend met de handgreep, dan wordt
de centrale portiervergrendeling
uitgeschakeld. De achterportieren
kunnen afzonderlijk worden
ontgrendeld door ze van binnenuit te
openen met de handgreep.
Als er geen stroomvoorziening is
(doorgebrande zekering, losgekoppelde
accu, enz.) kunnen de portieren nog
altijd met de hand worden vergrendeld.
Als sneller dan 20 km/h wordt gereden,
wordt de automatische centrale
portiervergrendeling ingeschakeld als
deze functie in het setup-menu is
geselecteerd (zie de paragraaf
“Multifunctionele display” in dit
hoofdstuk).
KNOP LAADRUIMTE
Wanneer de vergrendeling wordt
ingeschakeld, gaat de led op de knop
branden.
De led gaat onder de volgende
omstandigheden aan:
❒na elke portiervergrendeling met de
knop D fig. 108 of met de knop
op het dashboard;
106F1A0114
107F1A0303
72
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK
48) Controleer na enkele kilometers
rijden of de schroeven van de
bevestigingen nog goed zijn
vastgedraaid.
49) Verdeel de lading gelijkmatig en
houd bij het rijden rekening met
een verhoogde
zijwindgevoeligheid.
BELANGRIJK
6) Houd u aan de van toepassing
zijnde wetten met betrekking
tot de maximale afmetingen.
7) Overschrijd nooit de maximum
toegestane belastingen (zie
hoofdstuk“Technische gegevens).
KOPLAMPEN
LICHTBUNDEL
AFSTELLEN
Een goede afstelling van de koplampen
is belangrijk voor het comfort en de
veiligheid van de bestuurder en alle
overige weggebruikers. De koplampen
moeten juist gericht zijn om de beste
zichtcondities aan alle bestuurders
te garanderen, terwijl met
ingeschakelde koplampen wordt
gereden. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk voor controle en
eventuele afstelling.
HOOGTEREGELING
KOPLAMPEN
De hoogteregeling werkt met de
contactsleutel in de stand MAR en
ingeschakelde dimlichten.
Het voertuig helt achterover indien
beladen. Hierdoor schijnt de lichtbundel
meer naar boven.
In dat geval moeten de koplampen
opnieuw worden afgesteld.Hoogteregeling
koplampen
Druk opofop het
bedieningspaneel fig. 124.
Het display op het instrumentenpaneel
geeft de ingestelde stand aan.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen elke keer dat het
gewicht of de verdeling van de lading
verandert.
MISTLAMPEN
AFSTELLEN
(voor bepaalde versies/markten)
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk voor controle en
eventuele afstelling.
MODEMODE
124F1A0326
80
WEGWIJS IN UW AUTO
❒als beide aandrijfwielen doorslippen,
grijpt het ASR-systeem in door het
door de motor doorgegeven
vermogen te reduceren;
❒als slechts één aandrijfwiel doorslipt,
blokkeert het ASR-systeem
automatisch het doorslippende wiel.
62)
Inschakeling/uitschakeling van het
ASR-systeem
Het ASR-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart.
Tijdens het rijden kan het ASR
uitgeschakeld en vervolgens weer
ingeschakeld worden door op knop
ASR OFF fig. 125 te drukken.
61)
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, verschijnt er bij sommige
versies een bericht op het display.
Wanneer het systeem niet actief is, gaat
de led op de knop ASR OFF branden
en verschijnt er bij sommige versies een
bericht op het display.
Als het ASR tijdens het rijden wordt
uitgeschakeld, dan wordt het
automatisch, de volgende keer dat de
auto gestart wordt, weer ingeschakeld.
Wanneer met sneeuwkettingen wordt
gereden, kan het handig zijn om het
ASR uit te schakelen: onder deze
omstandigheden levert het doorslippen
van de aandrijfwielen bij het wegrijden
immers meer trekkracht op.
