3."Opties" oproepen.4."Huidige profiel wijzigen"
Profielen resettenInstellingen van het actieve profiel worden op
de fabrieksinstellingen gereset.
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Profielen"3."Opties" oproepen.4."Huidige profiel terugzetten"
Profielen exporteren De meeste instellingen van het actieve profiel
kunnen worden geëxporteerd.
Dit kan handig zijn bij de opslag en het herstel
van persoonlijke instellingen, bijv. voor een
verblijf in de werkplaats. De beveiligde profie‐
len kunnen in een andere auto met Personal
Profile-functie worden meegenomen.
Voor de het exporteren bestaan de volgende
mogelijkheden:
▷Via BMW Online.▷Via de USB-aansluiting in het dashboard‐
kastje op een USB-medium.
De gangbare bestandssystemen voor
USB-media worden ondersteund. Voor de
export van profielen worden de formaten
FAT32 en exFAT aanbevolen, bij andere
formaten kan het exporteren soms niet
mogelijk zijn.
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Profielen"3."Profiel exporteren"4.BMW Online: "BMW Online"
USB-aansluiting: "USB"Profielen importeren
Via BMW Online geëxporteerde profielen kun‐
nen via BMW Online worden geïmporteerd.
Op een USB-medium opgeslagen profielen
kunnen geïmporteerd worden via de USB-aan‐
sluiting.
Bestaande instellingen worden met het geïm‐
porteerde profiel overschreven.
Op het Control Display:1."Instellingen"2."Profielen"3."Profiel importeren"4.BMW Online: "BMW Online"
USB-aansluiting: "USB"
Gastprofiel gebruiken Met het gastprofiel kunnen individuele instel‐
lingen worden ingesteld die in geen van de drie
persoonlijke profielen worden opgeslagen.
Dit kan nuttig zijn bij tijdelijk gebruik van de
auto door bestuurders zonder eigen profiel.
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Profielen"3."Gast"
De naam van het gastprofiel kan niet worden
gewijzigd. Het wordt niet toegewezen aan de
actuele afstandsbediening.
Profiellijst bij start weergeven De profiellijst kan bij elke start worden weerge‐
geven voor de keuze van het gewenste profiel.
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Profielen"3."Opties" oproepen.4."Gebruikerslijst bij start"Seite 35Openen en sluitenBediening35
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
WeergavenUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Overzicht, instrumentenpaneel
1Brandstofmeter 862Snelheidsmeter3Meldingen, bijv. Check-Control4Toerenteller 865Motorolietemperatuur 866Momenteel verbruik7Elektronische weergaven 818Kilometers resetten 86
Elektronische weergaven
▷Selectielijsten, zie pagina 91.▷Buitentemperatuur, zie pagina 86.▷Automatische start-stop-functie, zie pa‐
gina 70.▷Boordcomputer, zie pagina 92.Seite 81WeergavenBediening81
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
het storingsgebied wordt het systeem au‐
tomatisch weer actief.▷RDC kan de reset niet voltooien: voer de
reset van het systeem opnieuw uit.▷Wiel zonder RDC-elektronica is gemon‐
teerd: evt. laten controleren door een Ser‐
vice Partner of een gekwalificeerde specia‐
list.▷Storing: systeem door een Service Partner
of een gekwalificeerde specialist laten con‐
troleren.
Voor meer informatie, zie Bandenspannings‐
controle, zie pagina 107.
Stuursysteem Stuursysteem mogelijk defect.
Stuursysteem door een Service Part‐
ner of een gekwalificeerde specialist la‐
ten controleren.
Motorfuncties Auto door een Service Partner of een
gekwalificeerde specialist laten contro‐
leren.
Voor meer informatie, zie Aansluiting voor On-
Board-Diagnose-Diagnose, zie pagina 219.
Lane Departure Warning Als het systeem is ingeschakeld, wordt
er bij het verlaten van een herkende rij‐
baan zonder eerst de richting aan te
geven onder bepaalde omstandigheden een
waarschuwing gegeven.
Voor meer informatie, zie Waarschuwing rij‐
baan verlaten, zie pagina 121.
Handmatige snelheidsbegrenzer Branden: systeem is ingeschakeld.
Knipperen: ingestelde snelheidslimiet
overschreden. Er klinkt evt. een signaal.
Verminder de snelheid of deactiveer het sys‐
teem.
Mistachterlicht Mistachterlichten zijn ingeschakeld.
Voor meer informatie, zie Mistachter‐
lichten, zie pagina 102.
Groene lampjes
Richtingaanwijzers Richtingaanwijzers ingeschakeld.
Ongewoon snel knipperen van de con‐
trolelampje duidt op een uitgevallen
richtingaanwijzerlampje.
