Instrumenten en bedieningsorganen75Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................76
Stuurwielverstelling ...................76
Stuurbedieningsknoppen ...........76
Claxon ....................................... 76
Knoppen op stuurkolom ............76
Wis-/wasinstallatie voorruit ........77
Buitentemperatuur .....................78
Klok ........................................... 78
Elektrische aansluitingen ...........79
Aansteker .................................. 80
Asbakken ................................... 80
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................80
Instrumentengroep ....................80
Snelheidsmeter ......................... 80
Kilometerteller ........................... 81
Dagteller .................................... 81
Toerenteller ............................... 81
Brandstofmeter .......................... 82
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 82
Peilsensor motorolie ..................83
Service-display .......................... 83
Versnellingsbakdisplay ..............84Controlelampen ......................... 84
Richtingaanwijzer ......................87
Gordelverklikker ........................87
Airbag en gordelspanners .........87
Airbag-deactivering ...................87
Laadsysteem ............................. 88
Storingsindicatielamp ................88
Service-indicatie ........................88
Schakel motor uit .......................88
Remsysteem ............................. 89
Antiblokkeersysteem (ABS) .......89
Opschakelen ............................. 89
Lane Departure Warning ...........89
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) .......................... 89
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma uit ............................... 90
Koelvloeistoftemperatuur ...........90
Voorverwarming ........................90
AdBlue ....................................... 90
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 90
Motoroliedruk ............................. 91
Te laag brandstofpeil .................91
Stop-startsysteem .....................91
Rijverlichting .............................. 92
Grootlicht ................................... 92
Grootlichtassistentie ..................92
Mistlamp .................................... 92
Mistachterlicht ........................... 92Cruise control............................ 92
Tachograaf ................................ 92
Portier open ............................... 92
Informatiedisplays ........................93
Driver Information Center ..........93
Info-Display ............................... 93
Boordinformatie ........................... 93
Geluidssignalen .........................94
Tripcomputer ................................ 95
Tachograaf ................................... 97
82Instrumenten en bedieningsorganenBrandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp Y. Onmiddellijk bijtan‐
ken 3 155.
Tank nooit leegrijden. Dieselbrand‐
stofsysteem ontluchten 3 169.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
AdBlue-meter
Geeft het AdBlue-peil in de tank aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp Y 3 90. Tank zo spoe‐
dig mogelijk AdBlue bij, opdat de mo‐
tor blijft starten 3 130.
Koelvloeistoftemperatuur‐
meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
linker zone:bedrijfstempera‐
tuur motor nog niet bereiktmiddelste
gebied:normale bedrijfs‐
temperatuurrechter zone:temperatuur te
hoog
Controlelamp W gaat branden als de
temperatuur te hoog is 3 88,
3 90.
86Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen op het
instrumentenpaneel
Controlelampen in de dakconsole
OverzichtORichtingaanwijzer 3 87XGordelverklikker 3 87vAirbags en gordelspanners
3 87WAirbag deactiveren 3 87pLaadsysteem 3 88ZStoringsindicatielamp 3 88ALaat auto spoedig nakijken
3 88oService-display 3 88CSchakel motor uit 3 88RRemsysteem 3 89uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 89k jOpschakelen, terugschakelen
3 89ìLane Departure Warning
3 89RElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) 3 89ØElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) uit 3 90WKoelvloeistoftemperatuur
3 90!Voorverwarmen 3 90YAdBlue 3 90wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 90IMotoroliedruk 3 91YTe laag brandstofpeil 3 91DAutostop 3 124\Autostop geblokkeerd 3 1249Buitenverlichting 3 92CGrootlicht 3 92íGrootlichtassistentie 3 92>Mistlamp 3 92øMistachterlicht 3 92mCruise control 3 92USnelheidsbegrenzer cruisecon‐
trol 3 92&Tachograaf 3 92yPortier open 3 92
90Instrumenten en bedieningsorganenKnippert tijdens het rijden
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd 3 143.
Brandt onderweg Het systeem is niet beschikbaar.
Kan samen met de controlelamp A
oplichten 3 88. Er verschijnt ook een
bijbehorend bericht op het Driver In‐
formation Center (DIC) 3 93.
ESP® Plus
3 143, Traction Control-
systeem 3 142.
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma uit
Ø brandt groen.