HBA-SYSTEEM
(Hydraulic Brake Assist)
Het HBA-systeem is ontworpen om het
remvermogen van het voertuig tijdens
noodremmen te verbeteren. Het
systeem detecteert het noodremmen
door de snelheid en de kracht waarmee
het rempedaal wordt ingetrapt te
controleren en past vervolgens de
optimale remdruk toe.
Dit kan de remweg verkorten en dus
vormt het HBA-systeem een aanvulling
op het ABS.Er wordt maximale assistentie van het
HBA-systeem verkregen als het
rempedaal zeer snel wordt ingetrapt.
Tevens moet het rempedaal continu,
dus niet intermitterend, ingetrapt
worden tijdens het remmen, om
voordelen van het systeem te
verkrijgen.
Verminder niet de druk op het
rempedaal zolang geremd moet
worden.
Het HBA-systeem wordt uitgeschakeld
wanneer het rempedaal wordt
losgelaten.
63) 64) 65)
ERM ELECTRONIC ROLLOVER
MITIGATION SYSTEM
(Electronic Rollover Mitigation)
Het systeem controleert de neiging van
de wielen om van de grond te komen
als de bestuurder extreme manoeuvres
uitvoert zoals snel bijsturen om een
obstakel te vermijden, met name onder
omstandigheden van een slecht
wegdek.
Als dergelijke omstandigheden zich
voordoen, grijpt het systeem in op de
remmen en het motorvermogen om de
mogelijkheid dat de wielen van de
grond komen te beperken.
125F1A0324
84
WEGWIJS IN UW AUTO
Afhankelijk van de slipcondities, kunnen
twee verschillende regelsystemen
worden geactiveerd:
Het is niet mogelijk om de neiging tot
over de kop slaan te voorkomen
wanneer dit te wijten is aan redenen
zoals met de wielen aan één kant
op steile hellingen rijden, botsing tegen
voorwerpen of andere voertuigen.
66)
HILL DESCENT CONTROL
(HDC) SYSTEEM
Dit is een integraal onderdeel van het
ESC dat erop gericht is om het voertuig
tijdens de afdeling op een constante
snelheid te houden, door op
zelfstandige en gedifferentieerde wijze
op de remmen in te werken. Op deze
manier zijn de stabiliteit van het voertuig
en rijden in alle veiligheid gegarandeerd,
vooral bij slechte gripcondities en/of
op steile afdalingen.
Rijd, om het systeem in te schakelen,
langzamer dan 25 km/h en druk op de
speciale toets A fig. 126; de led op
de toets gaat branden en het display
toont een specifiek bericht.
Laat, zodra de gewenste snelheid is
bereikt, het gas- en rempedaal volledig
los (de led op de toets knippert). Als
u de snelheid wilt verhogen/verlagen,
drukt u opnieuw op het gas-/
rempedaal.BELANGRIJK Gebruik het systeem niet
met de versnellingsbak in z'n vrij.
BELANGRIJK Het is belangrijk om een
versnelling in te schakelen die geschikt
is voor de ingestelde snelheid, om te
voorkomen dat de motor afslaat.
Wanneer deze functie ingeschakeld is,
gaan de remlichten automatisch
branden.
Ook tijdens de werking van het
HDC-systeem is het mogelijk om de
controle over het voertuig opnieuw over
te nemen door op het rem- en
gaspedaal te drukken.
Als de functie bij bediening van de toets
niet beschikbaar komt, kan dit aan
oververhitting van de remmen te wijten
zijn. Wacht in dit geval enkele minuten
alvorens de functie opnieuw te
gebruiken.BELANGRIJK Het systeem is
beschikbaar bij snelheden van minder
dan 25 km/h.
BELANGRIJK Boven de 25 km/h
schakelt het HDC-systeem uit, maar is
nog steeds klaar voor gebruik (de led
op de toets blijft branden) wanneer
de snelheid weer onder 25 km/h zakt.