Voor meer informatie, zie Richtingaanwijzer,
zie pagina 72.
Stadslicht, rijlicht Stadslicht of rijlicht is ingeschakeld.
Voor meer informatie, zie Stads-/
dimlicht, verlichtingsregeling, zie pa‐
gina 98.
Mistlamp Mistlampen zijn ingeschakeld.
Voor meer informatie, zie Mistlamp, zie
pagina 102.
Grootlichtassistent Grootlichtassistent is ingeschakeld.
Het grootlicht wordt afhankelijk van de
verkeerssituatie automatisch in- en uit‐
geschakeld.
Voor meer informatie, zie Grootlichtassistent,
zie pagina 100.Seite 84BedieningWeergaven84
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
3. "Check Control"4.Tekstmelding selecteren.
Meldingen aan het einde van de rit
Bepaalde meldingen die tijdens het rijden zijn weergegeven worden na het uitschakelen van
het contact opnieuw weergegeven.
Brandstofmeter Het hellen van de auto kan tot
schommelingen in de weergave
leiden.
De pijl naast het benzinepomp‐
symbool toont, afhankelijk de
uitvoering, aan welke kant van de auto de tank‐
dopklep zit.
Aanwijzingen voor tanken, zie pagina 198.
Toerenteller Vermijd beslist toerentallen in het rode waar‐
schuwingsgebied. In dit gebied wordt ter be‐
scherming van de motor de brandstoftoevoer
onderbroken.
Motorolietemperatuur
▷Koude motor: de wijzer staat
op de laagste temperatuur‐
waarde. Rij met gering toe‐
rental en matige snelheid.▷Normale bedrijfstempera‐
tuur: de wijzer bevindt zich in
het midden of in de linker‐
helft van de temperatuurme‐
ter.▷Hete motor: de wijzer staat op de hoogste
temperatuurwaarde. Bovendien wordt een
Check-Control-melding weergegeven.Koelvloeistoftemperatuur
Indien de koelvloeistof en daarmee de motor te
heet wordt, verschijnt er een Check-Control-
melding.
Koelvloeistofpeil controleren, zie pagina 216.
Kilometer- en dagteller Weergave▷Kilometerteller, pijl 1.▷Dagteller, pijl 2.
Kilometers weergeven/resetten Toets indrukken.
▷Bij uitgeschakeld contact
worden de tijd, buitentem‐
peratuur en kilometerteller
weergegeven.▷Bij ingeschakeld contact wordt de dagteller
teruggezet.
Buitentemperatuur
Daalt de weergave tot +3 ℃ of
lager, dan klinkt een signaal.
Er wordt een Check-Control-
melding weergegeven.
Het gevaar voor gladheid is toe‐
genomen.
WAARSCHUWING
Ook bij temperaturen boven +3 ℃ kan
gevaar voor gladheid bestaan, bijv. op bruggen
of schaduwrijke weggedeelten. Er bestaat ge‐
vaar voor ongevallen. Bij lage temperaturen de
rijstijl aanpassen aan de weersomstandighe‐
den.◀
Seite 86BedieningWeergaven86
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Gemiddeld brandstofverbruikHet gemiddeld brandstofverbruik wordt bere‐
kend gedurende de tijd dat de motor draait.
Het gemiddelde verbruik wordt berekend voor
het afgelegde traject sinds de laatste reset in
de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid
Bij het berekenen van de gemiddelde snelheid
wordt de tijd dat de auto stilstaat met handma‐
tig afgezette motor buiten beschouwing gela‐
ten.
Gemiddelde waarden resetten
Toets op de richtingaanwijzerschakelaar inge‐
drukt houden.
Afstand tot reisdoel
De nog resterende afstand tot het reisdoel
wordt weergegeven als er voor het begin van
de rit een bestemming in het navigatiesysteem
is ingevoerd.
De afstand tot het reisdoel wordt automatisch
overgenomen.
Aankomsttijd De verwachte aankomsttijd
wordt weergegeven als voor be‐
gin van de rit een bestemming in
het navigatiesysteem is inge‐
voerd.
Voorwaarde is een correct ingestelde tijd.
Snelheidslimietinformatie Beschrijving van de snelheidslimietinfo, zie pa‐
gina 90.
Reis-boordcomputer
Er staan twee verschillende boordcomputers
ter beschikking.▷"Boordcomputer": waarden kunnen naar
believen worden gereset.▷"Reiscomputer": waarden leveren een
overzicht van de actuele rit.
Reis-boordcomputer resetten
Op het Control Display:
1."Auto-info"2."Reiscomputer"3."Terugzetten": alle waarden worden terug‐
gezet.
"Automatisch terugzetten": alle waarden
worden na ca. 4 uur dat de auto stilstaat,
teruggezet.
