Voordat het alarm wordt ingeschakeld,
wordt een zelfdiagnose uitgevoerd:
als een storing wordt gevonden, dan
weerklinkt nogmaals een geluidssignaal
en/of gaat de led op het dashboard
branden.
Als na inschakeling van het alarm een
tweede geluidssignaal weerklinkt en/of
de led op het dashboard gaat branden,
wacht dan ongeveer 4 seconden en
zet het alarm uit door te drukken op de
knop, controleer of alle portieren,
de motorkap en de bagageruimte
correct vergrendeld zijn en schakel het
systeem opnieuw in door te drukken op
de
knop.
Wanneer, zelfs bij goed gesloten
portieren, motorkap en bagageruimte,
het geluidssignaal klinkt, dan is er
een storing in de werking van het
systeem gevonden, neem in dat geval
contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.ZELF-INSCHAKELEND
ALARM
(voor bepaalde versies/markten)
Als het alarm niet ingeschakeld werd
met behulp van de afstandsbediening,
als er ongeveer 30 seconden
verstreken zijn nadat de contactsleutel
op STOP werd gedraaid en een deur
of de achterklep voor het laatst
geopend en gesloten werd, wordt het
alarm automatisch ingeschakeld.
Dit wordt aangegeven door het
knipperen van de led op knop A fig. 10
en de hiervoor beschreven aanwijzingen
voor inschakeling.
Om het alarm uit te schakelen op de
toets met het op de
afstandsbediening drukken.
Het alarm wordt ook ingeschakeld als
de deuren worden afgesloten met
de metalen baard van de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier. Als
het systeem zichzelf inschakelt, worden
de deuren niet afgesloten.
UITSCHAKELING VAN
HET ALARM
Druk op toets
. De volgende
handelingen worden verricht
(uitgezonderd enkele markten):
❒de richtingaanwijzers knipperen twee
maal kort;❒er worden twee geluidssignalen
voortgebracht;
❒de portieren worden ontgrendeld.
BELANGRIJK Wanneer de portieren
met de metalen baard van de sleutel
centraal worden ontgrendeld, wordt het
alarm niet uitgeschakeld.
VOLUMETRISCHE
BEVEILIGING EN
HELLINGSHOEKDETECTIE
Om de juiste werking van deze
beveiligingsfuncties te verzekeren, sluit
de zijruiten en het schuifdak compleet
(voor bepaalde versies/markten).
Om de functie uit te schakelen, op
knop A fig. 10 drukken voordat het
alarm geactiveerd wordt. Wanneer de
functie is uitgeschakeld, wordt dit
aangegeven door het, gedurende
enkele seconden, knipperen van de led
op de knop.
Elke uitschakeling van de volumetrische
beveiliging en de hellingshoekdetectie
moet worden herhaald telkens het
instrumentenpaneel wordt
uitgeschakeld.
15
BUITEN WERKING
STELLEN VAN HET
ALARM
Om het diefstalalarm volledig buiten
werking te stellen (bijv. als het voertuig
lang niet wordt gebruikt), het voertuig
afsluiten door de metalen baard van de
sleutel met afstandsbediening in het
slot om te draaien.
BELANGRIJK Als de batterijen van de
sleutel met afstandsbediening leeg zijn,
of als er een storing in het systeem is
vastgesteld, dan kan het alarm buiten
werking worden gesteld door de sleutel
in het contactslot te steken en hem in
de stand MAR te draaien.
CONTACTSLOT
De sleutel kan naar 3 standen worden
gedraaid: fig. 11:
❒STOP: motor uit, sleutel kan
verwijderd worden en stuur
geblokkeerd. Sommige elektrische
apparaten (bijv. autoradio, centrale
portiervergrendeling, alarm enz.)
kunnen blijven werken
❒MAR: rijstand. Alle elektrische
apparaten/systemen kunnen werken;
❒AVV: motor starten.
Het contactslot is voorzien van een
beveiliging: als de motor bij de eerste
poging niet aanslaat, moet de sleutel
teruggedraaid worden naar de stand
STOP om opnieuw te kunnen starten.
2) 3)
STUURSLOT
Inschakeling
Draai de sleutel naar de stand STOP,
verwijder de sleutel en verdraai het
stuurwiel tot het vergrendelt.