Als de snelheid boven de 50 km/h
komt, schakelt het HDC-systeem
volledig uit (de led op de toets dooft) en
werkt de functie niet meer zelfstandig
op de remmen in. Druk, om het
systeem weer in te schakelen, opnieuw
op de toets wanneer de snelheid onder
de 25 km/h is gezakt.
8)
BELANGRIJK
58) Het ESC-systeem kan de door
het wegdek geboden grip niet
boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten
toenemen.
126F1A0300
85
DRIVING ADVISOR
(waarschuwing rijstrookafwijking)
(voor bepaalde versies/markten)
82) 79) 80)
De Driving Advisor is een
waarschuwingssysteem dat de
bestuurder informeert bij
rijstrookafwijking omdat hij/zij afgeleid
is.
Op de voorruit is een videosensor in de
buurt van de achteruitkijkspiegel
gemonteerd die de markeringslijnen op
de weg en de positie van het voertuig
ten opzichte van deze lijnen detecteert.
BELANGRIJK Bij voertuigen met Driving
Advisor wordt geadviseerd contact op
te nemen met het Fiat Servicenetwerk
als de voorruit vervangen moet worden.
Ook al wordt deze ingreep door een
centrum gespecialiseerd in het
vervangen van ruiten verricht, blijft het
noodzakelijk om naar het Fiat
Servicenetwerk te gaan om de camera
te laten kalibreren.WERKING
Het systeem is altijd actief wanneer het
voertuig gestart wordt. Het kan
uitgeschakeld of ingeschakeld worden
met de knop A fig. 128 op het
dashboard (zie volgende beschrijving).
De led op de knop gaat branden om
aan te geven dat het systeem is
ingeschakeld en er verschijnt een
speciaal bericht op het display.
Wanneer het systeem ingeschakeld
wordt, gaat de led op de betreffende
knop uit. Als de gebruiker het systeem
uitschakelt, gaat de led op de knop
permanent branden en verschijnt er een
bericht op het display om te bevestigen
dat het systeem uitgeschakeld is.Het systeem wordt bij elke startcyclus
van het voertuig geactiveerd en begint
met de herkenning van de
bedrijfscondities (toestand die aan de
bestuurder gemeld wordt door het
branden van de 2 lampjes van de
richtingaanwijzersenop
het instrumentenpaneel).
Wanneer het systeem de
bedrijfscondities herkent, wordt het
actief, d.w.z. het kan de bestuurder met
visuele en akoestische waarschuwingen
assisteren. Daarom gaan de twee
lampjes van de richtingaanwijzers
en
op het instrumentenpaneel uit om
herhaaldelijke waarschuwingen te
voorkomen tijdens het rijden in de stad
of over bochtige wegen op lage
snelheid.
BELANGRIJK Als de bedrijfscondities
niet langer aanwezig zijn, blijft het
systeem ingeschakeld maar is het niet
actief. Dit wordt aan de bestuurder
gemeld door het permanent gaan
branden van de 2 lampjes van
de richtingaanwijzers
enop het
instrumentenpaneel.
128F1A0322
91
BEDRIJFSCONDITIES
VOOR INSCHAKELING
Zodra het systeem is ingeschakeld,
wordt het alleen actief als aan de
volgende condities is voldaan:
❒vooruit rijden (achteruit niet
ingeschakeld);
❒het systeem detecteert geen fouten;
❒kalibratie bezig;
❒voertuigsnelheid tussen 60 km/h en
max. voertuigsnelheid;
❒aanwezigheid van niet versleten
rijbaanmarkeringen die aan beide
zijden zichtbaar zijn;
❒geschikte zichtomstandigheden;
❒rechte stukken weg of met ruime
bochten;
❒toestand van voldoende gezichtsveld
(veiligheidsafstand tot voorop
rijdende voertuig);
❒richtingaanwijzers niet geactiveerd in
de richting waarin de rijstrook
verlaten wordt (bijv. bij verlaten van
de rijstrook naar rechts, is de rechter
richtingaanwijzer ingeschakeld);
❒voertuigrichting komt constant
dichterbij de rijbaanmarkeringslijnen
(de route van het voertuig ligt binnen
de rijbaanmarkeringslijnen);❒voertuig niet constant naast de
rijbaanmarkeringslijn.
