196Rijden en bedieningBoordinformatie 3 125.
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken.
Een voorligger wordt aangegeven
door een controlelamp A.
Als een voorligger te snel nadert,
klinkt er een geluidssignaal en ver‐
schijnt er een waarschuwing in het
Driver Information Centre.
De frontaanrijdingswaarschuwing
moet echter wel in het menu Persoon‐ lijke instellingen 3 131 geactiveerd
zijn, en niet met V gedeactiveerd zijn
(afhankelijk van het systeem; zie hier‐
onder).
Afhankelijk van de uitrusting van de
auto, zijn er twee varianten van de frontaanrijdingswaarschuwing:
● Frontaanrijdingswaarschuwing
op radarbasis
op auto's met een adaptieve
cruise control 3 189.
● Frontaanrijdingswaarschuwing
met voorcamerasysteem
op auto's met traditionele cruise
control of geen 3 186.
Frontaanrijdingswaarschuwing
op radarbasis
Het systeem gebruikt de radarsensor
achter de radiateurgrille om voertui‐
gen te vinden die zich op een afstand van max. 150 m direct voor u bevin‐
den.
Inschakelen
Frontaanrijdingswaarschuwing werkt
automatisch bij snelheden boven
wandelsnelheid, als de instelling
Voorbereiding aanrijding niet uitge‐
schakeld is in het menu Persoonlijke instellingen 3 131.
De gevoeligheid van het systeem
instellen
De gevoeligheid van het systeem kan op kort, gemiddeld of ver worden in‐
gesteld.
Rijden en bediening199Uitschakelen
Het systeem kan worden gedeacti‐
veerd. Druk meerdere malen op V
totdat het volgende bericht op het Dri‐
ver Information Center verschijnt.
Algemene informatie voor beide
uitvoeringen van frontaanrijdings‐ waarschuwing
9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het be‐
waren van een veilige onderlinge
afstand bij de betreffende ver‐
keers-, weers- en zichtomstandig‐ heden.
De bestuurder moet onder het rij‐
den altijd zijn of haar onverdeelde
aandacht aan het verkeer geven.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te
remmen.
Systeembeperkingen
Het systeem is ontworpen om alleen
bij voertuigen te waarschuwen, maar
het kan ook op andere metalen struc‐
turen reageren.
In de volgende gevallen detecteert de frontaanrijdingswaarschuwing wel‐
licht geen voorliggers of kunnen de prestaties van de sensor beperkt zijn:
● op bochtige wegen
● als het zicht door weersomstan‐ digheden beperkt is, zoals bij
mist, regen of sneeuw
● als de sensor vervuild is door sneeuw, ijs, slijk, modder, vuil of
als de voorruit beschadigd is
Indicatie afstand tot voorligger
De indicatie afstand tot voorligger
toont de afstand tot een bewegende
voorligger. Afhankelijk van de uitrus‐
ting van de auto, gebruikt het systeem
de radar achter de radiateurgrille of
de camera in de voorruit om de af‐
stand tot een voertuig in de baan voor u te bepalen. Hij is actief bij snelhe‐
den boven 40 km/u.
Als er een voorligger wordt gedetec‐
teerd, wordt de afstand in seconden
weergegeven op een pagina in het
Driver Information Center 3 119 . Druk
op MENU op de richtingaanwijzer‐
hendel om Informatie- menu voertuig
X te selecteren en draai aan het
stelwiel om de volgende afstandsin‐
dicatiepagina te kiezen.
200Rijden en bediening
De minimale weer te geven afstand
is 0,5 s.
Als er geen voorligger is of als de
voorligger buiten bereik is, worden er twee streepjes getoond: -,- s.
Actieve noodrem Actieve noodrem kan helpen om deschade door aanrijdingen met voor‐
liggers of obstakels te beperken, in‐
dien een aanrijding door remmen of
sturen niet langer kan worden verme‐
den. Voordat de actieve noodrem ac‐
tiveert, geeft de frontaanrijdingswaar‐ schuwing een waarschuwing 3 196.
Deze functie maakt gebruik van input
uit vele bronnen (bijv. radarsensor,
remdruk, rijsnelheid) om de waar‐
schijnlijkheid van een frontale aanrij‐
ding te berekenen.
Actieve noodrem werkt automatisch
bij snelheden boven wandelsnelheid,
als de instelling Voorbereiding
aanrijding niet uitgeschakeld is in het
menu Persoonlijke instellingen
3 131.
