Na het inschakelen van het contact gaat het
lampje kort branden, daarna geeft het aan of
de airbags geactiveerd of gedeactiveerd zijn.▷Bij gedeactiveerde passa‐
giersairbags brandt het con‐
trolelampje voortdurend.▷Bij geactiveerde passagiers‐
airbags brandt het controle‐
lampje niet.
Actief beschermingssysteem
voor voetgangers
Principe Met het actieve beschermingssysteem voor
voetgangers gaat bij een botsing aan de voor‐
kant van de auto met een voetganger de mo‐
torkap omhoog. Ter herkenning worden de
sensoren onder de bumper gebruikt. Daardoor
wordt aanvullende vervormingsruimte onder
de motorkap voor de aansluitende frontale bot‐
sing beschikbaar.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Bij contact met afzonderlijke onderdelen
van de scharnieren en motorkapsloten kan het
ongewenst in werking treden van het systeem
tot gevolg hebben. Er bestaat kans op letsel of
schade. Afzonderlijke onderdelen van de
scharnieren en motorkapsloten niet aanra‐
ken.◀
WAARSCHUWING
Veranderingen aan het beschermings‐
systeem voor voetgangers kunnen het uitval‐
len, een storing of het ongewenst in werking
treden van het beschermingssysteem voor
voetgangers tot gevolg hebben. Er bestaat
kans op letsel of levensgevaar. Aan het be‐
schermingssysteem voor voetgangers, de af‐
zonderlijke componenten hiervan en de bedra‐
ding geen veranderingen uitvoeren en het
systeem niet demonteren.◀
WAARSCHUWING
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamhe‐
den kunnen het uitvallen, een storing of het
ongewenst in werking treden van het systeem
tot gevolg hebben. Bij een storing zou het sys‐
teem bij een ongeval, ondanks een overeen‐
komstige botsingskracht, niet zoals bedoeld
geactiveerd kunnen worden. Er bestaat kans
op letsel of levensgevaar. Controle, reparatie of
demontage en vernietiging van het systeem
door een Service Partner of een gekwalifi‐
ceerde specialist laten uitvoeren.◀
Grenzen van het systeem
Het actieve voetgangersbeveiligingssysteem
wordt alleen bij snelheden tussen ca. 20 km/h
en 55 km/h geactiveerd.
Uit veiligheidsoverwegingen kan het systeem
in zeldzame gevallen ook worden geactiveerd
wanneer een botsing met een voetganger niet
duidelijk kan worden uitgesloten, bijv.:▷Bij een botsing met een ton of een grens‐
paaltje.▷Bij een botsing met dieren.▷Bij steenslag.▷Bij het rijden in opwaaiende sneeuw.
Geactiveerd beschermingssysteem voor voetgangers
WAARSCHUWING
Na activering of beschadiging is de func‐
tionaliteit van het systeem beperkt of niet meer
aanwezig. Er bestaat kans op letsel of levens‐
gevaar.
Na activering of bij beschadiging het systeem
bij een Service Partner of een gekwalificeerde
specialist laten controleren en vervangen.◀
Seite 102BedieningVeiligheid102
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
StoringEr wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
Het systeem is geactiveerd of wordt
gestoord.
Direct met matige snelheid naar de dichtstbij‐
zijnde Service Partner of een gekwalificeerde
specialist rijden om het systeem te laten con‐
troleren en repareren.
ATTENTIE
Door het openen van de motorkap bij ge‐
activeerd beschermingssysteem voor voet‐
gangers kunnen beschadigingen aan de mo‐
torkap of de voetgangersbescherming
optreden. Er bestaat gevaar voor schade. De
motorkap na de weergave van de Check Con‐
trol melding niet openen. Door een Service
Partner of een gekwalificeerde specialist laten
controleren.◀
Bandenspanningscontrole
RDC
Principe Het systeem bewaakt de bandenspanning in
de vier gemonteerde banden. Het systeem waarschuwt wanneer in een of meer banden
de bandenspanning duidelijk lager is gewor‐
den. Daarvoor meten sensoren in de ventielen
van de banden de spanning en temperatuur
van de banden.
Opmerking Voor de bediening van het systeem ook de
verdere gegevens en aanwijzingen onder Ban‐
denspanning, zie pagina 182, in acht nemen.
Voorwaarden voor een correcte werking
Voor het systeem moet bij juiste bandenspan‐
ning een reset uitgevoerd worden, anders iseen betrouwbare melding van een verlies van
bandenspanning niet gewaarborgd.
