Dimlicht 111Automatische verlichtingsrege‐
ling 112
Adaptieve bochtverlichting 113
Grootlichtassistent 114Koplampverstelling 114Instrumentenverlichting 116Night Vision, warmtebeeld in-/
uitschakelen 1387Stuurkolomschakelaar, linksRichtingaanwijzers 80Grootlicht, lichtsignaal 80Grootlichtassistent 114Parkeerlicht 112Boordcomputer 1048Toetsen op stuurwiel, linksSnelheidsbegrenzer 146Snelheidsregeling aan/uit, onder‐
breken 169Actieve gewenste rijsnelheid aan/
uit, onderbreken 159File-assistent aan/uit 165Snelheidsregeling: snelheid op‐
roepenMet file-assistent: actieve snel‐
heidsregeling, afstand instellenActieve snelheidsregeling, af‐
stand verkleinenActieve snelheidsregeling, af‐
stand vergrotenTuimelschakelaar voor snelheidsregeling9Schakelpaddels 8710Instrumentenpaneel 9011Toetsen op stuurwiel, rechtsEntertainmentbronVolumeSpraakinvoer 25Telefoon, zie handleiding over
navigatie-, entertainment- en
communicatiesysteemGekartelde knop voor selectielijsten 10412Stuurkolomschakelaar, rechtsRuitenwisser 81Regensensor 82Ruiten en koplampen reini‐
gen 81Achterruitenwisser 83Achterruit reinigen 83Seite 13BedieningsorganenOverzicht13
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
De installatie voor diefstalbeveiliging wordt in‐
geschakeld. Deze verhindert dat de portieren
via de vergrendelingsknoppen of de portier‐
openers worden ontgrendeld.
De alarminstallatie, zie pagina 45, wordt in‐
geschakeld.
Wanneer de auto bij het vergrendelen twee‐
maal claxoneert, is het contact nog ingescha‐
keld. In dit geval de motor or het contact via de
start-/stop-toets uitschakelen.
Comfortsluiten WAARSCHUWING
Bij het comfortsluiten kunnen lichaams‐
delen worden ingeklemd. Er bestaat kans op
letsel. Bij het comfortsluiten erop letten dat het
bewegingsgebied vrij is.◀
Toets afstandsbediening na vergrende‐
ling ingedrukt houden.
De ruiten en het glazen dak worden gesloten
zolang de toets op de afstandsbediening wordt
ingedrukt.
De buitenspiegel worden ingeklapt.
Bij ingeschakelde waarschuwingsknipperlicht
worden de buitenspiegels niet ingeklapt.
Interieurverlichting en
omgevingsverlichting inschakelen
Toets van de afstandsbediening bij ver‐
grendelde auto indrukken.
De omgevingsverlichting wordt alleen inge‐
schakeld als het donker is. Deze functie is niet
beschikbaar wanneer de interieurverlichting
handmatig wordt uitgeschakeld.
Wordt de toets binnen 10 seconden na het
vergrendelen opnieuw ingedrukt, dan worden
de interieurbeveiliging en hellingshoeksensor
van de alarminstallatie, zie pagina 46, uitge‐
schakeld. Na het vergrendelen 10 seconden
wachten, alvorens de toets opnieuw in te druk‐
ken.Achterklep openen en sluiten
ATTENTIE
De achterklep kantelt bij het openen naar
achteren en naar boven. Er bestaat gevaar voor
schade. Bij het openen en sluiten erop letten
dat het bewegingsgebied van de achterklep vrij
is.◀
De afstandsbediening niet in de bagageruimte
leggen om mogelijk insluiten van de afstands‐
bediening te vermijden.
Toets van de afstandsbediening ca.
1 seconde indrukken.
De gesloten achterklep wordt automatisch ge‐
opend, onafhankelijk van het feit of deze ver‐
grendeld of ontgrendeld is. Om de geopende
achterklep te sluiten, toets van de afstandsbe‐
diening ingedrukt houden, totdat de achterklep
is gesloten. Hiervoor moet de onderste achter‐
klep zijn gesloten.