Het systeem omvat: ● Anticiperend remsysteem
● Automatisch noodstopsysteem
● Anticiperend
remassistentiesysteem9 Waarschuwing
Dit systeem is niet bedoeld om de
verantwoordelijkheid van de be‐
stuurder, voor het besturen van de
auto en anticiperen op de ver‐
keerssituatie, over te nemen. De
functie is puur ondersteunend van aard. De bestuurder moet, afhan‐
kelijk van de rij-omstandigheden,
zelf het rempedaal bedienen.
Anticiperend remsysteem
Bij het naderen van een voorligger
met een zodanige snelheid dat een
aanrijding waarschijnlijk is, zet het an‐ ticiperend remsysteem een lichte
remactie in. Dit verkort de responstijd,
mocht handmatig of automatisch
remmen noodzakelijk zijn.
Het remsysteem is voorbereid op
sneller remmen.
Automatisch noodstopsysteem
Na het voorbereiden van de remmen
en net voor het moment van aanrij‐
ding past deze functie automatisch
beperkte remactie toe om de snelheid
te verlagen.
Anticiperend
remassistentiesysteem
Naast het anticiperend remsysteem
en het automatisch noodstopsys‐
teem, verhoogt het anticiperende re‐
massistentiesysteem de gevoelig‐
heid van de remassistentie. Een
lichte aanraking van het rempedaal
Rijden en bediening201leidt dan onmiddellijk tot sterk afrem‐
men. Deze functie helpt de
bestuurder om sneller en harder te
remmen vóór de mogelijke aanrijding.9 Waarschuwing
De actieve noodrem is niet ont‐
worpen voor sterk autonoom rem‐ men of het automatisch vermijden
van botsingen. Het is ontworpen
om de voertuigsnelheid vooraf‐
gaand aan een aanrijding te ver‐
lagen. Het systeem reageert mo‐
gelijk niet op stilstaande auto's,
voetgangers en dieren. Na een
plotselinge verandering van rij‐
strook, heeft het systeem enige
tijd nodig om de nieuwe voorligger te detecteren.
De bestuurder moet onder het rij‐
den altijd zijn of haar onverdeelde
aandacht aan het verkeer geven.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te
remmen en sturen om aanrijdin‐
gen te voorkomen. Het systeem is
ontworpen voor een situatie
waarin alle inzittenden hun veilig‐
heidsgordels dragen.
Systeembeperkingen
De actieve noodrem werkt beperkt of
niet bij regen, sneeuw of modder, om‐ dat de radarsensor door een water‐
film, stof, ijs, of sneeuw bedekt kan
zijn. Bij een vervuilde sensor, de sen‐
sorafdekking reinigen.
In zeldzame gevallen kan de actieve
noodrem kort automatisch remmen in
situaties waarin dat onnodig lijkt te
zijn, bijvoorbeeld als er verkeersbor‐
den in een bocht staan of door auto's
die zich in een andere rijstrook bevin‐ den. Dit behoort bij de normale wer‐
king van het systeem, de auto behoeft geen onderhoud. Trap het gaspedaal
stevig in om het automatisch remmen op te heffen.
Instellingen
Instellingen kunt u veranderen in het
menu Voorbereiding aanrijding in de
persoonlijke instellingen 3 131.
Storing
In geval een systeem onderhoud of reparatie nodig heeft, ziet u een mel‐ ding op het Driver Information Center.
Als het systeem niet naar behoren
functioneert, verschijnen er berichten
in het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 125.
202Rijden en bedieningParkeerhulpParkeerhulp voor-achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel ver‐
antwoordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en obstakels
voor en achter de auto. Het systeem
geeft geluidssignalen en toont berich‐
ten.
Het systeem heeft vier ultrasone par‐
keersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter, elk met een andere geluidsfrequentie.
Het signaal voor voorgelegen obsta‐
kels klinkt via de voorluidsprekers;
voor obstakels achter de auto klinkt
het via de achterluidsprekers.
Parkeerhulpknop D en
bedieningslogica
De parkeerhulp voor is uitgevoerd
met D. Als de auto is uitgevoerd met
de geavanceerde parkeerhulp (zie de volgende afzonderlijke beschrijving),
worden beide systemen met D be‐
diend.
Kort indrukken van D deactiveert of
activeert de parkeerhulp voor.
Lang indrukken van D (ongeveer
één seconde ) activeert of deactiveert
de geavanceerde parkeerhulp.
204Rijden en bedieningeen hogere prioriteit. Na het bevesti‐
gen van het bericht via SET/CLR op
de richtingaanwijzer verschijnt de
afstandsaanduiding weer.
