Exterieur
OVERZICHT1.3
Exterieur
1.Ve r l i c h t i n g ( b l z . 4 .1 3 )
2.Portiergrepen (blz. 2.4)
3.Open dak (blz. 2.12)
4.Laadcontact (blz. 6.5)
5.Buitenspiegels (blz. 4.6)
6.Bagageruimte voorin (blz. 2.10)
7.Wielen en banden (blz. 8.8)
8.Achteruitrijcamera (blz. 4.29)
9.Bagageruimte achterin/achterklep (blz. 2.8)
10.Parkeersensoren - optie (blz. 4.20)
PortierenPortieren
2.2GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S
OPENEN EN SLUITENPortierenKeyless vergrendelen en
ontgrendelen
De Model S heeft ingebouwde sensoren die de aanwezigheid van een sleutel kunnen vaststellen. Deze sensoren bevinden zich aan beide zijkanten van het dashboard en achter de achterbumper en hebben een bereik van ongeveer 1 meter.
Als de auto is uitgerust met het optionele Te c h - p a k k e t , w o r d t d e a u t o a u t o m a t i s c h ontgrendelt als u met de sleutel naar de auto loopt. Op dezelfde manier wijze wordt ook de achterklep ontgrendeld als u naar de auto toeloopt, om de klep te openen moet u de schakelaar onder de handgreep indrukken.
Druk op de portiergreep om deze naar buiten te laten schuiven. Dit gebeurt automatisch bij het ontgrendelen van de auto als AUTO-PRESENT HANDLES (zie blz 2.4) is ingeschakeld.
Als u op het touchscreen de WALK-AWAY vergrendeling op ON zet, dan zal de auto automatisch vergrendelen als u met de sleutel wegloopt (zie blz 2.5).
Sleutel gebruiken
Om snel vertrouwd te worden met de sleutel, kunt u deze het beste zien als een miniatuur van de Model S met het Tesla-logo op de motorkap. De sleutel heeft 3 toetsen die zachter aanvoelen dan de rest van de behuizing.
1.Bagageruimte
•Tw e e k e e r i n d r u k k e n o m d e a c h t e r k l e p te openen.
•Tw e e k e e r i n d r u k k e n o m b i j e e n a u t o m e t een elektrisch bediende achterklep de klep te sluiten. Een keer indrukken om de beweging van de klep te stoppen.
2.Alles vergrendelen/ontgrendelen
•Tw e e k e e r i n d r u k k e n o m a l l e p o r t i e r e n en de achterklep te ontgrendelen. De alarmknipperlichten knipperen twee keer en de portiergrepen komen naar buiten.
•Een keer indrukken om de portieren en de achterklep te vergrendelen (alle portieren en de achterklep moeten goed gesloten zijn). De alarmknipperlichten knipperen een keer en de portiergrepen schuiven naar binnen.
•Indrukken en vasthouden om alle ruiten te openen.
3. Bagageruimte voorin
•Tw e e k e e r i n d r u k k e n o m d e b a g a g e k l e p vóór te openen.
U hoeft de sleutel niet op de auto te richten maar de sleutel moet wel binnen het bereik van de auto zijn (afhankelijk van de conditie van de batterij in de sleutel). Als de sleutel niet kan worden waargenomen, wordt dit door middel van een bericht op het instrumentenpaneel aangegeven. Plaats de sleutel daar waar deze het gemakkelijkste herkend kan worden (op de middenconsole onder het 12V-stopcontact, zie blz 4.7).
AirbagsAirbags
3.16GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S
Werking van airbags
Of een airbag bij een aanrijding wel of niet geactiveerd wordt, is afhankelijk van de kracht van de botsing. De vertraging is bepalend voor het activeren van de airbags.
Een airbag wordt met een luide knal in een fractie van een seconde opgeblazen. De airbag zorgt er samen met de veiligheidsgordel voor dat de inzittenden niet naar voren schieten en beperken zo de kans op ernstig letsel.
Frontairbags zijn zodanig ontworpen dat ze niet afgaan bij aanrijdingen van achteren, bij het over de kop slaan van de auto, bij kleinere aanrijdingen van voren en van opzij, bij een noodstop, noch bij het rijden over drempels of gaten. Het kan daardoor voorkomen dat de auto ernstig beschadigd raakt terwijl de airbags niet afgaan en omgekeerd, dat de schade relatief beperkt blijft maar de airbags wel geactiveerd worden.
