Rijden en bediening201Inparkeermodus
De door het systeem gemelde be‐
schikbare parkeerplek wordt geac‐
cepteerd als de bestuurder bij parallel
gelegen parkeerplekken binnen tien
meter of bij haaks gelegen parkeer‐ plekken binnen zes meter na het be‐
richt Stop stopt. Het systeem bere‐
kent het optimale pad om in te parke‐ ren.
Een korte trilling in het stuurwiel na
het inschakelen van de achteruitver‐
snelling geeft aan dat het systeem de
besturing overneemt. Daarna wordt
de auto automatisch ingeparkeerd
met gedetailleerde instructies aan de
bestuurder voor remmen, optrekken
en schakelen. De bestuurder moet de handen van het stuurwiel houden.
Let altijd goed op het geluid van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid geeft aan dat de af‐ stand tot een obstakel minder dan on‐ geveer 30 cm is.
Als de bestuurder om ongeacht welke
reden toch zelf moet sturen, houd het
stuurwiel dan alleen aan de buiten‐
rand vast. In dat geval werkt de auto‐
matische besturing niet meer.Displayweergave
De instructies op het display tonen:
● Algemene tips en waarschu‐ wingsberichten.
● Een hint wanneer u sneller dan 30 km/u rijdt in de zoekmodus
voor een parkeerplek.
● Het verzoek om te stoppen wan‐ neer een parkeerplek is gevon‐
den.
● De richting waarin u rijdt om in te
parkeren.
● Het verzoek tot inschakelen van de achteruit- of eerste versnel‐ling.
● Het verzoek tot optrekken of rem‐
men.
● Voor sommige instructies ver‐ schijnt er een voortgangsbalk op
het Driver Information Center.
● Het goed inparkeren, aangege‐ ven door een pop-upsymbool en
een geluidssignaal.
● Het annuleren van een inpar‐ keermanoeuvre.Weergaveprioriteit
De informatie van de geavanceerde
parkeerhulp op het Driver Information
Center kan worden belemmerd door
boordinformatie met een hogere pri‐
oriteit. Na het bevestigen van het be‐
richt via SET/CLR op de richtingaan‐
wijzer of 9 op het stuurwiel, verschij‐
nen de instructies van de geavan‐ ceerde parkeerhulp weer en kunt u
het inparkeren voortzetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd:
● door ( kort in te drukken
● nadat het inparkeren is gelukt
● tijdens het zoeken naar een par‐ keerplek sneller dan 30 km/u te
rijden
● tijdens het inparkeren sneller dan
8 km/u te rijden
● de constatering dat de bestuur‐ der het stuurwiel aanraakt
● te veel te schakelen: acht cycli bij
parallel inparkeren of vijf cycli bij haaks inparkeren
● wanneer u de ontsteking uitscha‐
kelt
202Rijden en bedieningWanneer u het systeem deactiveertof wanneer het zichzelf deactiveert tij‐ dens het inparkeren, dan verschijnt
Parkeren gedeactiveerd op het dis‐
play. Ook klinkt er een geluidssignaal.
Storing
Er verschijnt een bericht wanneer:
● Het systeem een storing ver‐ toont.
● De bestuurder de parkeerma‐ noeuvre niet goed heeft afge‐maakt.
● Het systeem is buiten werking. ● Een van de bovenstaande rede‐ nen voor deactiveren van toepas‐sing is.
Als er tijdens het inparkeren een voor‐
werp wordt herkend, dan verschijnt
Stop op het display. Door het verwij‐
deren van het object wordt het inpar‐
keren hervat. Wordt het niet verwij‐
derd, dan wordt het systeem gedeac‐ tiveerd. Druk lang op ( om het sys‐
teem naar een nieuwe parkeerplek te
laten zoeken.Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel min‐
der goed wanneer de sensoren
zijn bedekt, bijv. met ijs of sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste af‐
standsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het de‐
tectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet ver‐
bogen en geen speling ten opzichte
van de bumper links of rechts) en dat
de sensoren goed op hun plek zitten.
204Rijden en bedieningwordt het systeem inactief, aangege‐
ven door de verlichte waarschuwings‐ symbolen B in beide buitenspiegels.
Als de snelheid weer wordt verlaagd,
verdwijnen de waarschuwingssym‐
bolen. Als een auto dan in de blinde
zone wordt waargenomen, worden de
waarschuwingssymbolen B als nor‐
maal verlicht aan de betreffende
zijde.
Als de auto wordt gestart, lichten beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het sys‐
teem operationeel is.