Afhankelijk van de uitvoering en landuitvoering
kan ingesteld worden of ook de portieren ont‐
grendeld worden. Instellingen uitvoeren, zie
pagina 44.
Bij het rijden met een aanhangwagen kan de
achterklep niet worden geopend met de af‐
standsbediening.
Als de portieren niet ontgrendeld werden,
wordt de achterklep weer vergrendeld zodra
deze gesloten wordt. Daarom de afstandsbe‐
diening meenemen en nooit in de bagage‐
ruimte opbergen, anders wordt de afstandsbe‐
diening bij het sluiten van de achterklep in de
auto ingesloten.
ATTENTIE
Scherpe of spitse voorwerpen kunnen tij‐
dens de rit tegen de achterruit en de verwar‐
mingsdraden stoten. Er bestaat gevaar voor
schade. Randen afdekken en erop letten dat
spitse voorwerpen niet tegen de achterruit sto‐
ten.◀Seite 37Openen en sluitenBediening37
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
AlarminstallatiePrincipe
De alarminstallatie reageert bij een vergren‐
delde auto op:▷Openen van een portier, de motorkap of de
achterklep.▷Bewegingen in het interieur.▷Veranderen van de hellingshoek van de
auto, bijv. bij een poging van diefstal van de
wielen of bij het wegslepen.▷Onderbreking van de accuspanning.
Onbevoegde handelingen signaleert de alarm‐
installatie kortstondig door:
▷Akoestisch alarm.▷Inschakelen van de waarschuwingsknip‐
perlichtinstallatie.
In- en uitschakelen
Tegelijkertijd met het ontgrendelen en ver‐
grendelen van de auto via de afstandsbedie‐
ning of de comforttoegang wordt de alarmin‐
stallatie in- of uitgeschakeld.
Portierslot bij geactiveerde
alarminstallatie
De alarminstallatie gaat af bij het openen van
het portier, als via het portierslot wordt ont‐
grendeld.
Alarm beëindigen, zie pagina 46.
Achterklep bij ingeschakelde
alarminstallatie
De achterklep kan ook bij ingeschakelde
alarminstallatie worden geopend.
Met het sluiten van de achterklep wordt deze
weer vergrendeld en bewaakt, mits de portie‐
ren vergrendeld zijn. De waarschuwingsknip‐
perlichtinstallatie knippert eenmaal.
Controlelampje op de binnenspiegel▷Controlelampje knippert om de 2 secon‐
den:
De alarminstallatie is ingeschakeld.▷Het controlelampje knippert ca. 10 secon‐
den en gaat daarna elke 2 seconden flit‐
sen:
De interieurbeveiliging en hellingshoek‐
sensor zijn niet actief, omdat de portieren,
motorkap of achterklep niet correct geslo‐
ten zijn. Correct gesloten toegangen zijn
geblokkeerd.
Wordt de nog geopende toegang gesloten,
dan worden de interieurbeveiliging en hel‐
lingshoeksensor ingeschakeld.▷Controlelampje dooft na het ontgrendelen:
Aan de auto zijn geen ongeoorloofde han‐
delingen uitgevoerd.▷Controlelampje blijft na het ontgrendelen
knipperen tot het contact wordt ingescha‐
keld, maximaal echter ca. 5 minuten:
Alarm is geactiveerd.
Hellingshoeksensor
De hellingshoek van de auto wordt bewaakt.
De alarminstallatie reageert bijv. bij een poging
van diefstal van de wielen of bij het wegslepen.
InterieurbeveiligingVoor een optimale werking moeten ruiten en
glazen dak gesloten zijn.
Seite 45Openen en sluitenBediening45
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Ongewild alarm vermijden
Hellingshoeksensor en interieurbeveiliging
kunnen samen worden uitgeschakeld, bijv. in
de volgende situaties:▷In wasinstallatie of wasstraten.▷In stapelgarages.▷Bij het transport op autotreinen, op zee of
op een aanhangwagen.▷Bij dieren in de auto.
Hellingshoeksensor en
interieurbeveiliging uitschakelen
Toets van de afstandsbediening binnen
10 seconden opnieuw indrukken, zodra
de auto vergrendeld is.