Neem contact op met Tesla als u de auto wilt ombouwen voor het vervoer van gehandicapten als de aanpassing invloed kan hebben op de werking van de airbags.
Soorten airbags
Geavan-ceerde frontair-bags
De frontairbags zijn speciaal ontworpen om verwondingen bij kinderen en kleine volwassenen door het afgaan van de airbag te beperken. De frontairbag aan bestuurderszijde kan aan de hand van het signaal van een sensor in de stoel bepalen in welke mate de airbag opgeblazen moet worden. Bij het gebruik van een kinderzitje op de voorstoel kan de frontairbag aan passagierszijde uitgeschakeld worden zoals is beschreven op blz. 3.17.
Knieair-bagsKnieairbags en frontairbags werken gecombineerd. Knieairbags voorkomen dat de voorste inzittenden naar voren schieten door hun benen tegen te houden. Doordat de inzittenden beter rechtop blijven zitten, kunnen de frontairbags effectiever werken.
Zijairbags Zijairbags beschermen de borst en het bekken en worden alleen opgeblazen bij zware aanrijdingen van opzij. De airbags aan de andere zijde van de aanrijding gaan niet af.
Hoofdair-bagsHoofdairbags beschermen de hoofden van de inzittenden voor- en achterin en gaan doorgaans alleen af bij zware aanrijdingen van opzij en als de auto over de kop slaat. De airbags aan de andere zijde van de aanrijding gaan niet af.
Ruitenwissers en -sproeiersRuitenwissers en -sproeiers
4.18GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S
Ruitenwissers en -sproeiersRuitenwissers
Draai het uiteinde van de hendel aan de linkerzijde van het stuur naar voren. U kunt kiezen uit 4 standen:
•1e: Automatisch met lage gevoeligheid.*
•2e: Automatisch met hoge gevoeligheid.*
•3e: Continu op lage snelheid.
•4e: Continu op hoge snelheid.
Druk op het uiteinde van de hendel om één keer te wissen.
Als de ruitenwissers op automatische bediening staan en de regensensor geen water op de voorruit waarneemt, dan zullen de ruitenwissers niet werken.
Als u de ruitenwissers inschakelt, wordt automatisch ook het dimlicht ingeschakeld (als dat nog niet het geval was).
*De Model S heeft een regensensor die in de steun van de binnenspiegel achter de voorruit is weggewerkt. Als de ruitenwissers op automatische bediening staan is de frequentie van het wissen afhankelijk van de hoeveelheid neerslag op de voorruit. Als de ruitenwissers in stand 2 staan, is de regensensor gevoeliger.
Ve r w i j d e r eve n t u e e l i j s v a n d e w i s s e r b l a d e n voordat u de ruitenwissers inschakelt, dat zorgt voor een langere levensduur. IJs heeft scherpe kanten waardoor het rubber van de wisserbladen beschadigd kan raken.
Controleer en reinig de wisserbladen regelmatig. Vervang de wisserbladen direct als ze beschadigd zijn. Voor details over het controleren en vervangen van wisserbladen, zie blz. 7.17.
AANWIJZING: Controleer bij extreme kou altijd of de ruitenwissers niet aan de voorruit vastgevroren zijn.
Ruitenwissers ontdooien
Als de Model S is uitgerust met het optionele Cold Weather-pakket kunt u de ruitenwisserbladen ontdooien via Controls > Cold Weather > Heated Wipers op het touchscreen. De verwarming werkt 15 minuten en gaat dan automatisch uit.
,
ParkeerhulpParkeerhulp
4.20GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S
ParkeerhulpWerking van parkeerhulp
Als uw auto met de optie Park Assist is uitgerust, is deze voorzien van sensoren in de voor- en achterbumper. Als u langzaam voor of achteruit rijdt, waarschuwen deze sensoren voor eventuele objecten in de directe nabijheid van de auto.
De sensoren worden ingeschakeld bij een snelheid lager dan 4,8 km/h.