U kunt het systeem activeren of deac‐ tiveren op het Info-Display, Persoon‐lijke instellingen 3 128.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Detectiezones
De detectiezones beginnen bij de
achterbumper en strekken zich ong.
drie meter naar achteren en naar de zijkanten uit. De zone ligt tussen on‐
geveer een halve meter en
twee meter hoog, vanaf de grond.Het blindehoeksysteem is ontworpen
om stilstaande voorwerpen, zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐
den, muren en balken te negeren.
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.
Storing
Het kan soms voorkomen dat het sys‐ teem geen signaal afgeeft, bij natte
weersomstandigheden zal dit vaker
optreden.
Het blindehoeksysteem werkt niet als de bumper aan de linker- of rechter‐zijde vervuild is met modder, vuil,
sneeuw, ijs, slijk, of tijdens hevige re‐ genval. Instructies voor reinigen
3 269.
In geval van een storing in het sys‐
teem of als het systeem door tijdelijke
omstandigheden niet operationeel is,
lichten de symbolen in de spiegels permanent op en verschijnt er een be‐
richt op het Driver Information Center.
De hulp van een werkplaats inroepen.Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de be‐
stuurder bij het achteruitrijden door middel van een weergave van het ge‐ bied achter de auto.
Het camerabeeld wordt getoond in de
Colour-Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder ver‐
vangen. Let op: voorwerpen die
zich buiten het bereik van de ca‐
mera en de sensoren van de ge‐
avanceerde parkeerhulp bevin‐
den, bijv. onder de bumper of on‐
der de auto, worden niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Rijden en bediening205Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐ keld.
Werking
Bij de 5-deurs hatchback is de ca‐
mera gemonteerd tussen de lampjes
van de kentekenverlichting.
Bij de Sports Tourer is de camera on‐
der de sierlijst van de achterklep ge‐
monteerd.
De camera bestrijkt slechts een be‐ perkt gebied. De afstand op het beeld op de display, verschilt van de wer‐
kelijke afstand.
Geleidingsstrepen
Dynamische geleidingsstrepen zijn horizontale lijnen met een onderlinge
afstand van een meter die op de af‐
beelding zijn geprojecteerd om de af‐ stand tot de getoonde objecten te
kunnen bepalen.De baan van de auto wordt afgebeeld
overeenkomstig de stuurhoek.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het
beeld weergegeven als driehoekjes
9 en geven obstakels aan die door de
achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste re‐
gel van het Info-Display met de waar‐ schuwing om de omgeving van de
auto te controleren.
206Rijden en bedieningDisplay-instellingen
Helderheid en contrast kunnen wor‐
den ingesteld door op het display van
het aanraakscherm te tikken wanneer de achteruitkijkcamera actief is.
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld wan‐
neer een bepaalde voorwaartse snel‐ heid wordt overschreden of als de
achteruitversnelling gedurende ca.
15 seconden niet is ingeschakeld. De achteruitkijkcamera kan handmatig
worden gedeactiveerd in het menu
met Persoonlijke instellingen op het
Colour-Info-Display. Selecteer de re‐
levante instelling in Instellingen, I
Voertuig .Deactivering van geleidingsstrepen
en waarschuwingssymbolen
7 inch Colour-Info-Display: u kunt de
visuele geleidingsstrepen en waar‐
schuwingssymbolen activeren of deactiveren met de aanraaktoetsen in het onderste deel van het display.
8 inch Colour-Info-Display: u kunt de visuele geleidingsstrepen en waar‐
schuwingssymbolen activeren of
deactiveren in het menu Instellingen
op het Info-Display. Selecteer de re‐
levante instelling in Instellingen, I
Voertuig .
Info-Display 3 123.
Persoonlijke instellingen 3 128.
Storing
Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste re‐
gel van het Info-Display.
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● In een donkere omgeving.
● Wanneer de zon of de straal van koplampen rechtstreeks op de
lens van de camera valt.
● Als de cameralens door ijs, sneeuw, modder of iets anders is
vervuild. Reinig de lens, spoel
deze met water en veeg deze
met een zachte doek af.
● De auto een aanhangwagen trekt.
● De auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad.
● Bij extreme temperatuurwisselin‐
gen.
Rijden en bediening207Verkeersbordherkenning
Werking De verkeersbordherkenning herkent
bepaalde borden via een frontcamera
en toont deze op het Driver Informa‐
tion Center.
Als de auto over een ingebouwd na‐
vigatiesysteem beschikt, kunnen er
ook verkeersborden van datakaarten
zijn opgenomen.
