50
2008_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Vergrendelen / ontgrendelen van binnenuit
F Druk op deze knop om de portieren en de achterklep van de auto van binnenuit te
vergrendelen (het lampje van de knop gaat
branden) of ontgrendelen (het lampje van
de knop gaat uit).
Het rijden met vergrendelde portieren
kan bij een noodgeval de toegang tot de
auto voor de hulpdiensten belemmeren.
Als één van de portieren is geopend of
niet goed is gesloten, werkt de centrale
vergrendeling niet.
Bij vergrendeling /
supervergrendeling van buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld
of als de supervergrendeling van
buitenaf is ingeschakeld, is de knop
buiten werking.
F
T
rek de portierhandgreep aan de
binnenzijde naar u toe om de auto
te ontgrendelen.
F
A
ls de supervergrendeling
is ingeschakeld moet de
afstandsbediening of de sleutel
worden gebruikt om de auto te
ontgrendelen.Automatische centrale
vergrendeling van de portieren
De portieren kunnen tijdens het rijden
automatisch worden vergrendeld (bij een
snelheid hoger dan 10
km/h).
Om deze functie in of uit te schakelen
(standaard is deze ingeschakeld):
F
d
ruk op de knop tot een geluidssignaal
klinkt en/of een melding op het display
wordt weergegeven.
-
d
raaiende motor: dit
verklikkerlampje gaat enkele
seconden branden in combinatie
met een waarschuwingsmelding,
Als een van de portieren niet goed is gesloten:
-
ri
jdende auto (snelheid hoger dan
10
km/h): dit verklikkerlampje gaat
enkele seconden branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding.
Toegang tot de auto
66
2008_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Automatische airconditioning met gescheiden regeling
Automatische werking
Automatisch programma "comfort"
Er zijn drie standen waaruit de bestuurder
en zijn passagier kunnen kiezen voor het
gewenste comfort in het interieur.Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
ventilatie geleidelijk op het optimale
niveau gebracht.
Bij koud weer wordt de warme lucht
uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten
en de beenruimte van de passagiers
verdeeld.
Voor het beste compromis tussen
thermisch comfort en een laag
geluidsniveau. Voor een aangenaam comfort en
een zo laag mogelijk geluidsniveau,
aangezien de aanjagersnelheid
beperkt wordt.
Voor een doeltreffende en
dynamische luchttoevoer.
F
D
ruk herhaaldelijk op de toets
"AUTO" . Het lampje gaat
branden zodra de toets wordt
ingedrukt; de ingeschakelde
stand verschijnt op het
display van de automatische
airconditioning.
1.
A
utomatisch programma "comfort".
2.
T
emperatuurregeling bestuurderszijde.
3. T
emperatuurregeling passagierszijde.
4. A
utomatisch programma "zicht".
5.
A
irconditioning A AN/UIT.
6.
R
egeling luchtverdeling.
7.
R
egeling luchtopbrengst.
8.
T
oevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie.
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Comfort
67
2008_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Instelling op een waarde van ongeveer 21 biedt
e en optimaal comfort. Desgewenst kunt u een
andere waarde instellen, die gebruikelijk tussen
18
en 24 ligt.
Het is raadzaam het verschil tussen de
instellingen links en rechts niet meer dan 3
te
laten bedragen.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor een optimale
temperatuur de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Automatisch programma "zicht"
Voor een maximale afkoeling of
opwarming van het interieur kan de
temperatuurregeling op een waarde
lager dan 14
of hoger dan 28 worden
ingesteld.
F
D
uw de toets 2
o
f 3
o
mlaag tot "LO"
wordt weergegeven of omhoog tot
"HI" wordt weergegeven.
Raadpleeg de rubriek "Ontwasemen -
Ontdooien voor".
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies automatisch worden
geregeld.
Handmatig instellen
De airconditioning functioneert, als
de ruiten gesloten zijn, optimaal in
elk seizoen.