WA A R S C H U W I N G : Ve r t r o u w d a a r o m nooit alleen op de informatie van de parkeerhulp maar overtuig u er zelf van dat er geen personen en/of obstakels in de buurt van de auto zijn. De goede werking van de parkeerhulp kan verstoord worden door een aantal externe factoren (zie blz. 4.21). Als u alleen afgaat op de informatie van de parkeerhulp bestaat de kans op het verwonden van personen en/of schade aan goederen. Houd de directe omgeving van de auto altijd zelf goed in de gaten. Kijk bij het achteruitrijden over uw schouder en gebruik alle spiegels. Park Assist kan geen kinderen, voetgangers, fietsers,
dieren en bewegende voorwerpen detecteren die zich te ver of te dichtbij vóór, achter, boven of onder de sensoren bevinden. De parkeerhulp helpt de bestuurder bij het parkeren en is niet bedoeld ter vervanging van de eigen waarnemingen van de bestuurder. De parkeerhulp is geen garantie voor veilig rijden.
Visuele en hoorbare feedback
Als u langzaam vooruit of achteruit rijdt met een snelheid van minder dan 4,8 km/h verschijnt op het linker gedeelte van het instrumentenpaneel een waarschuwing dat er een obstakel vóór of achter de auto is geconstateerd. Bij het achteruitrijden wordt ugeholpen door het beeld van de achteruitrijcamera op het touchscreen (zie blz. 4.29).
Als het geluid is ingeschakeld (zie blz. 4.21), hoort u een waarschuwingssignaal tijdens het manoeuvreren. U kunt dit geluid met behulp van het scrollwieltje aan de linkerzijde op het stuur doen tijdelijk uitschakelen.
De auto ziet een obstakel tot op een afstand van ongeveer 120 cm in stand D (Rijden) en ongeveer 160 cm van de achterbumper in stand R (Achteruit). Er klinkt een waarschuwings-signaal (indien ingeschakeld).
Als het obstakel dichterbij komt, wordt de gele gevarenzone en de afstand tot het object weergegeven.
Parkeerhulp
RIJDEN4.21
AANWIJZING: Zorg ervoor dat sensoren schoon zijn en vrij van sneeuw, modder en vuil. Richt een hogedrukspuit niet rechtstreeks op de sensoren en reinig ze niet met een scherp of schurend voorwerp, dat veroorzaakt krassen en kan het oppervlak beschadigen.
AANWIJZING: Plak geen stickers op de parkeersensoren en monteer ook geen accessoires voor de sensoren.
Hoorbare feedback regelen
U kunt de parkeerhulp met en zonder geluidssignaal gebruiken. Tik op Controls > Settings > Safety & Security > Park Assist Chimes om het geluid in- en uit te schakelen.
U kunt dit geluid ook met behulp van het scrollwieltje aan de linkerzijde op het stuur uitschakelen. Het geluid blijft uitgeschakeld tot u de selectiehendel in een andere stand zet of tot u harder rijdt dan 4,8 km/h.
Beperkingen en valse
waarschuwingen
De parkeerhulp kan in de volgende omstandigheden geen obstakels waarnemen:
•Een of meer parkeersensoren is beschadigd, vuil of bedekt (met sneeuw, bladeren, ijs).
•Het obstakel is te laag, ongeveer 20 cm (bijvoorbeeld een trottoirband of een drempel).
•We e r s o m st a n d i g h e d e n ( z wa re re g e n , sneeuw, mist) die de goede werking van de sensoren belemmeren.
•Het obstakel is dun (bijvoorbeeld een dun paaltje).
•Het obstakel is buiten het bereik van de sensor.
•Het object absorbeert geluid of is zacht (bijvoorbeeld poedersneeuw).
•Het obstakel is afgeschuind (bijvoorbeeld een oprit).
•Bij extreem koude of warme temperaturen.
•De sensoren worden gestoord door andere elektrische apparaten die ultrasone geluidsgolven produceren.
•Het object bevindt zich te dicht bij de bumper.
•De bumper beschadigd is of scheef hangt.
•Er iets op de bumper is gemonteerd waardoor de sensor wordt afgedekt (bijvoorbeeld een fietsenrek of een bumpersticker).
Andere parkeerhulpen
In aanvulling op de parkeerhulp is er ook het beeld van de achteruitrijcamera dat bij het inschakelen van de achteruit automatisch op het scherm verschijnt. Zie blz. 4.29.