Weergave op het Control Display
Boordcomputer of reis-boordcomputer op het
Control Display weergeven.
1."Auto-info"2."Boordcomputer" of "Reiscomputer"
Verbruik of snelheid terugzetten
Op het Control Display:
1."Auto-info"2."Boordcomputer"3."Verbruik" of "Snelheid"4."Ja"Seite 93WeergavenBediening93
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Na het inschakelen van het contact gaat het
lampje kort branden, daarna geeft het aan of
de airbags geactiveerd of gedeactiveerd zijn.▷Bij gedeactiveerde passa‐
giersairbags brandt het con‐
trolelampje voortdurend.▷Bij geactiveerde passagiers‐
airbags brandt het controle‐
lampje niet.
Bandenspanningscontrole
RDC
Principe
Het systeem bewaakt de bandenspanning in
de vier gemonteerde banden. Het systeem
waarschuwt wanneer in een of meer banden
de bandenspanning duidelijk lager is gewor‐
den. Daarvoor meten sensoren in de ventielen
van de banden de spanning en temperatuur
van de banden.
Opmerking
Voor de bediening van het systeem ook de
verdere gegevens en aanwijzingen onder Ban‐
denspanning, zie pagina 202, in acht nemen.
Voorwaarden voor een correcte
werking
Voor het systeem moet bij juiste bandenspan‐
ning een reset uitgevoerd worden, anders is
een betrouwbare melding van een verlies van
bandenspanning niet gewaarborgd.
Na een aanpassing van de bandenspanning op
een nieuwe waarde en na vervanging van een
band of wiel een reset van het systeem uitvoe‐
ren.
Altijd wielen met RDC-elektronica gebruiken,
zodat een storingsvrije werking van het sys‐
teem is gewaarborgd.
Statusweergave
De actuele status van de RDC bandenspan‐
ningscontrole kan op het Control Display weer‐
gegeven worden, bijv. of de RDC actief is.
Op het Control Display:1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Bandenspanningscontrole"
De status wordt weergegeven.
Toestandweergave Op het Control Display wordt de status van de
banden en het systeem weergegeven door de
kleur van de wielen en een tekst.
Alle wielen groen Systeem is actief en meldt de laatste banden‐
spanning die is opgeslagen bij de reset.
Een wiel geel
Een lekke band of een aanzienlijk spannings‐
verlies in de aangegeven band.
Alle wielen geel
Meerdere lekke banden of banden met een
aanzienlijk spanningsverlies.
Wielen grijs
Het systeem herkent geen bandenpech. Rede‐
nen daarvoor zijn:
▷Reset van het systeem werd uitgevoerd.▷Storing.
Extra informatie
In de statusweergave worden bovendien de
actuele bandenspanning en modelspecifieke
bandentemperatuur weergegeven. De ge‐
toonde waarden zijn de huidige meetwaarden
en kunnen veranderen door het rijden of door
weersomstandigheden.
Seite 107VeiligheidBediening107
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Reset uitvoerenNa een aanpassing van de bandenspanning op
een nieuwe waarde en na vervanging van een
band of wiel een reset van het systeem uitvoe‐
ren.
Op het Control Display en aan de auto:1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Reset uitvoeren"4.Motor starten - niet wegrijden.5.Bandenspanning resetten: "Reset
uitvoeren".6.Wegrijden.
De wielen worden in het grijs weergegeven en
de status wordt getoond.
Na een korte tijd rijden met een snelheid boven
30 km/h worden de ingestelde bandenspan‐
ningen overgenomen als voorgeschreven
waarden. De reset wordt tijdens het rijden au‐
tomatisch afgesloten.
Na een succesvol afgesloten reset worden de
wielen op het Control Display groen weerge‐
geven en "Bandenspanningscontrole (RDC)
geactiveerd." wordt getoond.
De rit kan op ieder gewenst moment worden
onderbroken. Het resetten wordt voortgezet
als u verder rijdt.
Melding bij lage bandenspanning Geel waarschuwingslampje brandt. Er
wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
▷Er is een lekke band of een band met een
aanzienlijk spanningsverlies aanwezig.▷Voor het systeem werd geen reset uitge‐
voerd. Het systeem meldt zo de banden‐
spanningen van de laatste reset.1.Snelheid verminderen en voorzichtig stop‐
pen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.2.Controleer of de auto met normale banden
of banden met noodloopeigenschappen is
uitgerust.
Banden met noodloopeigenschappen, zie
pagina 205, zijn op de zijwand gekenmerkt
met een rond symbool met de letters RSC.
