102Instrumenten en bedieningsorganenBandenspanning
Check-Control
Bij het registreren van een te lage
spanning bij auto's met een banden‐
spanningscontrolesysteem verschijnt
de betreffende informatie op het
Info-Display.
Snelheid verlagen en bandenspan‐
ning zo spoedig mogelijk controleren.
Bandenspanningswaarden controle‐
ren 3 186, 3 217.
Bij aanzienlijk drukverlies verschijnt
een melding waarin wordt aangege‐
ven welke band precies moet worden
gecontroleerd.
Zo spoedig mogelijk de verkeers‐
stroom verlaten zonder hierbij andere weggebruikers in gevaar te brengen.Stoppen en de banden controleren.
Het reservewiel monteren 3 195,
3 198.
Bandenspanningscontrolesysteem 3 187.
Tripcomputer
Boordcomputer op Board-Info-Display
De boordcomputer geeft informatie
over rijgegevens die voortdurend ge‐
registreerd en elektronisch verwerkt
worden. Toegang krijgen tot de auto‐
gegevens in de boordcomputer: de
BC -toets op het "Infotainment"-sys‐
teem of het linker kartelwiel op het
stuurwiel indrukken.
Sommige functies verschijnen in ver‐
korte vorm op het beeldscherm. Zo‐
dra er een functie is geselecteerd,
worden de volgende rijen van de
boordcomputerfunctie weergegeven.
De functies worden in de volgende
volgorde getoond:
● Momentaan verbruik
● Gemiddeld verbruik
● Absoluut verbruik
● Gemiddelde snelheid
● Afgelegde weg
● Actieradius
● Chronometer
Instrumenten en bedieningsorganen103Board-Info-Display 3 93.
Momentaan verbruik
Weergave van het actuele verbruik.
De weergave wisselt snelheidsafhan‐ kelijk:
Weergave in
l/h:minder dan
13 km/uWeergave in
l/100 km:meer dan 13 km/u
Gemiddeld verbruik
Weergave van het gemiddelde ver‐
bruik. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Absoluut verbruik
Weergave van verbruikte brandstof.
De meting kan op elk moment op‐
nieuw worden gestart.
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Ritonderbrekingen met uitgeschakeld contact worden niet meegerekend.
Afgelegde weg
Weergave van de afgelegde weg. De
meting kan op elk moment opnieuw
worden gestart.
Actieradius De actieradius wordt op basis van de
aanwezige tankinhoud en het huidige
verbruik berekend. Op het display
verschijnen gemiddelde waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.Als met de brandstof in de tank min‐
der dan 50 km kan worden gereden,
verschijnt de waarschuwing
Actieradius op het display.
Als met de brandstof in de tank min‐ der dan 30 km kan worden gereden,
verschijnt de waarschuwing Tanken
svp. op het display.
Bevestig de menuoptie 3 93.
Boordcomputergegevens
terugstellen
Gewenste boordcomputerinformatie
selecteren en terugzetten met het lin‐
ker kartelwiel op het stuurwiel of de
knop OK op het "Infotainment"-sys‐
teem.
104Instrumenten en bedieningsorganenChronometer
Met behulp van de pijltjestoetsen:
Starten: met pijltje naar links menu‐
optie Start selecteren en op de knop
OK drukken voor starten/stoppen. Te‐
rugzetten: met pijltje naar links menu‐
optie Reset selecteren en op de knop
OK drukken.
Met het linker kartelwiel op het stuur‐
wiel:
Starten: menuoptie Start selecteren
en indrukken voor starten/stoppen.
Terugzetten: menuoptie Reset selec‐
teren en indrukken om opdracht te bevestigen.
Onderbreking van de voeding
Als de voeding werd onderbroken of
de accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
boordcomputer verloren gaan.
Boordcomputer op Graphic-
Info-Display of Colour-Info- Display
De boordcomputer verstrekt rijgege‐
vens die voortdurend worden verza‐
meld en elektronisch verwerkt. De
hoofdpagina van de boordcomputer
geeft informatie over rijbereik, gemid‐ deld verbruik en momentaan ver‐
bruik.
Andere boordcomputergegevens
weergeven: De BC-toets op het "In‐
fotainment"-systeem indrukken en
het menu Boordcomputer op het
beeldscherm selecteren.