Na een aanpassing van de bandenspanning op
een nieuwe waarde en na vervanging van een
band of wiel een reset van het systeem uitvoe‐
ren.
Altijd wielen met RDC-elektronica gebruiken,
zodat een storingsvrije werking van het sys‐
teem is gewaarborgd.
Statusweergave De actuele status van de RDC bandenspan‐
ningscontrole kan op het Control Display weer‐
gegeven worden, bijv. of de RDC actief is.1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Bandenspanningscontrole"
De status wordt weergegeven.
Toestandweergave Op het Control Display wordt de status van de
banden en het systeem weergegeven door de
kleur van de wielen en een tekst.
Alle wielen groen Systeem is actief en meldt de laatste banden‐
spanning die is opgeslagen bij de reset.
Een wiel geel
Een lekke band of een aanzienlijk spannings‐
verlies in de aangegeven band.
Alle wielen geel
Meerdere lekke banden of banden met een
aanzienlijk spanningsverlies.
Wielen grijs
Het systeem kan wegens een functiestoring
geen bandenpech herkennen.
Extra informatie
In de statusweergave worden bovendien de
actuele bandenspanning en modelspecifieke
Seite 103VeiligheidBediening103
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Als identificatie niet mogelijk is, contact
opnemen met een Service Partner of een
gekwalificeerde specialist.2.Bandenpech bij beschadigde band met het
Mobility System verhelpen.
Door het gebruik van een bandenafdichtmid‐
del, bijv. Mobility System, kan de RDC-wiele‐
lektronica worden beschadigd. Controleer in
dat geval de elektronica bij de eerstvolgende
gelegenheid en laat deze evt. vervangen.
Banden met noodloopeigenschappen
Maximale snelheid
Verder rijden met een beschadigde band is tot
max. 80 km/h mogelijk.
Verder rijden met een beschadigde band
Bij verder rijden met beschadigde banden:
1.Heftige rem- en stuurbewegingen vermij‐
den.2.Snelheid van 80 km/h niet meer overschrij‐
den.3.Bij de eerstvolgende gelegenheid de ban‐
denspanning in alle vier de banden contro‐
leren.
Is de bandenspanning in alle vier de ban‐
den in orde, dan is voor de bandenspan‐
ningscontrole waarschijnlijk geen reset uit‐
gevoerd. De reset dan uitvoeren.
Mogelijke afstand bij volledig bandenspan‐
ningsverlies:
De mogelijke afstand die met een beschadigde
band afgelegd kan worden, is afhankelijk van
de belading en de belasting van de auto tijdens
de rit.
Bij een gemiddelde voertuigbelading bedraagt
de mogelijke afstand ca. 80 km.
Bij een rit met beschadigde banden verande‐
ren de rijeigenschappen, de auto zal bijv. snel‐
ler uitbreken bij het remmen, de remweg wordt
langer of het stuurgedrag verandert. Pas de
rijstijl daaraan aan. Vermijd abrupte stuurbe‐
wegingen en het rijden over obstakels, zoals
stoepranden, gaten in de weg, etc.
Omdat de mogelijke afstand in belangrijke
mate afhangt van de belasting van de auto tij‐
dens de rit, kan deze afhankelijk van de snel‐
heid, de conditie van het wegdek, de buiten‐
temperatuur, de belading, etc. korter zijn, maar
ook langer wanneer er voorzichtig wordt gere‐
den.
WAARSCHUWING
Bij beschadigde banden met noodloopei‐
genschappen met een geringe bandenspan‐
ning of spanningsverlies veranderen de rij-ei‐
genschappen, bijv. verminderde
koersstabiliteit bij het remmen, langere rem‐
weg en een ander stuurgedrag. Er bestaat ge‐
vaar voor ongevallen.
Gematigd rijden en een snelheid van 80 km/h
niet overschrijden.◀
WAARSCHUWING
Als verder wordt gereden met banden‐
pech, kunnen met name zware aanhangwa‐
gens gaan slingeren. Er bestaat kans op een
ongeval of schade.
Bij het rijden met een aanhangwagen en ban‐
denpech een snelheid van 60 km/h niet over‐
schrijden.
Bij slingerbewegingen direct remmen en de
nodige stuurcorrecties zo voorzichtig mogelijk
uitvoeren.◀
Definitief einde van de band
Trillingen of harde geluiden tijdens het rijden
kunnen het definitieve einde van de band aan‐
kondigen.
Snelheid verminderen en stoppen. Er kunnen
stukjes band loskomen, wat tot een ongeval
zou kunnen leiden.