WAARSCHUWING
Een beschadigde normale band met een
geringe bandenspanning of spanningsverlies
heeft een negatieve invloed op de rijeigen‐
schappen, bijv. het stuur- en remgedrag. Ban‐
den met noodloopeigenschappen kunnen nog
een bepaalde stabiliteit instandhouden. Er be‐
staat gevaar voor ongevallen. Niet verder rijden
als de auto niet met banden met noodloopei‐
genschappen is uitgerust. De aanwijzingen
m.b.t. de banden met noodloopeigenschappen
en verder rijden met deze banden in acht ne‐
men.◀
Bij melding van een lage bandenspanning
wordt evt. de dynamische stabiliteitscontrole
DSC ingeschakeld.
Juiste handelwijze bij bandenpech
Normale banden
1.Beschadigde band identificeren.
Controleer daartoe de bandenspanning in
alle vier banden.
Daarvoor kan evt. de bandenspanningindi‐
catie van het Mobility System, zie pa‐
gina 206, worden gebruikt.
Is de bandenspanning in alle vier de ban‐
den in orde, dan is voor de bandenspan‐
ningscontrole waarschijnlijk geen reset uit‐
gevoerd. In dat geval reset uitvoeren.
Als identificatie niet mogelijk is, contact
opnemen met een Service Partner of een
gekwalificeerde specialist.2.Bandenpech bij beschadigde band evt.
met het Mobility System verhelpen.
Door het gebruik van een bandenafdichtmid‐
del, bijv. Mobility System, kan de RDC-wiele‐
Seite 108BedieningVeiligheid108
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
lektronica worden beschadigd. Controleer in
dat geval de elektronica bij de eerstvolgende
gelegenheid en laat deze evt. vervangen.
Banden met noodloopeigenschappen
Maximale snelheid
Verder rijden met een beschadigde band is tot
max. 80 km/h mogelijk.
Verder rijden met een beschadigde band
Bij verder rijden met beschadigde banden:1.Heftige rem- en stuurbewegingen vermij‐
den.2.Snelheid van 80 km/h niet meer overschrij‐
den.3.Bij de eerstvolgende gelegenheid de ban‐
denspanning in alle vier de banden contro‐
leren.
Is de bandenspanning in alle vier de ban‐
den in orde, dan is voor de bandenspan‐
ningscontrole waarschijnlijk geen reset uit‐
gevoerd. De reset dan uitvoeren.
Mogelijke afstand bij volledig bandenspan‐
ningsverlies:
De mogelijke afstand die met een beschadigde
band afgelegd kan worden, is afhankelijk van
de belading en de belasting van de auto tijdens
de rit.
Bij een gemiddelde voertuigbelading bedraagt
de mogelijke afstand ca. 80 km.
Bij een rit met beschadigde banden verande‐
ren de rijeigenschappen, de auto zal bijv. snel‐
ler uitbreken bij het remmen, de remweg wordt
langer of het stuurgedrag verandert. Pas de
rijstijl daaraan aan. Vermijd abrupte stuurbe‐
wegingen en het rijden over obstakels, zoals
stoepranden, gaten in de weg, etc.
Omdat de mogelijke afstand in belangrijke
mate afhangt van de belasting van de auto tij‐
dens de rit, kan deze afhankelijk van de snel‐
heid, de conditie van het wegdek, de buiten‐
temperatuur, de belading, etc. korter zijn, maar
ook langer wanneer er voorzichtig wordt gere‐
den.
WAARSCHUWING
Bij beschadigde banden met noodloopei‐
genschappen met een geringe bandenspan‐
ning of spanningsverlies veranderen de rij-ei‐
genschappen, bijv. verminderde
koersstabiliteit bij het remmen, langere rem‐
weg en een ander stuurgedrag. Er bestaat ge‐
vaar voor ongevallen.
Gematigd rijden en een snelheid van 80 km/h
niet overschrijden.◀
WAARSCHUWING
Als verder wordt gereden met banden‐
pech, kunnen met name zware aanhangwa‐
gens gaan slingeren. Er bestaat kans op een
ongeval of schade.
Bij het rijden met een aanhangwagen en ban‐
denpech een snelheid van 60 km/h niet over‐
schrijden.
Bij slingerbewegingen direct remmen en de
nodige stuurcorrecties zo voorzichtig mogelijk
uitvoeren.◀
Definitief einde van de band
Trillingen of harde geluiden tijdens het rijden
kunnen het definitieve einde van de band aan‐
kondigen.
Snelheid verminderen en stoppen. Er kunnen
stukjes band loskomen, wat tot een ongeval
zou kunnen leiden.
Niet doorrijden, maar contact opnemen met
een Service Partner of een gekwalificeerde
specialist.
Melding wanneer controle van de
bandenspanning vereist is
In de volgende situaties wordt een Check-
Control-melding aangegeven:▷Het systeem heeft de vervanging van een
wiel herkend, maar er is geen reset uitge‐
voerd.Seite 109VeiligheidBediening109
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15