Als ESP® Plus
gedeactiveerd is met
Ø op het instrumentenpaneel, dan
brandt controlelamp Ø en verschijnt
een bijbehorend bericht op het Driver Information Center (DIC) 3 93.
ESP® Plus
3 143, Traction Control-
systeem 3 142.Koelvloeistoftemperatuur
W brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor Als W brandt (mogelijk in combinatie
met controlelampje C), stop dan de
auto en schakel de motor uit.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 164.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg,
dan de hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Voorverwarming
! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
AdBlue
Õ brandt geel.
Het AdBlue-peil is te laag. Tank zo
spoedig mogelijk AdBlue bij, opdat de motor blijft starten.
Licht samen met controlelamp A op
als aanduiding van een systeemsto‐
ring of als waarschuwing dat de motor na het bepaalde afstand wellicht niet
kan worden gestart. Onmiddellijk hulp
van een werkplaats inroepen.
Er verschijnt een bijbehorend bericht op het Driver Information Center
(DIC) 3 93.
AdBlue 3 130.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
94Instrumenten en bedieningsorganenStoringsmeldingenCONTROLEER ESPVERVANG DIESELFILTERTRANSMISSIE CONTROLERENCONTROLEER VERLICHTING
Waarschuwingsmeldingen
Deze kunnen verschijnen bij contro‐
lelampje C of in combinatie met an‐
dere waarschuwingsmeldingen, con‐ trolelampen of een akoestisch sig‐
naal. Motor onmiddellijk afzetten en
de hulp van een werkplaats inroepen.
WaarschuwingsmeldingenDEFECTE INSPUITINGMOTOR TE HEETTRANSMISSIE TE HEET
Bandenspanningscontrolesysteem
3 185.
Geluidssignalen
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Het geluidssignaal voor niet gedra‐
gen veiligheidsgordels geniet de pri‐ oriteit boven alle andere geluidssig‐
nalen.
● Als de veiligheidsgordel niet om‐ gedaan is 3 49.
● Als u met aangetrokken handrem
een bepaalde snelheid over‐
schrijdt 3 141.
● Als de parkeerhulp een obstakel detecteert of als er een storing is
3 148.
● Als de auto een geautomati‐ seerde versnellingsbak heeft en
de koppelingstemperatuur te
hoog is 3 136.
● Als de snelheid korte tijd een in‐ gestelde limiet overschrijdt 3 80.
● Tijdens het sluiten van de elektri‐
sche schuifdeur 3 26.● Als de schuifdeur open is en de
handrem losgezet is 3 26.
● Tijdens het in- en uitschakelen van de alarmbewaking van de
kanteling van de auto 3 32.
● Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaald niveau daalt of als er een
storing is 3 130.
● Als het Lane Departure Warning-
systeem onbedoeld wisselen van
rijstrook detecteert en wanneer
het systeem geactiveerd is
3 153.
Bij het parkeren van de auto en/of het openen van het
bestuurdersportier
● Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
● Bij ingeschakelde rijverlichting.
● Als de auto een geautomati‐ seerde versnellingsbak heeft
3 136, de handrem niet aange‐
trokken is, de neutrale stand niet
geselecteerd is of het rempedaal niet ingetrapt is. Ook kan er een
120Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 121
Economisch rijden ...................121
Controle over de auto ..............121
Sturen ...................................... 121
Starten en bediening .................122
Nieuwe auto inrijden ................122
Contactslotstanden ..................122
Motor starten ........................... 122
Regeling stationair toerental ....123
Uitrol-brandstofafsluiter ...........123
Stop/Start-systeem ..................124
Parkeren .................................. 126
Luchtvering .............................. 127
Uitlaatgassen ............................. 129
Roetfilter .................................. 129
Katalysator .............................. 130
AdBlue ..................................... 130
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 135
Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 136
Versnellingsbakdisplay ............136
Motor starten ........................... 136
Keuzehendel ........................... 136
Handgeschakelde modus ........138Elektronische rijprogramma's ..138
Storing ..................................... 139
Stroomonderbreking ................140
Remmen .................................... 140
Antiblokkeersysteem ...............140
Handrem .................................. 141
Remassistentie ........................142
Hellingrem ............................... 142
Rijregelsystemen .......................142
Traction Control .......................142
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) ........................ 143
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 145
Cruise control .......................... 145
Snelheidsbegrenzer ................148
Parkeerhulp ............................. 148
Achteruitkijkcamera .................150
Lane Departure Warning .........153
Brandstof ................................... 154
Brandstof voor dieselmotoren . 154
Tanken .................................... 155
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot ................................... 156
Trekhaak .................................... 156
Algemene informatie ...............156
Rijgedrag en aanhangertips ....156
Aanhanger trekken ..................157
Aanhangerstabilisatie ..............158Extra functies ............................. 158
PTO (krachtafnemer) ...............158
130Rijden en bedieningKatalysatorDe katalysator vermindert de hoe‐
veelheid schadelijke stoffen in de uit‐
laatgassen.Voorzichtig
Brandstoffen van een andere kwa‐ liteit dan die zoals vermeld op pa‐
gina 3 154, 3 210 kunnen de ka‐
talysator of elektronische onder‐ delen beschadigen.