Controlelampje brandt ca. 2 seconden en gaat
daarna knipperen.
Hellingshoeksensor en interieurbeveiliging zijn
totdat de auto opnieuw wordt ont- en vergren‐
deld uitgeschakeld.
Alarm beëindigen
▷Voertuig met afstandsbediening ontgren‐
delen of contact inschakelen, evt. door
noodherkenning van afstandsbediening,
zie pagina 33.▷Bij comforttoegang: bij aanwezige af‐
standsbediening portierhandgreep van het
bestuurders- of passagiersportier volledig
omvatten.
Ruitbediening
Opmerking WAARSCHUWING
Kinderen of dieren die zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten kunnen de auto
in beweging zetten en zichzelf of het verkeer in
gevaar brengen, bijv. door de volgende hande‐
lingen:
▷Indrukken van de start/stop-knop.▷Parkeerrem vrijzetten.▷Portieren of ruiten openen en sluiten.▷Keuzehendelstand N inschakelen.▷Uitrustingen van de auto bedienen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen of kans op
letsel. Kinderen of dieren niet zonder toezicht
in de auto laten. Bij het verlaten van de auto de
afstandsbediening meenemen en de auto ver‐
grendelen.◀
Overzicht
Ruitbediening
Veiligheidsschakelaar
Openen
▷ Schakelaar tot het drukpunt drukken.
De ruit gaat open zolang de schakelaar in‐
gedrukt wordt gehouden.▷ Schakelaar door het drukpunt heen
drukken.
De ruit opent automatisch. Opnieuw in‐
drukken van de schakelaar stopt de bewe‐
ging.
Zie ook: Comfortopenen, zie pagina 36, via de
afstandsbediening.
Seite 46BedieningOpenen en sluiten46
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Na het loslaten keert de hendel in de basis‐
stand terug.▷Kort wissen: eenmaal omlaag drukken.▷Uitschakelen van normale wissersnelheid:
eenmaal omlaag drukken.▷Uitschakelen van snelle wissersnelheid:
tweemaal omlaag drukken.
Intervalmodus of regensensor
Principe Zonder regensensor is de interval voor de wis‐
serwerking op een vaste waarde ingesteld.
De regensensor stuurt de wisserwerking auto‐
matisch afhankelijk van de regenintensiteit. De
sensor bevindt zich aan de voorruit, direct voor
de binnenspiegel.
Inschakelen/uitschakelen
Toets op de ruitenwisserschakelaar indrukken.
Een wisprocedure wordt gestart. Bij uitrusting
met regensensor: LED in ruitenwisserschake‐
laar brandt.
Bij vorst wordt het wissen mogelijk niet ge‐
start.
Bij onderbreking van de rit met ingeschakelde
regensensor: als de rit binnen ongeveer 15 mi‐
nuten wordt voortgezet, wordt de regensensor
weer automatisch geactiveerd.
ATTENTIE
In wasstraten kunnen de wissers onge‐
wild gaan bewegen als de regensensor geacti‐
veerd is. Er bestaat gevaar voor schade. Re‐
gensensor in wasstraten deactiveren.◀
Intervaltijd of gevoeligheid van
regensensor Instellen
De gekartelde knop draaien om de intervaltijd
of gevoeligheid van de regensensor in te stel‐
len.
Naar boven: kort interval of hoge gevoeligheid
van de regensensor.
Naar beneden: lang interval of geringe gevoe‐
ligheid van de regensensor.
Ruit, koplamp reinigen
Ruitenwisserschakelaar naar voren trekken.
Sproeiervloeistof wordt op de voorruit ge‐
sproeid en de wissers worden kort ingescha‐
keld.
Bij ingeschakelde verlichting worden in zinvolle
intervallen automatisch tegelijkertijd ook de
koplampen gereinigd.
Seite 82BedieningRijden82
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
SchakelpuntindicatorPrincipe
Het systeem geeft de meest energiezuinige
versnelling voor de actuele rijsituatie aan.
Algemeen
De schakelpuntindicator is, afhankelijk van de uitrusting en landuitvoering, actief bij de hand‐
matige bediening van de Steptronic versnel‐
lingsbak.