Airconditioning AAN/UIT
Dit systeem maakt het mogelijk om:
- i n de zomer de temperatuur in het interieur
te verlagen,
-
i
n de winter, bij temperaturen hoger dan
3°C, de ruiten sneller te ontwasemen.
Inschakelen
F
D
ruk op de toets A/C , het desbetreffende
lampje gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de regeling
voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.
Uitschakelen
F
D
ruk de toets "A /C " nogmaals in, het
desbetreffende lampje gaat uit.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, condens).
Zodra u een instelling wijzigt, dooft
het lampje van de toets "AUTO"
.
F
D
ruk nogmaals op de toets
"AUTO" om terug te keren naar
het automatisch programma
"c omfo r t ".
Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op de temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit.
F
D
uw de impulstoets 2 of 3 omlaag
(blauw) om de waarde te verlagen
of omhoog (rood) om de waarde
te verhogen.
3
Comfort
68
2008_nl_Chap03_confort_ed01-2015
F Druk deze toets herhaaldelijk in om de luchtstroom te verdelen
naar: F
D ruk deze toets in om de lucht in
het interieur te laten recirculeren.
Het lampje van de toets gaat
branden en het symbool van
de luchtrecirculatie wordt
weergegeven. F
D
ruk op de toets "lege
ventilator" tot het symbool van
de ventilator is verdwenen en
"---" wordt weergegeven.
F
D
ruk op deze toets
"gevulde ventilator" om de
luchtopbrengst te verhogen.
F
D
ruk op deze toets
"lege ventilator" om de
luchtopbrengst te verlagen. Gebruik de luchtrecirculatie alleen
als dit echt nodig is (kans op beslaan
van de ruiten en vermindering van de
luchtkwaliteit).
Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakeld
systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan
of de luchtkwaliteit vermindert.
Als u op de toets "gevulde ventilator
" drukt,
wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij
de instellingen van vóór de uitschakeling
worden toegepast.
Regeling luchtverdeling
- de voorruit, de zijruiten en de beenruimte,
-
d e voorruit en zijruiten (ontwasemen of
ontdooien),
-
d
e middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters,
-
de
middelste ventilatieroosters, de
zijventilatieroosters en de beenruimte,
-
d
e beenruimte.
Regeling luchtopbrengst
Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator) wordt
op het display weergegeven en wordt afhankelijk van
de ingestelde waarde geleidelijk voller.
Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie
Deze stand dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te
sluiten. De luchtrecirculatie wordt automatisch
ingeschakeld als de ruitensproeiers worden
geactiveerd.
F
D
ruk zodra de omstandigheden het
toelaten de toets nogmaals in om de
toevoer van buitenlucht weer te activeren
en het beslaan van de ruiten te voorkomen.
Het lampje van de toets gaat uit.
Uitschakelen van het systeem
Hierdoor worden alle functies van de
airconditioning uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Door de rijwind blijft er nog wel een
kleine luchtstroom gehandhaafd.
Comfort
72
2008_nl_Chap04_amenagements_ed01-2015
USB-/Jack-aansluiting
Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting kan
de draagbare apparatuur automatisch worden
opgeladen.
Tijdens het opladen wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik van het
externe apparaat groter is dan de door de auto
geleverde stroomsterkte.Raadpleeg voor meer informatie over
het gebruik van deze uitrusting de
rubriek "Audio en telematica".
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een USB-
en een Jack-aansluiting, bevindt zich op de
middenconsole.
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een iPod
® of een USB-stick.
Dankzij de aansluitmodule kunt u de
audiobestanden op uw draagbare apparatuur
beluisteren via de luidsprekers van uw
audiosysteem.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuur wiel of het bedieningspaneel van
de autoradio en ze weergeven op het display
van het instrumentenpaneel.
Indelingen
81
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
Parkeerrem
F Trek de hefboom van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten. F
Trek,
met het rempedaal ingetrapt , de
hefboom van de parkeerrem licht omhoog,
druk de knop in en duw de hefboom geheel
omlaag. Draai bij het parkeren van de auto op
een helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel
een versnelling in en zet het contact uit.
