Kort en bondig11
1Vaste ventilatieopeningen ...103
2 Zijdelingse luchtroosters .....102
3 Lichtschakelaar ....................92
Richtingaanwijzers,
lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht .............................. 94
4 Instrumenten ........................ 69
Driver Information Centre ...... 82
5 Voorruitenwisser, wis-/
wasinstallatie voorruit,
wis-/wasinstallatie
achterruit .............................. 64
Dagteller terugzetten ............69
6 Middelste luchtroosters ......102
7 Documenthouder, zak
voor persoonlijk
navigatietoestel ....................54
8 Koplampverstelling ............... 93
Bedieningsorganen Driver
Information Center ...............82
Tripcomputer ......................... 89
Instrumentenverlichting .........95
Alarmknipperlichten ..............93Mistlampen ........................... 94
Mistachterlicht ......................94
Verwarmbare achterruit ........31
Verwarmbare
buitenspiegels ....................... 28
9 Passagiersairbag .................45
10 Handschoenenkastje ...........55
11 Verwarming en ventilatie ......98
Elektronische
klimaatregeling (ECC) .........100
12 Schakelpook,
handgeschakelde
versnellingsbak ..................111
Geautomatiseerde
versnellingsbak ...................112
13 Contactslot met stuurslot ...105
14 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................... 63
15 Claxon .................................. 64
Bestuurdersairbag ...............45
16 Stuurwiel instellen ................63
17 Cruisecontrol ...................... 11918Zekeringenkast ...................145
19 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 131
Kort en bondig13
Richtingaanwijzershendel omhoog=rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag=linker richtingaan‐
wijzer
Richtingaanwijzers 3 94.
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
Alarmknipperlichten 3 93.
Claxon
j indrukken.
20Sleutels, portieren en ruiten
Wordt gebruikt voor:■ Centrale vergrendeling 3 21
■ Vergrendelingssysteem 3 26
■ Elektrisch bediende ruiten 3 29
De afstandsbediening heeft een be‐
reik van maximaal 5 meter. Dit kan
beperkt worden door invloeden van
buitenaf. Brandende alarmknipper‐
lichten dienen als bevestiging.
Afstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met
de handzender kan worden vergren‐
deld of ontgrendeld, kan dit het ge‐
volg zijn van het volgende:
■ Bereik overschreden
■ Batterijspanning te laag
■ Herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten het be‐
reik
■ Overbelasting van de centrale ver‐ grendeling door herhaalde, snel op‐
eenvolgende activering van dehandzender, waardoor de stroom‐
voorziening voor korte tijd wordt on‐ derbroken
■ Storing door radiogolven afkomstig
van externe zenders met een hoog vermogen
Ontgrendelen 3 21.
Batterij van de
afstandsbediening vervangen Zodra de reikwijdte afneemt, de bat‐
terij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
Klap de sleutel uit en demonteer de
batterijhouder door de schroef met
een geschikte schroevendraaier los te schroeven. Haal de batterijhouder
uit de sleutel en vervang de batterij
(type CR 2032). Breng deze in de
juiste richting aan.
Breng de batterijhouder weer aan in
de schroef en draai de schroef vast.
Instrumenten en bedieningsorganen75
Controlelampje in de
dakconsole
Airbag deactiveren 3 46, 3 76.
Generieke waarschuwing
9 brandt geel.
Afhankelijk van de modelvariant kan
controlelamp 9 afzonderlijk of in com‐
binatie met Æ, t , Z of r branden.
Als 9 in combinatie met I brandt:
motor onmiddellijk afzetten en de hulp van een werkplaats inroepen.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 82.
9 brandt ook bij het activeren van de
brandstofblokkeerschakelaar of bij een storing in de sensor motorolie‐
druk. De hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Brandstofblokkeersysteem 3 89.
Richtingaanwijzer
2 of 3 knippert groen.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐ knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 136, zeke‐
ringen 3 142.
Richtingaanwijzers 3 94.Gordelverklikker
Gordelverklikker voor de
voorstoelen
X voor de stoel van de bestuurder
en/of de voorpassagier gaat branden
of knippert rood.
Brandt
Na het inschakelen van het contact brandt controlelamp X kort als de vei‐
ligheidsgordel van de bestuurder en/of de veiligheidsgordel van de
passagier niet zijn omgedaan. Ook
klinkt er gedurende enkele seconden
een geluidssignaal.
Knippert
Onderweg knippert X en klinkt er ge‐
durende 90 seconden een geluidssig‐
naal totdat de veiligheidsgordels voor zijn omgedaan.
Veiligheidsgordel omdoen 3 39.
Verlichting93Koplampverstelling
Handmatige koplampverstelling
Bereik van de koplampen aanpassen aan de belading om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen:
Druk op de knoppen À of Á totdat
de gewenste instelling op het Driver
Information Center verschijnt 3 82.
0=Zitplaatsen voorin bezet1=Alle zitplaatsen bezet2=Alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3=Bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimteKoplampinstelling in het
buitenland Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan
de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Koplampen door een werkplaats la‐
ten bijstellen.
Dagrijlicht Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar.
Na het activeren van de functie en het
inschakelen van het contact gaan de
koplampen vanzelf aan en wordt de
verlichting van de instrumenten min‐
der intens. De lichtschakelaar moet
op stand § staan. Bij het uitschakelen
van het contact wordt ook het dagrij‐
licht uitgeschakeld.Let op
De bestuurder blijft verantwoordelijk voor het inschakelen van het dim‐licht wanneer dat nodig is, bijv. bij
het rijden door een tunnel of 's
nachts.
Na het deactiveren van de functie
gaan de koplampen bij het inschake‐
len van het contact met de lichtscha‐
kelaar in stand § niet vanzelf aan.
De functie Dagrijlicht wordt geacti‐
veerd/gedeactiveerd via een menu op
het Driver Information Center 3 82.
Alarmknipperlichten
178TrefwoordenlijstAAanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............165, 168
Aanduidingen op banden ..........147
Aanhangerkoppeling ..................127
Aanhanger trekken ....................127
Aansteker .................................... 68
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 129
Accu ........................................... 134
Achterdeuren ............................... 23
Achterklep..................................... 25
Achterlichten .............................. 139
Achterruitverwarming ................... 31
Achterste zijruiten ........................31
Achteruitrijlichten .........................95
Afmetingen auto ........................173
Afstand tot volgende onderhoudsbeurt .......................82
Airbag activeren............................ 82 Airbag deactiveren ................46, 82
Airbag-deactivering ...................... 76
Airbag en gordelspanners ...........76
Airbaglabel.................................... 41
Airbagsysteem ............................. 41
Airconditioning ............................. 99
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 103
Akoestische geluidssignalen ........88Alarmknipperlichten .....................93
Algemene informatie .................. 127
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 104
Andere auto slepen ...................160
Antiblokkeersysteem .................116
Antiblokkeersysteem (ABS) .........77
Anti-slipregelaar (ASR) ...............117
Armsteun ...................................... 35
Asbakken ..................................... 68
ASR (anti-slipregelaar) ...............117
Autoclose ...................................... 82
Autogegevens ............................ 168
Autokrik....................................... 146 Automatisch blokkering brandstof ........................... 89, 106
Automatisch vergrendelen ............82
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 159
Auto stallen ................................. 129
B
Bagageruimte ........................ 25, 56
Bagageruimte-afdekking .............58
Bagageruimteverlichting ...............96
Bandenreparatieset ...................151
Bandenspanning .......................147
Bandenspanningscontrolesys‐ teem .................................. 79, 148
Bandenspanningswaarden ........175