U kunt de informatie van de twee trip‐
computers onafhankelijk van elkaar
resetten, waardoor u de afstanden
van verschillende trips kunt bekijken.
Graphic-Info-Display,
Colour-Info-Display 3 96.
Actieradius
Instrumenten en bedieningsorganen105De actieradius wordt op basis van de
aanwezige tankinhoud en het huidige
verbruik berekend. Op het display verschijnen gemiddelde waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
Als met de brandstof in de tank min‐
der dan 50 km kan worden gereden,
verschijnt de waarschuwing
Actieradius op het display.
Als met de brandstof in de tank min‐ der dan 30 km kan worden gereden,verschijnt de waarschuwing Tanken
svp. op het display.
Bevestig de menuoptie 3 96.
Momentaan verbruik
Weergave van het actuele verbruik.
De weergave wisselt snelheidsafhan‐ kelijk:Weergave in
l/h:minder dan
13 km/uWeergave in
l/100 km:meer dan 13 km/u
Afgelegde weg
Weergave van de afgelegde weg. De
meting kan op elk moment opnieuw
worden gestart.
Gemiddelde snelheid Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Ritonderbrekingen met uitgeschakeld
contact worden niet meegerekend.
Absoluut verbruik Weergave van verbruikte brandstof.
De meting kan op elk moment op‐
nieuw worden gestart.
Gemiddeld verbruik
Weergave van het gemiddelde ver‐
bruik. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Boordcomputergegevens
terugstellen
In het menu Boordcomputer BC 1 of
BC 2 selecteren.
Gewenste boordcomputerinformatie
selecteren en terugzetten met het lin‐
ker kartelwiel op het stuurwiel of de
knop OK op het "Infotainment"-sys‐
teem.
112VerlichtingBinnenverlichtingRegelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● Instrumentenverlichting
● Info-Display
● Verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen.
Kartelwieltje k naar rechts of links op
de gewenste helderheid draaien.
Bij het openen van het bestuurders‐
portier of bij indrukken van q op de
afstandsbediening licht het instru‐
mentenbord automatisch
30 seconden op totdat de contact‐
sleutel in stand ACC wordt gezet.
Displaymodus 3 96.
Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.Voorste interieurverlichting
De leeslampen voor en achter en de
verlichting van de bagageruimte wer‐ ken als instapverlichting en gaan bij
het openen van de portieren of de
achterklep branden.
Als de portieren of achterklep open
blijven, blijft de verlichting gedurende
10 minuten branden. Zodra alle por‐
tieren en de achterklep gesloten zijn,
dimt de instapverlichting geleidelijk aan na 10 seconden.
Via d in de dakconsole worden de
leeslampen voor en achter ingescha‐
keld. Uitschakelen door opnieuw in te drukken.
124Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 124
Economisch rijden ...................124
Controle over de auto ..............125
Sturen ...................................... 126
Starten en bediening .................126
Nieuwe auto inrijden ................126
Contactslotstanden ..................127
Motor starten ........................... 127
Uitrol-brandstofafsluiter ...........128
Stop/Start-systeem ..................128
Parkeren .................................. 130
Uitlaatgassen ............................. 131
Roetfilter .................................. 131
Katalysator .............................. 132
AdBlue ..................................... 133
Automatische versnellingsbak ...137
Versnellingsbakdisplay ............137
Keuzehendel ........................... 138
SPORT-modus ........................ 139
Handmatige modus .................139
Elektronische rijprogramma's ..140
Storing ..................................... 140
Stroomonderbreking ................140
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 141Rijsystemen............................... 142
All-wheel drive ......................... 142
Remmen .................................... 144
Antiblokkeersysteem ...............144
Handrem .................................. 145
Remassistentie ........................146
Hellingrem ............................... 146
Rijregelsystemen .......................147
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 147
Systeem voor gecontroleerde afdaling ................................... 148
Automatische niveauregeling ..149
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 149
Cruise control .......................... 149
Parkeerhulp ............................. 151
Brandstof ................................... 152
Brandstof voor dieselmotoren . 152
Tanken .................................... 153
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot ................................... 154
Trekhaak .................................... 154
Algemene informatie ...............154
Rijgedrag en aanhangertips ....154
Aanhanger trekken ..................155
Aanhangerstabilisatie ..............158Rijtips
Economisch rijden
Zuinige stand
De brandstofbesparingsmodus is een functie voor een optimaal brandstof‐
verbruik. Deze beïnvloedt o.a. het
motorvermogen en -koppel, het acce‐
lereren en het aangegeven schakel‐
punt.