Niet doorrijden, maar contact opnemen met
een Service Partner of een gekwalificeerde
specialist.Seite 105VeiligheidBediening105
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Melding wanneer controle van de
bandenspanning vereist is
In de volgende situaties wordt een Check-
Control-melding aangegeven:▷Het systeem heeft de vervanging van een
wiel herkend, maar er is geen reset uitge‐
voerd.▷Het op spanning brengen werd niet vol‐
gens de voorschriften uitgevoerd.▷De bandenspanning is ten opzichte van de
laatste bevestiging gedaald.
In dit geval:
▷Bandenspanning regelmatig controleren
en zo nodig corrigeren.▷Bij het vervangen van een wiel een reset
van het systeem uitvoeren.
Grenzen van het systeem
Het systeem werkt niet correct wanneer geen
reset uitgevoerd werd, er wordt bijv. banden‐
pech gemeld ondanks een juiste bandenspan‐
ning.
De bandenspanning hangt af van de tempera‐
tuur van de band. Door een verhoging van de
bandentemperatuur, bijv. tijdens het rijden of
door zonnestraling, neemt ook de banden‐
spanning toe. De bandenspanning neemt af
wanneer de bandentemperatuur daalt. Hier‐
door kan bij sterk dalende temperaturen een
waarschuwing gegeven worden vanwege over‐
schrijding van de waarschuwingslimieten.
Ernstige, plotselinge beschadigingen van een
band van buitenaf kunnen door het systeem
niet vooraf worden aangekondigd.
Storing Geel waarschuwingslampje knippert en
brandt vervolgens continu. Er wordt
een Check-Control-melding weerge‐
geven. Er kan geen bandenpech of verlies van
bandenspanning herkend worden.
Weergave in de volgende situaties:
▷Wiel zonder RDC-elektronica is gemon‐
teerd: evt. laten controleren door een Ser‐
vice Partner of een gekwalificeerde specia‐
list.▷Storing: het systeem laten controleren
door een Service Partner of een gekwalifi‐
ceerde specialist.▷RDC kon de reset niet afsluiten. Reset van
het systeem opnieuw uitvoeren.▷Storing door installaties of apparaten met
dezelfde zendfrequentie: na verlaten van
het storingsgebied wordt het systeem au‐
tomatisch weer actief.
Bandenpechwaarschuwing
RPA
Principe
Het systeem herkent de bandenspanning aan
de hand van een toerentalvergelijking tussen
de afzonderlijke wielen tijdens het rijden.
Bij verlies aan bandenspanning verandert de
diameter en daardoor de draaisnelheid van het
betreffende wiel. Deze verandering wordt her‐
kend en als bandenpech gemeld.
Het systeem meet niet de daadwerkelijke ban‐
denspanning in de banden.
Voorwaarden voor een correcte
werking
Het systeem moet bij een correcte banden‐
spanning zijn geïnitialiseerd, anders is een be‐ trouwbare melding van een bandenpech niet
gewaarborgd. Na elke aanpassing van de ban‐
denspanning en elke keer na het verwisselen
van een band of wiel moet het systeem op‐
nieuw worden geïnitialiseerd.
Seite 106BedieningVeiligheid106
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Juiste handelwijze bij bandenpech
Normale banden1.Beschadigde band identificeren.
Controleer daartoe de bandenspanning in
alle vier banden.
Daarvoor kan de bandenspanningindicatie
van het Mobility System, zie pagina 186,
worden gebruikt.
Is de bandenspanning in alle vier de ban‐
den in orde, dan is de bandenpechwaar‐
schuwing waarschijnlijk niet geïnitialiseerd.
Systeem in dat geval initialiseren.
Als identificatie niet mogelijk is, contact
opnemen met een Service Partner of een
gekwalificeerde specialist.2.Bandenpech bij beschadigde band met het
Mobility System, zie pagina 186, verhel‐
pen.
Banden met noodloopeigenschappen
Maximale snelheid
Verder rijden met een beschadigde band is tot
max. 80 km/h mogelijk.
Verder rijden met een beschadigde band
Bij verder rijden met beschadigde banden:
1.Heftige rem- en stuurbewegingen vermij‐
den.2.Snelheid van 80 km/h niet meer overschrij‐
den.3.Bij de eerstvolgende gelegenheid de ban‐
denspanning in alle vier de banden contro‐
leren.
Is de bandenspanning in alle vier de ban‐
den in orde, dan is de bandenpechwaar‐
schuwing waarschijnlijk niet geïnitialiseerd.