Uitschakeling:
Draai het stuur enigszins en draai de
contactsleutel naar de stand MAR.
4)
5)
BELANGRIJK
2) Als er geknoeid is aan het
contactslot (bijv. een poging tot
diefstal), laat het dan zo snel
mogelijk door het Alfa Romeo
Servicenetwerk controleren.
3) Verwijder altijd de sleutel uit het
contactslot als de auto wordt
verlaten, om onverhoeds gebruik
van de bedieningselementen te
voorkomen. Vergeet niet de
handrem aan te trekken. Schakel
de 1
eversnelling in als de auto
op een helling omhoog staat
geparkeerd en de
achteruitversnelling bij een helling
omlaag. Laat kinderen nooit
zonder toezicht in de auto achter.
10A0K0548
11A0K0362
16
WEGWIJS IN UW AUTO
Stand A: Luchtstroomverdeling
tussen luchtroosters midden/
zijkanten dashboard, luchtrooster
achter en luchtroosters voor
ontwasemen/ontdooien voorruit en
voorste zijruiten. Deze instelling
van de verdeling biedt een
doeltreffende ventilatie van het
interieur en voorkomt dat de ruiten
beslaan.
Stand B: Luchtstroom verdeeld
over luchtroosters beenruimten en
luchtroosters voor ontwasemen/
ontdooien voorruit/voorste zijruiten.
Deze luchtverdeling zorgt voor
een snelle verwarming van het
interieur en voorkomt dat de ruiten
beslaan.
Stand C: Luchtstroomverdeling
tussen luchtroosters beenruimten
(hetere lucht) en roosters
midden/zijkanten dashboard en
achterste luchtrooster (koelere
lucht).
Stand D: Automatisch
ontwasemen/ontdooien
inschakelen (zie beschrijving op
de vorige pagina's).
START&STOP
Handbediende
airconditioning
Wanneer de Start&Stop-functie werkt
(motor afgezet bij voertuigsnelheid nul),
behoudt het systeem de luchtstroom
die door de gebruiker is ingesteld.
Onder deze omstandigheden, kan het
koelen en verwarmen van het interieur
niet worden verzekerd, doordat de
compressor samen met de
koelvloeistofpomp wordt uitgeschakeld.
De Start&Stop-functie kan worden
uitgeschakeld om de werking van de
regeleenheid van het
klimaatregelsysteem te verbeteren door
op de betreffende knop op het
dashboard te drukken.ONDERHOUD
Schakel in de winter de airconditioning
minstens eens per maand circa 10
minuten in.
Laat vóór het begin van het
zomerseizoen het systeem controleren
door het Alfa Romeo Servicenetwerk.
29A0K0554
28
WEGWIJS IN UW AUTO
Er zijn nog 4 andere posities (zie
onderstaande schema fig. 29):
Wanneer de regensensor weer
geactiveerd wordt met een van de
hierboven beschreven handelingen,
wordt deze activering gemeld door één
wisslag van de ruitenwissers, ongeacht
de toestand van de voorruit.
Als de gevoeligheid tijdens de werking
van de regensensor wordt gewijzigd,
wordt een wisslag uitgevoerd om deze
wijziging te bevestigen.
Als een storing in de regensensor
optreedt terwijl deze actief is, werkt de
ruitenwisser met een snelheid die
overeenkomt met de
gevoeligheidsinstelling van de
regensensor, ongeacht of er wel of
geen regen op de ruit aanwezig is (de
storing van de sensor wordt op de
display aangegeven).
De sensor blijft werken en de
ruitenwisser kan op continuwerking
worden ingesteld (1
eof 2esnelheid). De
storingsmelding houdt aan zolang de
sensor actief is.ACHTERRUITWISSER/
SPROEIER
(voor bepaalde versies/markten)
Inschakeling
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
Zet de draaischakelaar B fig. 32 van
standOnaar stand
om de
achterruitwisser als volgt in te
schakelen:
❒wissen met interval wanneer de
ruitenwissers voor niet werken;
❒synchroon wissen met de
ruitenwissers voor (maar met de
halve wisfrequentie);
❒continu wissen met ingeschakelde
achteruitrijversnelling en bediening.
Bij ingeschakelde ruitenwissers voor en
als in de achteruit is geschakeld, is de
werking van de achterruitwisser
continu. Door de hendel naar het
dashboard te trekken (onstabiele
stand), wordt de achterruitsproeier
ingeschakeld.