Aanwijzingen voor op- of terugschakelen wor‐
den op het instrumentenpaneel weergegeven.
Bij voertuigen zonder schakelpuntindicator
wordt de ingeschakelde versnelling weergege‐
ven.
WeergavenVoorbeeldBeschrijvingMeest energiezuinige versnelling
is ingeschakeld.Naar energiezuinigere versnelling
schakelen.
Speed Limit Info met
weergave inhaalverbod
Principe
Speed Limit Info
Speed Limit Info toont op het instrumentenpa‐
neel de actueel herkende snelheidsbeperking.
De camera bij de binnenspiegel registreert de verkeersborden aan de rand van de weg, even‐
als de variabele weergaven van matrixborden.
Verkeersborden met aanvullende informatie,
bijv. bij nat wegdek, worden ook herkend en
met voertuiginterne gegevens, bijv. de regen‐
sensor, afgestemd en afhankelijk van de situ‐
atie weergegeven. Het systeem houdt reke‐
ning met de in het navigatiesysteem
opgeslagen informatie en geeft ook op trajec‐ ten zonder borden de bekende snelheidsbe‐
perkingen weer.
Inhaalverbodaanduiding
Door de camera herkende inhaalverboden en
hun opheffingen worden met overeenkomstige
symbolen in het instrumentenpaneel weerge‐
geven. Het systeem houdt alleen rekening met
inhaalverboden en opheffingen die herkenbaar
gemaakt zijn door borden.
In de volgende situaties vindt er geen weer‐
gave plaats:▷In landen waarin inhaalverboden hoofdza‐
kelijk door straatmarkeringen kenbaar ge‐
maakt zijn.▷Op trajecten zonder borden.▷Bij spoorwegovergangen, wegmarkeringen
of andere situaties die op een inhaalverbod
zonder borden zouden duiden.
Aanwijzingen
Snelheidsbeperkingen en inhaalverboden voor
het rijden met een aanhangwagen worden niet
aangegeven.
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de zichtomstan‐
digheden en de verkeerssituatie juist in te
schatten. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
Seite 102BedieningWeergaven102
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Het controlelampje in het instrumentenpaneel
brandt bij ingeschakeld dimlicht.
Grenzen van het systeem
Het inschatten van de verlichting valt, ondanks
de automatische verlichtingsregeling, onder de
verantwoording van de bestuurder.
De sensoren kunnen bijv. mist of nevelig weer
niet herkennen. In dergelijke situaties moet de
verlichting handmatig worden ingeschakeld
om veiligheidsrisico's te voorkomen.
Dagrijlicht Algemeen
Schakelaarstand:
,
Het dagrijlicht brandt bij ingeschakeld contact.
Inschakelen/uitschakelen
In sommige landen is dagrijlicht verplicht,
daarom kan dit licht mogelijk niet uitgezet wor‐
den.
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Licht"3."Dagrijlicht"
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Adaptieve bochtverlichting
Principe
De adaptieve bochtverlichting is een variabele
koplampregeling, die een dynamische verlich‐
ting van het wegdek mogelijk maakt.
Algemeen
Afhankelijk van de stuuruitslag en van andere
parameters volgt het koplamplicht het verloop van de weg.
Om het tegemoetkomend verkeer niet te ver‐
blinden, draait de adaptieve bochtverlichting
bij stilstand niet naar de bestuurderszijde.
Als bij een grensovergang naar landen waarin
aan de andere kant van de weg wordt gereden
dan in het land van toelating de koplampen
worden veranderd, dan is de adaptieve bocht‐
verlichting evt. maar beperkt beschikbaar.
Afhankelijk van de uitvoering bestaat de adap‐
tieve bochtverlichting uit een of meer syste‐
men:▷Variabele lichtverdeling, zie pagina 113.▷Hoekverlichting, zie pagina 113.▷Adaptieve koplampverstelling, zie pa‐
gina 114.
Activeren
Schakelaarstand
bij ingeschakeld contact.
Variabele lichtverdeling De variabele lichtverdeling zorgt, afhankelijk
van de snelheid, voor een nog betere verlich‐
ting van de rijbaan.
