Inleiding......................................... 2
Kort en bondig ............................... 6
Sleutels, portieren en ruiten .........19
Stoelen, veiligheidssystemen ......43
Opbergen ..................................... 69
Instrumenten en
bedieningsorganen ......................77
Verlichting .................................... 99
Klimaatregeling .......................... 106
Rijden en bediening ...................118
Verzorging van de auto ..............150
Service en onderhoud ................187
Technische gegevens ................191
Klantinformatie ........................... 205
Trefwoordenlijst ......................... 210Inhoud
Inleiding3Uw autogegevens
Voer hier de gegevens van de auto in
zodat ze gemakkelijk te vinden zijn.
Deze informatie is beschikbaar in de
hoofdstukken "Service en onder‐ houd" en "Technische gegevens",
alsmede op het typeplaatje.
Inleiding Uw auto is de intelligente combinatievan vernieuwende techniek, overtui‐
gende veiligheid, milieuvriendelijk‐
heid en zuinigheid.
In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw
auto veilig en efficiënt te kunnen be‐
dienen.
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan
op de hoogte zijn dat onjuist gebruik
van de auto een ongeval tot gevolg
kan hebben en dat er risico bestaat
voor persoonlijk letsel.
Houd u altijd aan de specifieke wet‐
geving van het land waarin u zich be‐ vindt. Deze wetgeving kan afwijken
van de informatie in deze gebruikers‐
handleiding.Als u de beschrijving in deze handlei‐ ding negeert, kan dit van invloed zijn
op de garantie.
Wanneer wij u in deze gebruikers‐
handleiding adviseren de hulp van
een werkplaats in te roepen, raden wij
uw Opel Service Partner aan.
Elke Opel Service Partner biedt u eer‐
steklas service tegen redelijke prij‐
zen. Ervaren, door Opel geschoolde specialisten werken volgens speciale
richtlijnen van Opel.
Houd het informatiepakket voor de
gebruiker altijd onder handbereik in
de auto.
Gebruik van deze
handleiding
● Deze handleiding geeft een om‐ schrijving van alle voor dit model
beschikbare opties en functies. Mogelijk zijn bepaalde
omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties,niet op uw auto van toepassing
wanneer er sprake is van eenmodelvariant, afwijkende
landenspecificaties of speciale
uitrustingen of accessoires.
● In het hoofdstuk "Kort en bondig"
krijgt u een beknopt overzicht.
● De inhoudsopgave aan het begin
van de handleiding en in de af‐
zonderlijke paragrafen geeft aan
waar u de informatie die u zoekt
kunt vinden.
● Met behulp van het trefwoorden‐ register kunt u specifieke infor‐
matie zoeken.
● In deze gebruikershandleiding worden linksgestuurde auto's ge‐toond. De bediening van rechts‐
gestuurde auto's is vergelijkbaar.
● In de gebruikershandleiding wor‐
den motoraanduidingen van de
fabriek gebruikt. De bijbehorende marktaanduidingen vindt u in deparagraaf "Technische gege‐
vens".
● Richtingaanduidingen in de be‐ schrijvingen, zoals links, rechts,voor of achter moeten altijd met
de blik in de rijrichting worden ge‐
zien.
Instrumenten en bedieningsorganen77Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................78
Stuurwielverstelling ...................78
Stuurbedieningsknoppen ...........78
Claxon ....................................... 78
Knoppen op stuurkolom ............78
Wis-/wasinstallatie voorruit ........79
Wis-/wasinstallatie achterruit .....80
Buitentemperatuur .....................80
Klok ........................................... 80
Elektrische aansluitingen ...........81
Aansteker .................................. 82
Asbakken ................................... 82
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................83
Instrumentengroep ....................83
Snelheidsmeter ......................... 83
Kilometerteller ........................... 83
Dagteller .................................... 83
Toerenteller ............................... 84
Brandstofmeter .......................... 84
Brandstofverbruikmeter .............84
Service-display .......................... 85
Controlelampen ......................... 85
Richtingaanwijzer ......................87Gordelverklikker ........................88
Airbag en gordelspanners .........88
Airbag-deactivering ...................88
Laadsysteem ............................. 89
Storingsindicatielamp ................89
Service-indicatie ........................89
Schakel motor uit .......................89
Remsysteem ............................. 89
Antiblokkeersysteem (ABS) .......90
Opschakelen ............................. 90
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) .......................... 90
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma uit ............................... 90
Koelvloeistoftemperatuur ...........91
Voorverwarming ........................91
AdBlue ....................................... 91
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 91
Motoroliedruk ............................. 91
Brandstofbesparingsmodus .......92
Te laag brandstofpeil .................92
Autostop .................................... 92
Rijverlichting .............................. 92
Grootlicht ................................... 92
Mistlamp .................................... 93
Mistachterlicht ........................... 93
Cruise control ............................ 93
Tachograaf ................................ 93
Portier open ............................... 93Informatiedisplays........................93
Driver Information Center ..........93
Boordinformatie ........................... 94
Geluidssignalen .........................95
Motoroliepeil .............................. 95
Tripcomputer ................................ 96
Tachograaf ................................... 98
Instrumenten en bedieningsorganen85De meter geeft het huidige brandstof‐
verbruik aan met kleuren:Groen:u rijdt optimaal zuinigGeel:rijstijl te agressiefOranje:u rijdt uiterst onzuinig
De brandstofverbruikmeter is stan‐
daard ingeschakeld. U kunt deze uit‐ schakelen via het Infotainmentsys‐
teem. Raadpleeg de handleiding van
het Infotainmentsysteem voor nadere
informatie.