Als de hendel ten minste een halve
seconde in deze stand wordt
gehouden, dan wordt ook de
achterruitwisser ingeschakeld. Door de
hendel los te laten, wordt de
automatische wis-/wasregeling
ingeschakeld, net als voor de
ruitenwissers voor.
BELANGRIJK
13) Gebruik de ruitenwisser niet om
opgehoopte sneeuw of ijs van de
voorruit te verwijderen. In
dergelijke omstandigheden wordt
bij overbelasting van de
ruitenwissers de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de
ruitenwissers enkele seconden
worden uitgeschakeld. Als de
ruitenwissers niet meer werken
(ookniet nadat de auto met de
sleutel opnieuw gestart is),
contact opnemen met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
14) Schakel de ruitenwisser niet in
met van de ruit opgeheven
wisserbladen.
42
WEGWIJS IN UW AUTO
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een verhoging van de
snelheid van ongeveer 1 km/h; als de
hendel omhoog wordt gehouden,
dan neemt de snelheid traploos toe.
DE OPGESLAGEN
SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❒door het systeem uit te schakelen en
de nieuwe snelheid op te slaan
of
❒door de hendel omlaag (–) te
bewegen tot de nieuwe snelheid is
bereikt, die automatisch wordt
opgeslagen.
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een kleine verlaging van
de snelheid van ongeveer 1 km/h;
als de hendel omlaag wordt gehouden,
dan neemt de snelheid traploos af.
UITSCHAKELEN VAN HET
SYSTEEM
Het systeem kan op de volgende
manieren worden uitgeschakeld:
❒door de draaischakelaar A fig. 34 in
de OFF-stand te zetten
❒door de motor uit te schakelen;❒door het rem-, koppelings- of
gaspedaal in te drukken; in het
laatste geval wordt het systeem
eigenlijk niet uitgeschakeld, maar
wordt voorrang aan het
acceleratieverzoek gegeven. Het
systeem blijft actief, zonder de
noodzaak om de RES-knop
te bedienen om na het accelereren
naar de vorige toestand terug te
keren.
Automatische
uitschakeling
Het systeem schakelt in de volgende
gevallen automatisch uit:
❒als het ABS- of het ESC-systeem
ingrijpt;
❒bij een autosnelheid onder de
ingestelde limiet;
❒in geval van een systeemstoring.
15) 16)
BELANGRIJK
15) Als met actieve cruise-control
wordt gereden, mag de
versnellingspook nooit in de
vrijstand worden gezet.
16) Draai bij een storing of defect
van het systeem de
draaischakelaar A naar OFF en
neem contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
44
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK
28) Controleer na enkele kilometers
rijden of de schroeven van de
bevestigingen nog goed zijn
vastgedraaid.
29) Verdeel de lading gelijkmatig en
houd bij het rijden rekening met
een verhoogde
zijwindgevoeligheid.
BELANGRIJK
8) Overschrijd nooit de maximum
toegestane belastingen (zie
hoofdstuk“Technische gegevens).
9) Houd u aan de van toepassing
zijnde wetten met betrekking
tot de maximale afmetingen.
KOPLAMPEN
LICHTBUNDEL
AFSTELLEN
Een goede afstelling van de koplampen
is belangrijk voor het comfort en de
veiligheid van de bestuurder en alle
overige weggebruikers. Dit wordt
bovendien geregeld door specifieke
voorschriften van de
wegenverkeerswetgeving.
De koplampen moeten op de juiste
wijze gericht zijn om de beste
zichtcondities voor alle bestuurders te
garanderen. Neem contact op met
het Alfa Romeo Servicenetwerk voor
controle en eventuele afstelling van de
koplampen.
HOOGTEREGELING
KOPLAMPEN
De hoogteregeling werkt met de
contactsleutel in de stand MAR en
ingeschakelde dimlichten.
Koplampverstelling
Druk op de
knoppen offig. 74.
De ingestelde stand wordt op de
display getoond.
Stand 0: een of twee personen op de
voorstoelen.
Stand 1: 4 personen.
Stand 2: 4 personen + bagage in
bagageruimte.
Stand 3: bestuurder + maximum
toegestane lading volledig in de
bagageruimte opgeborgen.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen telkens als het
gewicht van de vervoerde lading
verandert.