Als de auto het obstakel tot op een afstand van ongeveer 40 cm in stand D (Drive) en ongeveer 30 cm in stand R (Reverse) van de bumper is genaderd, wordt de rode gevarenzone weergegeven en verschijnt er een waarschuwing op het scherm. De toon van het waarschuwingssignaal wordt hoger.
Als een sensor geen signaal doorgeeft, verschijnt er een waarschuwing op het instrumentenpaneel.
Onderhoud banden
ONDERHOUD7.5
WA A R S C H U W I N G : G e b r u i k g e e n andere vulmiddelen dan die uit het bandenreparatiesetje van Tesla. Bij het gebruik van andere middelen kunnen de bandenspanningsensoren defect raken. Als ugeen bandenreparatiesetje bij uw ModelS heeft, koop er dan een bij Tesla.
Controle en onderhoud van banden
Controleer de wangen en het loopvlak van de banden regelmatig op slijtage en beschadigingen (uitstulpingen, scheuren enz.).
WA A R S C H U W I N G : R i j d n i e t m e t d e a u t o als een band beschadigd of versleten is en ook niet als de bandenspanning te laag is. Controleer de banden regelmatig op slijtage en beschadigingen zoals scheuren, uitstulpingen, losse koordlagen.
Bandenslijtage
De Model S is af-fabriek voorzien van banden met een slijtage-indicator in het loopvlak. Als het profiel tot op 1,6 mm, is versleten, komen deze indicatoren aan het oppervlak en ontstaat er een streep over de volle breedte van het loopvlak van de band.
Ve r va n g e e n b a n d d i re c t a l s d e slijtage-indicator zichtbaar is of als de wettelijk voorgeschreven minimum profieldiepte is bereikt.
Wielen wisselen, balanceren en uitlijnen
Te s l a a d v i s e e r t o m d e w i e l e n e l k e 8 . 0 0 0 k m t e wisselen. Controleer na het wisselen van de wielen altijd de bandenspanning.
OPMERKING: Verwissel geen banden bij Performance Plus modellen.
Wielen met een onbalans (merkbaar als een trilling in het stuur) hebben een negatieve invloed op de rijeigenschappen en verkorten de levensduur van de banden. Ook bij normaal gebruik van de auto kan er op enig moment een onbalans in de wielen optreden. Laat de wielen in dat geval opnieuw balanceren.
Laat de wielen opnieuw uitlijnen als er sprake is van onregelmatige (scheef afgesleten band) of overmatige slijtage.
Onderhoud banden
ONDERHOUD7.9
TPMS-storing
Als er een storing in het TPMS wordt geconstateerd, wordt de bestuurder gewaarschuwd dat het systeem niet naar behoren functioneert.
Het TPMS-controlelampje heeft daarvoor een extra functie, naast het melden van een te lage bandenspanning. Als er een storing in het systeem wordt geconstateerd, knippert het TPMS-controlelampje gedurende één minuut tijdens het starten en blijft dan constant branden. Dit blijft zich herhalen zolang de storing blijft bestaan.
Als het TPMS-controlelampje constant brandt, kan het zijn dat het systeem de bandenspanning niet kan controleren. Storingen met betrekking tot bandenspanningcontrole kunnen allerlei oorzaken hebben, waaronder het monteren van andere banden of wielen waardoor het systeem niet goed meer werkt. Controleer na het vervangen van een of meer banden en/of wielen door andere dan de originele exemplaren aan de hand van het TPMS-controlelampje of het systeem nog steeds goed werkt.
OPMERKING: Als een band vervangen is of gerepareerd werd met een ander vulmiddel dan dat van Tesla en er wordt een waarschuwing voor een te lage bandenspanning gegeven, dan kan het zijn dat de bandensensor beschadigd is. Neem contact op met een Tesla Servicecentrum om dit zo snel mogelijk te laten verhelpen.
Bandenspanningsensor vervangen
Neem contact op met een Tesla Servicecentrum als het TPMS-controlelampje regelmatig brandt om te laten controleren of er een bandenspanningsensor vervangen moet worden. Laat een bandenspanningsensor uitsluitend door een Tesla-technicus vervangen, hij kan een korte setup-procedure uitvoeren. Als een ander bedrijf de band vervangt of repareert, zal de bandenspanningsensor niet werken tot de setup-procedure door Tesla is gedaan.