Service-display Na het inschakelen van het contact
kan de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt korte tijd
op het Driver Information Center
(DIC) verschijnen. Afhankelijk van de
rijomstandigheden kan een onder‐
houdsbeurt met aanzienlijk varië‐ rende tussenpozen worden gemeld.
U kunt de afstand tot de volgende on‐
derhoudsbeurt bekijken door de knop op het uiteinde van de wisserhendel
gedurende ongeveer 5 seconden in
te drukken.
Als de resterende afstand of tijd tot de volgende onderhoudsbeurt minder
dan 1500 km of 1 maand is, verschijnt
er een bericht op het DIC.
Als de afstand op 0 km komt of de on‐ derhoudsdatum daar is, gaat contro‐
lelamp F op de instrumentengroep
resp. het DIC branden en verschijnt er
een bijbehorend bericht op het DIC.
De auto vergt een onderhoudsbeurt. De hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display terugzetten
Na de onderhoudsbeurt moet het ser‐ vice-display worden gereset:
Selecteer de afstand tot de volgende
onderhoudsbeurt op het DIC en houd vervolgens de knop op het uiteinde
van de wisserhendel gedurende on‐
geveer 10 seconden ingedrukt.
Boordcomputer 3 96.
Driver Information Centre (DIC)
3 93.
Service-informatie 3 187.Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐ schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen.
Afhankelijk van de apparatuur kan de
plaats van de Controlelampen varië‐
ren.
Bij het inschakelen van de ontsteking
lichten de meeste controlelampen
korte tijd op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐ ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingWit:inschakelbevestiging
Instrumenten en bedieningsorganen899Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Airbagsysteem 3 55, gordelspanners
3 51, airbag-deactivering 3 60.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor Als controlelamp p brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐
lelamp C en een geluidssignaal):
stop, schakel de motor uit.
Accu wordt niet opgeladen. Motor‐ koeling wordt mogelijk onderbroken.
De rembekrachtiging weigert moge‐
lijk dienst. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐ middellijk de hulp van een werkplaats
inroepen.
Service-indicatie
F brandt geel.Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelam‐ pen en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center (DIC)
3 93 branden. Onmiddellijk de hulp
van een werkplaats inroepen.
Schakel motor uit
C brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐
lampen (bijv. p, I en R), begeleid
door een geluidssignaal en een bijbe‐ horend bericht op het Driver Informa‐
tion Center (DIC) 3 93: schakel de
motor onmiddellijk uit en raadpleeg
een werkplaats.
Remsysteem
R brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact als de handrem aangetrokken is 3 134 en dooft wanneer de hand‐
rem wordt losgezet.
Instrumenten en bedieningsorganen93Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 100.
Mistlamp
> brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde voorste
mistlampen 3 102.
Mistachterlicht
ø brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 102.
Cruise control
m , U brandt groen of geel.
m brandt groen als een bepaalde
snelheid wordt opgeslagen.
U brandt groen als het systeem aan
is.
Snelheidsbegrenzer
U brandt geel.
U brandt geel als het systeem aan is.
Cruise control en snelheidsbegrenzer 3 138.Tachograaf
& licht op wanneer er een storing is
3 98.
Portier open y brandt rood.
Brandt wanneer een deur niet geheel
gesloten is.
Er verschijnt ook een bijbehorend be‐ richt op het Driver Information Center
(DIC) 3 93.Informatiedisplays
Driver Information Center
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie, verschijnen de volgende zaken in
de display:
● buitentemperatuur 3 80
● klok 3 80
● kilometerteller 3 83
● dagteller 3 83
● service-display 3 85
● boordinformatie 3 94
● boordcomputer 3 96
106KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............106
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................106
Airconditioning ......................... 107
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 108
Verwarming achterin ...............110
Airconditioning achterin ...........111
Hulpverwarming ......................111
Luchtroosters ............................. 116
Verstelbare luchtroosters ........116
Vaste luchtroosters ..................116
Koeling handschoenenkastje ..116
Onderhoud ................................. 117
Luchtinlaat ............................... 117
Pollenfilter ................................ 117
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 117
Service .................................... 117Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtdebiet
● luchtverdeling
Verwarmbare achterruit Ü 3 42.
Temperatuur
Rood:warmBlauw:koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet Luchtdebiet instellen door de ventila‐torknop in de gewenste stand te zet‐
ten.
LuchtverdelingM:naar de hoofdruimteL:naar de hoofd- en voetenruimteK:naar de voetenruimteJ:naar de voorruit, de voorste zij‐
ruiten en de voetenruimteV:naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
Klimaatregeling117Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat vóór de voorruit in de
motorruimte schoon houden om lucht te laten instromen. Eventuele blade‐
ren, vuil of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter
Het pollenfilter ontdoet de lucht die
via de luchtinlaat in de auto komt van stof, roet, pollen en sporen.
Let op
Alleen auto's met airconditioning
hebben een pollenfilter.
Airconditioning regelmatig aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.Service
Om optimale koeling te garanderen,
wordt aangeraden het klimaatregel‐
systeem jaarlijks, voor het eerst
3 jaar na ingebruikneming van de
auto, te laten controleren, lettend op:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en ver‐ damper reinigen
● prestatietest