Door onverbrande benzine raakt
de katalysator oververhit en be‐
schadigd. Vermijd daarom over‐
matig gebruik van de startmotor,
leegrijden van de brandstoftank of starten van de motor door middel
van aanduwen of trekken.
Bij overslag, een onregelmatige mo‐
torloop, beperkingen van het motor‐
vermogen of andere ongewone sto‐
ringen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Wanneer controlelamp Z gaat knip‐
peren, worden de toelaatbare emis‐
sienormen mogelijk overschreden.
Uw voet van het gaspedaal halen tot‐
dat Z ophoudt met knipperen en
continu brandt. Onmiddellijk contact
opnemen met een werkplaats.
Storingsindicatielamp 3 88.
AdBlue
Algemene informatie Selectieve katalysatorreductie
(BlueInjection) is een methode voor
het aanzienlijk terugbrengen van het
aandeel stikstofoxide in de uitstoot
van uitlaatgassen. Dit wordt bewerk‐
stelligd door het inspuiten van een
dieseluitlaatvloeistof (DEF) in het uit‐
laatsysteem.
De naam van deze vloeistof is AdBlue
Ⓡ. Het is een niet-giftige, niet-ont‐
vlambare, kleur- en geurloze vloeistof die uit 32% ureum en 68% water be‐staat.Let op
AdBlue Ⓡ is een gedeponeerd han‐
delsmerk van de Verband der Auto‐
mobilindustrie e.V. (VDA).9 Waarschuwing
Voorkom dat er AdBlue in uw ogen
of op uw huid komt.
Bij contact met de ogen of de huid
met water uitspoelen.
Voorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op het lak‐
werk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage tem‐ peraturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
Rijden en bediening131AdBlue-meter
U kunt het huidige vloeistofpeil afle‐
zen op de AdBlue-meter 3 82.
Peilwaarschuwingen
Het AdBlue-verbruik is ongeveer 1,5
liter per 1000 km en is afhankelijk van
het rijgedrag.
Versie met peilwaarschuwingen op
het Driver Information Center
Als het AdBlue-peil tot onder een be‐
paalde waarde daalt, verschijnt er een peilwaarschuwing op het Driver
Information Center 3 93.
Ook licht controlelamp Õ ononder‐
broken op en klinkt er een geluidssig‐ naal.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue bij.
Zie " AdBlue bijtanken " hieronder.
Doorrijden is zonder enige beperkin‐
gen mogelijk.
Als er binnen een bepaalde afstand
geen AdBlue wordt bijgetankt, ver‐
schijnen er afhankelijk van het hui‐
dige AdBlue-peil nog meer peilwaar‐
schuwingen op het Driver Information
Center.
Motor opnieuw starten niet mogelijk
Op het Driver Information Center ver‐ schijnen herhaaldelijke verzoeken tot
het bijtanken van AdBlue en uiteinde‐
lijk de melding dat de motor niet op‐
nieuw kan worden gestart.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐ gelegd.
Vóór het blokkeren van het opnieuw
starten van de motor verschijnt er een
waarschuwingsbericht met 0 km op
het DIC dat de motor na het uitscha‐
kelen van het contact niet opnieuw
kan worden gestart.
Na het blokkeren van het opnieuw
starten van de motor verschijnt er een
waarschuwingsbericht op het Driver Information Center dat het AdBlue-
peil te laag is.
Om de motor opnieuw te kunnen star‐
ten, moet u ten minste 10 liter AdBlue bijtanken.Waarschuwingen m.b.t. hoge uitstoot
Als de uitstoot van uitlaatgassen tot
boven een bepaalde waarde stijgt,
worden waarschuwingen zoals de