De lichtverdeling wordt automatisch aan de
snelheid aangepast.
▷Stadslicht: het verlichtingsbereik van het
dimlicht wordt uitgebreid aan de zijkanten.
Het stadslicht wordt ingeschakeld wanneer
bij het accelereren niet sneller wordt gere‐
den dan 50 km/h of bij het remmen langza‐
mer wordt gereden dan 40 km/h.▷Autosnelweglicht: de reikwijdte van het
dimlicht wordt vergroot. De snelwegver‐
lichting wordt ingeschakeld wanneer de
snelheid gedurende 30 seconden boven
110 km/h ligt of zodra de snelheid hoger is
dan 140 km/h. De snelwegverlichting wort
uitgeschakeld langzamer wordt gereden
dan 80 km/h.
Hoekverlichting
In scherpe bochten, bijv. haarspeldbochten, of
bij het afslaan wordt tot een bepaald snel‐
Seite 113VerlichtingBediening113
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Na het inschakelen van het contact gaat het
lampje kort branden, daarna geeft het aan of
de airbags geactiveerd of gedeactiveerd zijn.▷Bij gedeactiveerde passa‐
giersairbags brandt het con‐
trolelampje voortdurend.▷Bij geactiveerde passagiers‐
airbags brandt het controle‐
lampje niet.
Actief beschermingssysteem
voor voetgangers
Principe Met het actieve beschermingssysteem voor
voetgangers gaat bij een botsing aan de voor‐
kant van de auto met een voetganger de mo‐
torkap omhoog. Ter herkenning worden de
sensoren onder de bumper gebruikt. Daardoor
wordt aanvullende vervormingsruimte onder
de motorkap voor de aansluitende frontale bot‐
sing beschikbaar.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Contact met afzonderlijke onderdelen
van de scharnieren en motorkapsloten kan het
ongewenst in werking treden van het systeem
tot gevolg hebben. Er bestaat kans op letsel of
schade. Afzonderlijke onderdelen van de
scharnieren en motorkapsloten niet aanra‐
ken.◀
WAARSCHUWING
Veranderingen aan het beschermings‐
systeem voor voetgangers kunnen het uitval‐
len, een storing of het ongewenst in werking
treden van het beschermingssysteem voor
voetgangers tot gevolg hebben. Er bestaat
kans op letsel of levensgevaar. Aan het be‐
schermingssysteem voor voetgangers, de af‐
zonderlijke componenten hiervan en de bedra‐
ding geen veranderingen uitvoeren en het
systeem niet demonteren.◀
WAARSCHUWING
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamhe‐
den kunnen het uitvallen, een storing of het
ongewenst in werking treden van het systeem
tot gevolg hebben. Bij een storing zou het sys‐
teem bij een ongeval, ondanks een overeen‐
komstige botsingskracht, niet zoals bedoeld
geactiveerd kunnen worden. Er bestaat kans
op letsel of levensgevaar. Controle, reparatie of
demontage en vernietiging van het airbagsys‐
teem door een Service Partner van de fabrikant
of een andere gekwalificeerde Service Partner
of specialist laten uitvoeren.◀
Grenzen van het systeem Het actieve voetgangersbeveiligingssysteem
wordt alleen bij snelheden tussen ca. 25 km/h
en 55 km/h geactiveerd.
Uit veiligheidsoverwegingen kan het systeem
in zeldzame gevallen ook worden geactiveerd
wanneer een botsing met een voetganger niet
duidelijk kan worden uitgesloten, bijv.:▷Bij een botsing met een ton of een grens‐
paaltje.▷Bij een botsing met dieren.▷Bij steenslag.▷Bij het rijden in opwaaiende sneeuw.
Geactiveerd beschermingssysteem voor voetgangers
WAARSCHUWING
Na activering of beschadiging is de func‐
tionaliteit van het systeem beperkt of niet meer
aanwezig. Er bestaat kans op letsel of levens‐
gevaar.
Na activering of bij beschadiging het systeem
bij een Service Partner van de fabrikant of een
andere gekwalificeerde Service Partner of spe‐
cialist laten controleren en vervangen.◀
Seite 121VeiligheidBediening121
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16