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, geeft
dit aan dat de parkeerrem nog (iets)
is aangetrokken.
Op een vlakke ondergrond hoeft u
de hefboom van de parkeerrem niet
maximaal aan te trekken.
Aantrekken
Vrijzetten
5
Rijden
85
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
Tijdens het starten van de motor
moet het rempedaal volledig worden
ingetrapt.
Zet de selectiehendel tijdens het rijden
nooit in de stand N (neutraalstand).
Zet de selectiehendel alleen in de
stand R (achteruit) als de auto volledig
stilstaat en het rempedaal is ingetrapt.
Trek altijd de handrem aan om de auto
volledig stil te zetten.
Auto-sequentiële stand
In de automatische stand kan de bestuurder
altijd zelf ingrijpen door gebruik te maken van
de flippers.
De flippers kunnen gebruikt worden
in omstandigheden waarbij sneller
terugschakelen gewenst is (naderen van een
rotonde, verlaten van een parkeergarage met
een steile helling, inhalen...).
De versnellingsbak wordt dan in de
desbetreffende versnelling geschakeld, als de
snelheid van de auto en het motortoerental dit
toestaan. De aanduiding AUTO blijft op het
display staan.
Na enige tijd gaat de versnellingsbak weer over
op de automatische stand.
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand N bewegen om de
neutraalstand te selecteren.
Trek in dat geval altijd de handrem aan om de
auto volledig stil te zetten.
AUTO en - Op het
instrumentenpaneel verschijnen de
aanduidingen.
Storing
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden
en de aanduiding AUTO gaat
knipperen in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, duidt dit op een
storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Trap om krachtig te accelereren,
bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre,
het gaspedaal met kracht in, tot voorbij
het zware punt.
F
S
electeer de stand N .
F
T
rap het rempedaal volledig in.
F
W
acht ongeveer 30
seconden tot op het
instrumentenpaneel de aanduiding N of de
ingeschakelde versnelling verschijnt.
F
L
aat het rempedaal los.
De versnellingsbak werkt dan weer normaal.
Resetten
Nadat de accukabels los zijn geweest, moet de
versnellingsbak gereset worden.
F
Z
et het contact aan.
5
Rijden
87
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling klinkt een
geluidssignaal.Wanneer de motor niet wil starten:
Trap om krachtig te accelereren
(bijvoorbeeld voor een
inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met
kracht in, tot voorbij het zware punt.
Weergave op het instrumentenpaneelStarten van de autoAutomatische bediening
Standen van de selectiehendel
N. Neutral (neutraalstand).
R.
R everse (achteruitversnelling).
1
2 3 4 5 6.
V
ersnellingen bij handmatig
schakelen.
AUTO.
G
aat branden als u kiest voor
automatische bediening en gaat uit als
u kiest voor handmatige bediening.
F
T
rap het rempedaal in als
dit verklikkerlampje knippert
(bijv.: starten van de motor). F
Z
et om de motor te starten de
selectiehendel in de stand N .
F
H
oud het rempedaal ingetrapt.
F
S
tart de motor.
-
a
ls de aanduiding N
knippert op het
instrumentenpaneel: zet
de selectiehendel in de
stand A en vervolgens in
de stand N ,
F
S
electeer een stand (stand A
(automatische stand) of stand M
(handbediende stand)) of de
achteruitversnelling (stand R ).
F
Z
et de handrem vrij.
F
N
eem uw voet van het rempedaal en geef
gas.
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduidingen AUTO en 1, 1
o
f R . F
S
tart de auto en selecteer de stand A om
voor de automatische bediening te kiezen.
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen
de aanduiding AUTO en de
ingeschakelde versnelling.
De versnellingsbak werkt dan automatisch,
zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
volgende parameters:
-
de
rijstijl,
-
h
et profiel van de weg.
-
a
ls de melding "Voet op het
rempedaal" wordt weergegeven:
trap het rempedaal steviger in.
5
Rijden