Verkeersborden die worden herkend, zijn:
Borden met snelheidsbeperkingen enverboden in te halen ● maximumsnelheid
● inhaalverbod
● einde maximumsnelheid
● einde inhaalverbodVerkeersborden
Begin en einde van:
● stadsregio's (landspecifiek)
● snelwegen
● rijkswegen
● woonervenOnderborden ● aanvullingen op verkeersborden
● verbod op trekken van aanhan‐ gers
● beperkingen voor trekkers
● bij natheid
● bij ijs
● tijdsbeperkingen
● afstandsbeperkingen
● richtingspijlen
Borden voor maximumsnelheid en in‐
haalverbod worden getoond op het
Driver Information Center, tot het vol‐gende bord maximumsnelheid of
einde maximumsnelheid of als er ge‐
durende een bepaalde periode geen
ander bord wordt geconstateerd.
Weergeven van meerdere borden op
het display is mogelijk.
Een uitroepteken in een kader duidt
erop dat er een bijkomend verkeers‐
bord is gedetecteerd dat niet duidelijk
door het systeem wordt herkend.
Het systeem werkt zonder prestatie‐
verlies tot een snelheid van maximaal 200 km/u, afhankelijk van de verlich‐
ting. ’s Nachts is het systeem actief tot een snelheid van 160 km/u.
208Rijden en bedieningDisplayweergave
Informatie over de op dit moment gel‐ dige verkeersborden is beschikbaar
op de betreffende pagina in het Driver
Information Center.
Bovendien wordt de huidige geldige
snelheid permanent op de onderste
regel van het Driver Information Cen‐
ter aangegeven. In geval van een
snelheidslimiet met een onderbord
verschijnt in dit gebied het symbool +.
Kies op een Midlevel-display Info
menu ? via MENU en selecteer
met het stelwiel op de richtingaanwij‐
zer de pagina met de verkeersborder‐
herkenning 3 117.
Kies op het Uplevel-display het menu
Info met de toetsen rechts op het
stuurwiel en druk op P of Q om de
pagina met de verkeersbordherken‐
ning te selecteren 3 117.
Wanneer u een andere pagina op het menu Driver Information Center hebt
gekozen en u daarna weer de pagina met de verkeersbordherkenning
kiest, wordt het laatst herkende ver‐
keersbord getoond.
Waarschuwingsfunctie U kunt de waarschuwingsfunctie ac‐
tiveren en deactiveren in het instellin‐
genmenu van de pagina met ver‐
keersbordherkenning.Wanneer de functie is geactiveerd en de pagina met verkeersbordherken‐
ning wordt niet getoond, worden de
net waargenomen snelheidslimiet en
'niet inhalen'-borden weergegeven
als waarschuwingen in het Driver In‐
formation Center.
Druk wanneer op het Midlevel-display de pagina met de verkeersbordher‐
kenning wordt getoond, op SET/CLR
op de richtingaanwijzer.
Rijden en bediening209
Selecteer Waarschuw. AAN of
Waarschuw. UIT met het stelwiel en
druk op SET/CLR .
Druk wanneer op het Uplevel-display
de pagina met de verkeersbordher‐
kenning wordt getoond, op q op het
stuurwiel.Activeer de waarschuwingen door J
in te stellen, deactiveer de waarschu‐ wingen door met toets 9 I in te stel‐
len.
De pop-upwaarschuwing wordt onge‐
veer acht seconden lang weergege‐
ven op het Driver Information Center.
Systeem terugstellen
De inhoud van de verkeersbordpa‐
gina kan in het menu Instellingen van
de pagina Verkeersbordherkenning
worden gewist door Terugstellen te
selecteren en te bevestigen door SET/CLR op de richtingaanwijzer‐
hendel of 9 op het stuurwiel in te
drukken.
U kunt ook SET/CLR of 9 drie se‐
conden indrukken om de inhoud van
de pagina te wissen.
Als het resetten is gelukt, klinkt er een toon. Het onderstaande "standaard‐
teken" wordt aangegeven tot het vol‐
gende verkeersbord wordt waargeno‐ men of door de kaartgegevens van
het navigatiesysteem wordt geleverd.
In sommige gevallen wordt verkeers‐
bordherkenning automatisch door het
systeem gewist.
Wissen van verkeersborden
Er zijn verschillende scenario's waar‐
bij de op dit moment getoond ver‐
keersborden worden gewist. Na het
wissen wordt het "standaardteken" of een verkeersbord uit de kaartgege‐
vens van het navigatiesysteem in het
Driver Information Center weergege‐
ven.