116KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............116
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................116
Airconditioning ......................... 117
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 118
Luchtroosters ............................. 122
Verstelbare luchtroosters ........122
Vaste luchtroosters ..................122
Onderhoud ................................. 123
Luchtinlaat ............................... 123
Pollenfilter ................................ 123
Airconditioning regelmatig
aanzetten ............................... 123
Service .................................... 123Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● Temperatuur
● Luchtverdeling
● Luchtdebiet
● Ontwasemen en ontdooien
Achterruitverwarming Ü 3 32.
Verwarmde stoelen ß 3 40.
TemperatuurRood:warmBlauw:koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdeling
M:naar hoofdhoogte via de verstel‐
bare luchtroostersL:naar de hoofdruimte via regel‐
bare ventilatieopeningen en
naar de voetruimtesK:naar de voetenruimtes en naar
de voorruitJ:naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de voetenruimtesl:naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de hoofdruimte via
regelbare ventilatieopeningen
Alle combinaties zijn mogelijk.
Luchtdebiet
Ventilatorsnelheid instellen door de
ventilatorknop in de gewenste stand
te zetten.
Klimaatregeling117x:uit1:minimumsnelheid4:maximumsnelheid
Ontwasemen en ontdooien● Luchtverdelingsschakelaar op l of J zetten
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten
● Ventilator op hoogste stand zet‐ ten
● Middelste ventilatieopeningen sluiten
● Zijdelingse luchtroosters openen en op de zijruiten richten
Achterruitverwarming Ü 3 32.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐
den geregeld:
n:koeling4:luchtrecirculatieÜ:ontwasemen en ontdooien
Verwarmde stoelen ß 3 40.
Koeling n
Druk op n
om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de led in de toets brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
aanjager van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een bui‐
tentemperatuur die iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan con‐
dens vormen en onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen. Stop/Start-systeem 3 128.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4 in‐
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de led in de toets brandt.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
118KlimaatregelingWanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
activeert u de ruitenwisser en scha‐
kelt u l uit.
Maximale koeling Ruiten en zonnedak kortstondig ope‐
nen zodat de warme lucht snel kan
ontsnappen.
● Airco met n inschakelen.
● Luchtrecirculatie met 4 inscha‐
kelen.
● Luchtverdelingsschakelaar op M
zetten.
● Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
● Ventilator op hoogste stand zet‐ ten.
● Alle ventilatieopeningen openen.Ontwasemen en ontdooien
● Luchtverdelingsschakelaar op l of J zetten.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Ventilator op hoogste stand zet‐ ten.
● Middelste ventilatieopeningen sluiten.
● Zijdelingse luchtroosters openen en op de zijruiten richten.
● Verwarming achterruit Ü 3 32 in‐
schakelen.
De airconditioning n en de luchtre‐
circulatie 4 worden automatisch in‐
geschakeld om het ontdooien effi‐
ciënter te maken wanneer stand l of
J wordt geselecteerd.
Ingeschakeld ontwasemen en ont‐
dooien kan autostops in de weg
staan. Stop/Start-systeem 3 128.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Dankzij de twee zones van de kli‐
maatregeling kunt u de temperatuur
aan de bestuurders- en passagiers‐
kant voorin afzonderlijk regelen.
In de automatische modus worden
temperatuur, luchtdebiet en luchtver‐
deling automatisch geregeld.
Klimaatregeling123Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaatopeningen naar de mo‐ torruimte onder aan de voorkant van
de voorruit moeten voor voldoende
luchttoevoer vrijgehouden worden.
Bladeren, vuil of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter
Filtering lucht
passagierscompartiment
Een partikelfilter verwijdert stof, roet,
stuifmeel en sporen uit de lucht van
de passagiersruimte.
Actief koolstoffilter Aanvullend op het partikelfilter ver‐
mindert het actieve-koolstoffilter on‐
aangename geuren.
Airconditioning regelmatig aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goedblijft werken, moet de koeling een‐
maal per week, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐
ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks te laten controle‐
ren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en ver‐ damper reinigen
● prestatietest
Rijden en bediening129De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.
Een Autostop wordt aangegeven
door de naald op de AUTOSTOP-po‐
sitie in de toerenteller.
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warming, de stuurbekrachtiging en de remprestaties onveranderd.
Afhankelijk van het koelvermogen
kan de airconditioning het Stop/Start-
systeem wel of niet hinderen.
Voorzichtig
Tijdens een Autostop kan de
stuurbekrachtiging verminderd
werken.
Voorwaarden voor een Autostop
Het Stop/Start-systeem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
● het Stop/Start-systeem is niet handmatig uitgeschakeld
● de motorkap is volledig gesloten
● het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt
● de accu is voldoende opgeladen en in goede staat
● de motor is opgewarmd
● de koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog of te laag
● de temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bv. na hetrijden met hoge motorbelasting
● de omgevingstemperatuur is niet
te laag
● de ontdooifunctie is niet geacti‐ veerd
● de klimaatregeling verhindert geen motorstop
● het remvacuüm is voldoende
● de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief
● de auto is verreden sinds de laat‐
ste Autostop
Anders is een Autostop niet mogelijk. Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop ver‐
hinderen. Zie het hoofdstuk "Klimaat‐
regeling" voor meer details 3 118.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 126.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
222Trefwoordenlijst12V-aansluiting............................. 59
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............207, 211
Aandrijving op alle wielen ............88
Aanduidingen op banden ..........186
Aanhangerstabilisatie ................158
Aanhanger trekken ....................155
Aansluitingen voor accessoires ....79
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 160
Accu...................................... 86, 166
Accu, starthulp gebruiken ...........199
Achterklep..................................... 23 Achterlichten .............................. 173
Achterruitverwarming ................... 32
Achteruitrijlichten .......................111
Actieve hoofdsteunen .............34, 35
AdBlue .................................. 90, 133
Afmetingen auto ........................214
Afstandsbediening ........................20
Airbag deactiveren ....................... 50 Airbag-deactivering ...................... 85
Airbag en gordelspanners ...........85
Airbaglabel.................................... 45
Airbagsysteem ............................. 45
Airconditioning ........................... 117
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 123
Alarmknipperlichten ...................109
Algemene informatie .................. 154Algemene richtlijnen voor het rijden ............................... 124, 125
All-wheel drive ........................... 142
Andere auto slepen ...................202
Antiblokkeersysteem .................144
Antiblokkeersysteem (ABS) .........87
Armsteun ................................ 39, 41
Armsteun met opbergruimte ........59
Autogegevens ............................ 211
Autokrik....................................... 184
Automatische dimfunctie .......29, 30
Automatische koplamphoogteregeling .............92
Automatische niveauregeling ....
........................................ 108, 149
Automatische verlichting ............ 108
Automatische versnellingsbak ...
.......................................... 86, 137
Auto ontgrendelen .........................6
Auto reinigen .............................. 203
Auto slepen ................................ 201
Auto stallen ................................. 160
Autostop ..................................... 128
Auto wassen ............................... 203
B Bagageruimte ........................ 23, 69
Bagageruimte-afdekking .............69
Bagageruimteverlichting .............113