SYSTEEM IN-/
UITSCHAKELEN
Wanneer het systeem actief is en het
voertuig een van de zijdelingse
grenslijnen of een van de 2
markeringslijnen van de rijstrook nadert,
wordt de bestuurder gewaarschuwd
met een geluidssignaal (afkomstig van
de zijlijn die overschreden is als het
voertuig uitgerust is met
radionavigatiesysteem) en gaat het
bijbehorende lampje van de
richtingaanwijzer (
of) branden.
Als de bestuurder de richtingaanwijzer
inschakelt om van rijbaan te wisselen of
om in te halen, onderbreekt het
systeem de melding aan de bestuurder.
Als de bestuurder volhardt in de
manoeuvre om van rijbaan te wisselen,
wordt de waarschuwing door het
systeem onderbroken, het systeem blijft
ingeschakeld als er niet voldaan wordt
aan de bedrijfscondities of actief als
de bedrijfscondities worden
overschreden (zie de betreffende
paragraaf).SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Handmatig
Het systeem kan uitgeschakeld worden
door knop A fig. 128 op het dashboard
in te drukken.
De led op de knop gaat branden en er
verschijnt een bericht op het display om
te bevestigen dat het systeem
uitgeschakeld is.
Automatisch
Als Start&Stop actief is, wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld.
Het systeem wordt weer ingeschakeld
en de bedrijfscondities worden
gecontroleerd nadat het voertuig
gestart is.
92
WEGWIJS IN UW AUTO
SYSTEEMSTORING
In het geval van een storing, informeert
het systeem de bestuurder hierover
via een bericht op het display, een
geluidssignaal en de weergave van het
pictogram
op het display (voor
bepaalde versies/markten).
BELANGRIJKE INFORMATIE
De Driving Advisor kan niet werken bij
een niet perfect gebalanceerde of
excessieve belading.
De werking van het systeem kan in
sommige gevallen negatief beïnvloed
worden door de morfologie van het
terrein/de weg waarover gereden wordt
(bijv. rijden over hobbels),
omstandigheden van slecht zicht (bijv.
mist, regen, sneeuw), omstandigheden
van extreem licht (verblinding door de
zon, duisternis), vervuiling of
beschadiging, ook gedeeltelijk, van de
voorruit in de zone vóór de camera.
De Driving Advisor kan niet werken na
een storing in de volgende
veiligheidssystemen: ABS, ESP, ASR en
Traction Plus.De werking van het systeem kan
negatief beïnvloed worden door
omstandigheden van slecht zicht (bijv.
mist, regen, sneeuw), omstandigheden
van extreem licht (verblinding door de
zon, duisternis), vervuiling of
beschadiging, ook gedeeltelijk, van de
voorruit in de zone vóór de camera.
De zone van de voorruit rond de
camera mag niet gedeeltelijk of geheel
worden afgedekt door voorwerpen (bijv.
stickers, beschermfolie, enz.).
BELANGRIJK
78) Als de camera van zijn plaats
komt door een wijziging in de
belading, kan het systeem tijdelijk
niet werken om de camera in de
gelegenheid te stellen een
automatische kalibratie uit te
voeren.79) De Driving Advisor is geen
automatisch rijsysteem en
vervangt de bestuurder niet bij het
onder controle houden van het
traject van het voertuig. De
bestuurder is persoonlijk
verantwoordelijk voor het
behouden van voldoende
aandacht voor het verkeer en de
wegomstandigheden en voor
het controleren van de baan van
het voertuig.
80) In geval van vage, overlappende
of ontbrekende
rijstrookmarkeringen, kan het
systeem de bestuurder niet
assisteren: in dit geval zal de
Driving Advisor niet actief zijn.
93