Systeem in dat geval initialiseren.
Mogelijke afstand bij volledig bandenspan‐
ningsverlies:
De mogelijke afstand die met een beschadigde
band afgelegd kan worden, is afhankelijk van
de belading en de belasting van de auto tijdens
de rit.
Bij een gemiddelde voertuigbelading bedraagt
de mogelijke afstand ca. 80 km.
Bij een rit met beschadigde banden verande‐
ren de rijeigenschappen, de auto zal bijv. snel‐
ler uitbreken bij het remmen, de remweg wordt
langer of het stuurgedrag verandert. Pas de
rijstijl daaraan aan. Vermijd abrupte stuurbe‐
wegingen en het rijden over obstakels, zoals
stoepranden, gaten in de weg, etc.
Omdat de mogelijke afstand in belangrijke
mate afhangt van de belasting van de auto tij‐
dens de rit, kan deze afhankelijk van de snel‐
heid, de conditie van het wegdek, de buiten‐
temperatuur, de belading, etc. korter zijn, maar
ook langer wanneer er voorzichtig wordt gere‐
den.
WAARSCHUWING
Bij beschadigde banden met noodloopei‐
genschappen met een geringe bandenspan‐
ning of spanningsverlies veranderen de rij-ei‐
genschappen, bijv. verminderde
koersstabiliteit bij het remmen, langere rem‐
weg en een ander stuurgedrag. Er bestaat ge‐
vaar voor ongevallen.
Gematigd rijden en een snelheid van 80 km/h
niet overschrijden.◀
WAARSCHUWING
Als verder wordt gereden met banden‐
pech, kunnen met name zware aanhangwa‐
gens gaan slingeren. Er bestaat kans op een
ongeval of schade.
Bij het rijden met een aanhangwagen en ban‐
denpech een snelheid van 60 km/h niet over‐
schrijden.
Bij slingerbewegingen direct remmen en de
nodige stuurcorrecties zo voorzichtig mogelijk
uitvoeren.◀Seite 108BedieningVeiligheid108
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Definitief einde van de band
Trillingen of harde geluiden tijdens het rijden
kunnen het definitieve einde van de band aan‐
kondigen.
Snelheid verminderen en stoppen. Er kunnen
stukjes band loskomen, wat tot een ongeval
zou kunnen leiden.
Niet doorrijden, maar contact opnemen met
een Service Partner of een gekwalificeerde
specialist.
Intelligent Safety Principe
Intelligent Safety maakt de centrale bediening
van de hulpsystemen mogelijk.
Afhankelijk van de uitrusting bestaat Intelligent
Safety uit een of meer systemen, die kunnen
helpen om een dreigende botsing te voorko‐
men. Deze systemen zijn automatisch actief na
iedere start van de motor via de start/stop-
knop:▷Botsingswaarschuwing met City-remfunc‐
tie, zie pagina 110, .▷Persoonswaarschuwing, zie pagina 112.
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
Weergave en waarschuwingen ontslaan
u niet van uw eigen verantwoording. In verband
met systeembeperkingen kunnen waarschu‐
wingen of reacties door het systeem niet, te
laat of onjuist worden afgegeven. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Door systeembeperkingen kunnen bij het
slepen/wegslepen met geactiveerde Intelligent
Safety-systemen storingen van afzonderlijke
functies optreden, bijv. botswaarschuwing met
remfunctie. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Voor het slepen/wegslepen alle Intelligent Sa‐
fety-systemen uitschakelen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Intelligent Safety-toets
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
In-/uitschakelen
De Intelligent Safety-systemen worden bij ie‐
dere start automatisch geactiveerd.
Toets indrukken: systemen worden
uitgeschakeld. De LED dooft.
Toets opnieuw indrukken: systemen worden
ingeschakeld. De LED brandt.
Instellingen kunnen op het Control Display
worden gewijzigd.
Seite 109VeiligheidBediening109
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Rijden met een aanhangwagenUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Algemeen Het toegestane aanhangergewicht, de asbe‐
lastingen, kogeldruk en het toegestane totaal‐
gewicht zijn aangegeven in de technische ge‐
gevens.
Mogelijkheden voor verhoging daarvan zijn be‐
kend bij de Service Partner of een gekwalifi‐
ceerde specialist.
De auto is uitgerust met een versterkte vering
aan de achteras en afhankelijk van het type
met een koelsysteem met verhoogde capaci‐
teit.