Uitschakelen
De parkeerhulp achter schakelt auto‐
matisch uit wanneer de achteruitver‐
snelling wordt uitgeschakeld.
De parkeerhulp voor wordt ook auto‐
matisch gedeactiveerd bij een snel‐ heid boven 11 km/u.
Handmatige deactivering is mogelijk
door D kort in te drukken.
Wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, gaat de led in de toets uit.
Bovendien verschijnt Parkeerhulp uit
in het Driver Information Center wan‐ neer het systeem handmatig wordt
gedeactiveerd.
Na een handmatige deactivering
wordt de parkeerhulp voor weer ge‐
activeerd als D wordt ingedrukt of
als de achteruitversnelling wordt in‐
geschakeld.
Storing
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, bijv.
door sneeuw op de sensoren, licht
controlelamp r op of verschijnt er
een melding op het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 125.
Controlelamp r 3 115.Geavanceerde parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
Rijden en bediening205De geavanceerde parkeerhulp laat debestuurder inparkeren door instruc‐
ties te geven op het Driver Informa‐ tion Center en via geluidssignalen.
De bestuurder moet zelf accelereren,
remmen, sturen en schakelen.
Het systeem gebruikt de sensoren van de parkeerhulp voor-achter in
combinatie met twee extra sensoren
aan weerskanten van de voor- en
achterbumper.
Parkeerhulpknop D en
bedieningslogica
Geavanceerde parkeerhulp en par‐
keerhulp voor-achter (zie de vorige
beschrijving) werken beide via D.
Kort indrukken van D deactiveert of
activeert de parkeerhulp voor.
Lang indrukken van D (ongeveer
één seconde ) activeert of deactiveert
de geavanceerde parkeerhulp.
De toetslogica voor het bedienen van
de systemen is als volgt:
● De parkeerhulp voor-achter is ac‐
tief: u deactiveert de parkeerhulp
voor-achter door kort indrukken
van de toets.● De parkeerhulp voor-achter is ac‐
tief; lang indrukken activeert ge‐
avanceerde parkeerhulp als een
vooruitversnelling geactiveerd is.
● De geavanceerde parkeerhulp is actief: u activeert de parkeerhulp
voor-achter door kort indrukken
van de toets.
● De geavanceerde parkeerhulp is actief: u deactiveert de geavan‐
ceerde parkeerhulp door lang in‐ drukken van de toets.
● De geavanceerde parkeerhulp en parkeerhulp voor-achter zijn
actief; kort indrukken deactiveert
beide systemen.Inschakelen
Wanneer u een parkeerplek zoekt,
moet u het systeem activeren door
ongeveer één seconde op D te
drukken.
Het systeem kan alleen worden ge‐
activeerd en kan alleen naar een par‐
keerplek zoeken bij snelheden tot
30 km/u en het systeem zoekt naar
een parkeerplek bij een snelheid tot
30 km/u.
De maximale parallelle afstand tus‐
sen uw auto en de rij geparkeerde au‐ to's bedraagt 1,8 meter.
208Rijden en bedieninghet systeem gedeactiveerd. Druk on‐
geveer één seconde op D om het
systeem naar een nieuwe parkeer‐
plek te laten zoeken.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel min‐
der goed wanneer de sensoren
zijn bedekt, bijv. met ijs of sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste af‐
standsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het de‐
tectiebereik.
Let op
Het parkeerhulpsysteem kan wor‐
den geactiveerd en gedeactiveerd
door de instellingen op het
Info-display te veranderen. Als een
aanhangerkoppeling is bevestigd,
moet deze in het menu worden ge‐
selecteerd.
Persoonlijke instellingen 3 131.
Let op
Het parkeerhulpsysteem herkent
automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
Als gevolg van externe akoestische
of mechanische storingen is het mo‐ gelijk dat de sensor een niet-be‐
staand object (echostoring) herkent.
De geavanceerde parkeerhulp rea‐
geert eventueel niet op veranderin‐ gen van de parkeerplek nadat u met
het parkeren bent begonnen.
Let op
Bij het inschakelen van een vooruit‐ versnelling en het overschrijden van een bepaalde snelheid wordt de par‐keerhulp achter bij het uitschuiven
van het draagsysteem achterzijde
gedeactiveerd.
Bij het eerst inschakelen van de ach‐ teruitversnelling detecteert de par‐
keerhulp het draagsysteem achter‐ zijde en klinkt er een zoemer. Druk
kort op D om de parkeerhulp te
deactiveren.