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust
met Bixenon koplampen, wordt de
hoogte elektronisch geregeld, en
derhalve zijn de
enknoppen niet
aanwezig.
74A0K0541
64
WEGWIJS IN UW AUTO
MISTLAMPEN
AFSTELLEN
(voor bepaalde versies/markten)
Neem contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk voor controle en
eventuele afstelling van de koplampen.
KOPLAMPAFSTELLING IN
HET BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor
gebruik in het land waar de auto
oorspronkelijk is gekocht. Als gereden
wordt in landen waar op de andere
weghelft wordt gereden, moeten, om
verblinding van tegenliggers te
voorkomen, delen van de koplamp
worden afgedekt overeenkomstig de
wegenverkeerswetgeving van het
betreffende land.ESC-SYSTEEM
IN HET KORT
Het ESC-systeem verbetert de
richtingscontrole en stabiliteit van de
auto onder diverse
rijomstandigheden.
Het ESC-systeem corrigeert het
onderstuur en overstuur van de auto
door de remkracht naar de juiste
wielen te sturen. Ook het door de
motor geleverde koppel kan
verminderd worden om de controle
over de auto te behouden.
30) 31) 32) 33) 34)
Het ESC-systeem maakt gebruikt van
de in de auto gemonteerde sensoren
om de baan te bepalen die de
bestuurder wil volgen en vergelijkt deze
met de werkelijke baan van de auto.
Wanneer de werkelijke baan afwijkt van
de gewenste baan, grijpt het
ESC-systeem in om het overstuur of
onderstuur van de auto te corrigeren.
❒Overstuur: treedt op wanneer de
auto meer draait dan overeenkomstig
de hoek van het stuurwiel zou
moeten.❒Onderstuur: treedt op wanneer de
auto minder draait dan
overeenkomstig de hoek van het
stuurwiel zou moeten.
Het ESC-systeem omvat ook de
volgende subsystemen:
❒EBD
❒ABS
❒CBC
❒ASR
❒HILL HOLDER
❒HBA
❒MSR
❒DST
❒“ELECTRONIC Q2” (“E-Q2”)
❒"PRE-FILL" (RAB - Ready Alert
Brake)
INSCHAKELING VAN HET
SYSTEEM
Het ESC-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart; het kan niet worden
uitgeschakeld.
65
"ENERGY SAVING"
FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Als de bestuurder, na een automatische
start van de motor, gedurende 3
minuten geen enkele handeling uitvoert,
dan schakelt het Start&Stop-systeem
de motor definitief uit om brandstof
te kunnen besparen. In dergelijke
gevallen kan men de motor alleen
herstarten m.b.v. de contactsleutel.
OPMERKING De motor kan in elk geval
draaiende worden gehouden door het
Start&Stop-systeem uit te schakelen.
ONREGELMATIGE
WERKING
Indien zich een storing voordoet, wordt
het Start&Stopsysteem uitgeschakeld.
De bestuurder wordt op de hoogte
gebracht van de storing door het
knipperende
symbool (uitvoeringen
met multifunctioneel display) of
symbool (uitvoeringen met
herconfigureerbaar multifunctioneel
display). Voor bepaalde
uitvoeringen/markten, indien aanwezig,
wordt er ook een bericht weergegeven.
Neem in dit geval contact op met het
Alfa Romeo Servicenetwerk.LANGDURIGE STILSTAND
VAN DE AUTO
Als de auto enige tijd niet gebruikt
wordt (of als de accu wordt vervangen),
moet speciale aandacht besteed
worden aan het loskoppelen van de
stroomvoorziening van de accu.
Ga als volgt te werk: koppel de stekker
A fig. 83 (door bediening van knop B)
van de accusensor C op de minklem D
van de accu los. Deze sensor mag
nooit van de accu losgemaakt worden,
behalve bij vervanging van de accu.
48)
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit.STARTEN MET
HULPACCU
Wanneer men met een hulpaccu moet
starten, mag de minkabel (–) van de
hulpaccu nooit worden aangesloten op
de minpool A fig. 84 van de accu in
de auto. Sluit de minkabel aan op een
massapunt op de motor of op de
versnellingsbak.
49)
83A0K0594
84A0K0755
85A0K0614
75