Handgeschakelde versnellingsbak
Rijden en bediening1376. Sluit een uiteinde van de slangaan op de jerrycan en schroef hetandere uiteinde op de vulpijpa‐
dapter.
7. Til de jerrycan op totdat deze leeg
is.
8. Schroef de slang van de vulpijpa‐ dapter.
9. Verwijder de adapter en leg deze weer in het bakje in het hand‐
schoenenkastje.
10. Breng de tankdop aan en schroef deze rechtsom vast.
11. Kap weer aanbrengen.
Let op
Voer de AdBlue-jerrycan en -slang
volgens de lokale milieuregels af.
Let op
Blijf als het systeem niet herkent dat er AdBlue is bijgetankt continu ge‐
durende 10 minuten rijden met een
snelheid van meer dan 20 km/u.
Als de bijgetankte AdBlue herkend
is, verdwijnen de waarschuwingen m.b.t. het AdBlue-peil.Neem als de bijgetankte AdBlue na
enige tijd met draaiende motor niet
gedetecteerd is contact op met een
werkplaats.
Let op
Als er gedurende de laatste 2 jaar
minder dan 10 liter AdBlue is bijge‐
tankt, moet de resterende vloeistof
worden ververst, aangezien AdBlue
een beperkte levensduur heeft. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Bij niet opvolgen ervan kan het se‐
lectieve katalysatorreductiesysteem
beschadigd raken.
Tankdop
Gebruik uitsluitend originele tankdop‐ pen. De AdBlue-tank heeft een spe‐
ciale tankdop.
Storing
Als het systeem een bedrijfsstoring
detecteert, licht controlelamp Y op en
klinkt er een geluidssignaal. Onmid‐
dellijk hulp van een werkplaats inroe‐
pen.
Er kan een betreffend bericht op het
Driver Information Center verschijnen
3 93.Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak
kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Versnellingsbakdisplay
Het versnellingsbakdisplay verschijnt op het Driver Information Center
3 93, in het midden van de instru‐
mentengroep.
138Rijden en bedieningDe modus of ingeschakelde versnel‐ling verschijnt op het versnellingsbak‐ display.P:parkeerstandR:achteruitversnellingN:neutrale standD:rijstand (automatische modus)1-6:geselecteerde versnelling in
handgeschakelde modus
Keuzehendel
P:parkeerstand, de wielen zijn ge‐
blokkeerd, alleen inschakelen
wanneer de auto stilstaat en de
elektrische handrem is aange‐
trokkenR:achteruitversnelling, alleen in‐
schakelen wanneer de auto stil‐
staatN:neutrale stand of stationairD:rijstand (automatische modus
met alle versnellingen)
De keuzehendel is vergrendeld in
stand P en N en kan alleen worden
verzet wanneer u de ontsteking in‐
schakelt en het rempedaal intrapt.
Druk op de ontgrendelingsknop om
P of R in te schakelen.
Tijdens het rijden nooit naar stand P
of R schakelen.
De motor start alleen wanneer de
hendel in stand P of N staat. Vóór het
starten het rempedaal intrappen of de
elektrische handrem aantrekken.
Tijdens het schakelen geen gas ge‐
ven. Gas- en rempedaal nooit gelijk‐
tijdig bedienen.
Wanneer een versnelling is ingescha‐ keld en het rempedaal wordt losgela‐ ten, rijdt de auto langzaam weg.
Afremmen op de motor Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren; zie
Handmatige modus.
Door bij het afdalen van een helling
op de motor af te remmen in plaats
van het rempedaal in te trappen kan
de levensduur van de remmen wor‐
den verlengd.
Auto heen en weer schommelen Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto is vastgereden in water, ijs, zand, mod‐
der, sneeuw of een kuil. De keuze‐
hendel herhaaldelijk tussen stand D
en R heen en weer verplaatsen terwijl
u enigszins gas geeft wanneer de ver‐
snelling is ingeschakeld. Motor niet te hoge toeren laten maken en snel op‐
trekken voorkomen.