Voor het rijden Kogeldruk
De minimale kogeldruk van 25 kg indien moge‐
lijk niet onderschrijden en de maximale kogeld‐
ruk zo veel mogelijk benutten.
De maximale belading van de trekkende auto
wordt door het gewicht van de trekhaak en de
kogeldruk verminderd. De kogeldruk verhoogt
het gewicht van de auto. Het maximaal toelaat‐
baar totaalgewicht van het trekkend voertuig mag daardoor niet worden overschreden.Belading
De bagage zo gelijkmatig mogelijk over het
laadvlak verdelen.
De belading zo laag mogelijk en in de nabijheid
van de aanhangerassen opbergen. Een lager
aanhangerzwaartepunt verhoogt de veiligheid
van de totale combinatie.
Het toegestane totaalgewicht van de aanhan‐
ger en de toegestane aanhangerlast van de
auto mogen niet overschreden worden. De
laagste waarde is altijd beslissend.
Bandenspanning
Let op de bandenspanning van de auto en de
aanhanger.
Voor de auto geldt de bandenspanning, zie pa‐
gina 182, voor hogere belading.
Bij de aanhanger zijn de voorschriften van de
fabrikant maatgevend.
Bandenpechwaarschuwing
Na correctie van de bandenspanning en aan- of afkoppelen van een aanhanger de banden‐
pechwaarschuwing opnieuw initialiseren.
Bandenspanningscontrole
Na correctie van de bandenspanning en aan-
of afkoppelen van een aanhanger de banden‐
spanningscontrole opnieuw initialiseren.
Buitenspiegels
De wetgever schrijft twee buitenspiegels voor
die de beide achterkanten van de aanhanger
laten zien. Dergelijke spiegels zijn als speciale
accessoires verkrijgbaar bij een Service Part‐
ner of een gekwalificeerde specialist.Seite 163Rijden met een aanhangwagenRijtips163
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
2.Handwiel uittrekken, pijl 1, en in de richting
van de pijl, pijl 2, tot aan de aanslag
draaien.
Kogelkop kan worden geplaatst, wanneer er
aan de volgende punten is voldaan:
▷Uitkoppelhefboom ligt tegen de kogelkop
aan.▷Rode markering van het handwiel ligt bo‐
ven het groene bereik op de kogelkop.
Kogelkop plaatsen
WAARSCHUWING
Bij het plaatsen van de kogelkop kunnen
lichaamsdelen door het handwiel worden inge‐
klemd. Er bestaat kans op letsel. Kogelkop bij
het plaatsen niet in de buurt van het handwiel
vasthouden.◀
1.Afdekstoppen van de bevestiging naar be‐
neden trekken en in de auto opbergen.2.Kogelkop van onder in de bevestiging op
de auto plaatsen en tot het vastklikken
omhoog drukken.3.Slot in het handwiel vergrendelen.4.Sleutel eraf treken.5.Afdekkap op het slot aanbrengen.
Vergrendeling controleren
WAARSCHUWING
Bij een niet vergrendelde kogelkop kun‐
nen instabiele rijtoestanden of ongevallen op‐
treden. Er bestaat kans op een ongeval of
schade. Voordat met een aanhangwagen of
bagagedrager wordt gereden, controleren of
de kogelkop correct vergrendeld is.◀
Door te schudden aan de kogelkop garande‐
ren, dat deze vergrendeld is.
Indien de kogelkop niet stevig is gemonteerd,
de volgende punten controleren:▷Groene markering van het handwiel ligt bo‐
ven het groene bereik van de kogelkop.▷Handwiel ligt precies tegen de kogelkop
aan.▷Slot is vergrendeld en de sleutel is eraf ge‐
trokken.
Door een Service Partner of een gekwalifi‐
ceerde specialist laten controleren, als aan alle
punten is voldaan en de kogelkop niet vast ge‐
monteerd is.
Kogelkop verwijderen
1.Afdekkap van het slot verwijderen.2.Sleutel insteken en het slot in het handwiel
ontgrendelen.
De sleutel wordt bij geopend slot vergren‐
deld.3.Kogelkop vasthouden.4.Handwiel uittrekken, pijl 1, en in de richting
van de pijl, pijl 2, tot aan de aanslag
draaien.5.Kogelkop uit de bevestiging trekken.6.Handwiel loslaten, de sleutel blijft in het
slot.7.Afdekkap op sleutel aanbrengen.8.Afdekstoppen in de bevestiging steken.Seite 166RijtipsRijden met een aanhangwagen166
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15