Streaming audio via Bluetooth37
Bluetooth-muziekmodus
activeren
Druk een of meerdere malen op de
MEDIA -toets om de Bluetooth-mu‐
ziekmodus te activeren.
De belangrijkste functies van de ex‐
terne audiobron werken nu via het in‐
fotainmentsysteem.
Bediening via
infotainmentsysteem
Tracks afspelen starten
Selecteer de knop l op het scherm.
Naar volgende of vorige track gaan
Druk de t - of v-toets (op het in‐
strumentenpaneel) kort in.
Pauze/stop afspelen
Selecteer de knop z op het scherm.
Afspelen hervatten: selecteer de knop l op het scherm nogmaals.
38NavigatieNavigatieAlgemene aanwijzingen...............38
Gebruik ........................................ 39
Invoer van de bestemming ..........50
Begeleiding .................................. 67
Dynamische routebegeleiding .....73
Kaarten ........................................ 74
Symbolenoverzicht ......................76Algemene aanwijzingen
Het navigatiesysteem leidt u op be‐
trouwbare wijze naar uw bestemming zonder dat u kaarten nodig hebt, zelfs
al bent u nog nooit op deze plaats ge‐ weest.
Bij de routeberekening wordt reke‐
ning gehouden met de huidige ver‐
keerssituatie als de dynamische rou‐
tebegeleiding wordt gebruikt. Daartoe ontvangt het Infotainmentsysteem via
RDS-TMC de verkeersberichten in
het desbetreffende ontvangstgebied.
Het navigatiesysteem kan echter
geen rekening houden met de actuele
verkeerssituatie, recentelijk veran‐
derde verkeersregels en plotseling
optredende gevaren of knelpunten
(bijv. wegwerkzaamheden).Voorzichtig
Het gebruik van het navigatiesys‐
teem vrijwaart de bestuurder niet
van zijn verantwoordelijkheid cor‐
rect en oplettend aan het verkeer
deel te nemen. De relevante ver‐
keersregels moeten zonder uit‐
zondering in acht worden geno‐
men. Wanneer de routebegelei‐
ding tegen de verkeersregels in‐
gaat, moet u altijd de verkeersre‐
gels volgen.
Werking van het
navigatiesysteem
De positie en beweging van de auto
worden door het navigatiesysteem
met behulp van sensors gedetec‐
teerd. De afgelegde afstand wordt be‐ paald door het signaal van de snel‐
heidsmeter van de auto, de draaibe‐
wegingen in de bochten door een gy‐
rosensor. De positie wordt bepaald door de GPS-satellieten (global posi‐
tioning system).
Door vergelijking van de sensorsig‐ nalen met de digitale kaarten op de
kaart op de SD Card is het mogelijk
om de positie met een nauwkeurig‐
heid van ca. 10 meter te bepalen.
Het systeem werkt ook bij slechte GPS-ontvangst, maar de nauwkeu‐
righeid van de bepaling zal verminde‐
ren.
46Navigatie
het volume van gesproken op‐
drachten aan. Elke wijziging wordt
vergezeld door een pieptoon.
■ Positie-informatie : toont het adres/
de GPS-coördinaten van de hui‐
dige positie.
Getoond adres/GPS-coördinaten
opslaan in het adresboek: selecteer
de knop Opslaan op het scherm.U kunt kiezen uit de volgende nadere
instellingen/opties:
■ Tijdweergave : schakelen tussen
weergave van de geschatte aan‐ komsttijd en de geschatte reste‐
rende reistijd, zie "Informatie op het
kaartscherm" bovenstaand.
■ Afstandseenheden : schakeloptie
voor weergeven van de afstand op
het scherm in miles of kilometers.
■ Waarsch. speciale best. : werkt al‐
leen als er gebruikerspecifieke spe‐ ciale bestemmingen (POI) met bij‐behorende waarschuwingsmeldin‐
gen op het infotainmentsysteem
zijn gedownload, zie "Gebruikers‐
pecifieke speciale bestemmingen"
onderstaand.
Als deze optie op Aan staat: als de
auto een gebruikerspecifieke POI
nadert, verschijnt de bijbehorende
waarschuwingsmelding.
■ Afstandswaarsch. speciale best. :
werkt alleen als er gebruikerspeci‐
fieke speciale bestemmingen (POI)
en bijbehorende waarschuwings‐
meldingen op het infotainmentsys‐
teem zijn gedownload, zie "Gebrui‐kerspecifieke speciale bestemmin‐
gen" onderstaand.
Via deze menuoptie kunt u bepalen op welk punt voorafgaand aan hetbereiken van een gebruikerspeci‐
fieke POI de bijbehorende waar‐
schuwingsmelding moet verschij‐
nen.
Selecteer de menuoptie voor een
lijst met de selecteerbare waar‐
schuwingsafstanden voor POI's.
Selecteer de gewenste waarschu‐
wingsafstand voor POI's.
Navigatie47
U kunt kiezen uit de volgende nadere
instellingen/opties:
■ Mijn spec. bestemmingen nu
laden : alleen beschikbaar als er
een USB-drive met gebruikerspeci‐ fieke speciale bestemmingen (POI) erop, zie "Gebruikerspecifieke spe‐
ciale bestemmingen" onderstaand,
op de USB-poort aangesloten is 3 33.
Gebruikerspecifieke POI-gege‐
vens van de USB-drive downloa‐
den, zie "Gebruikerspecifieke spe‐
ciale bestemmingen" onderstaand.
■ Verwijder speciale best. uit syst. :
werkt alleen als er gebruikerspeci‐
fieke speciale bestemmingen (POI) op het infotainmentsysteem zijn ge‐
download, zie "Gebruikerspecifieke speciale bestemmingen" onder‐
staand.
Selecteer de menuoptie om alle ge‐
bruikerspecifieke POI-gegevens van het infotainmentsysteem te
wissen.
■ Demomodus : in de demomodus
kunt u uw reis plannen en ziet u een
overzicht van de route.De demomodus vraagt om een
startpositie, wellicht een andere
dan uw huidige positie, en een be‐
stemming.
Startpositie instellen: zie
Startpositie voor demo onder‐
staand.
Bestemming instellen: gebruik een
van de gebruikelijke opties voor in‐
voeren van de bestemming 3 50.
Demomodus activeren: zet de
menuoptie op Aan. Routebegelei‐
ding wordt nu gesimuleerd.
NB: in de demomodus is de ge‐
toonde aankomsttijd of de reste‐
rende reistijd, zie "Informatie op het kaartscherm" bovenstaand, niet re‐
alistisch. In de demomodus is de
gesimuleerde rijsnelheid onrealis‐ tisch hoog, voor een korte uitvoe‐
ring van een gesimuleerde reis.
Terug naar normale routebegelei‐
ding: zet de menuoptie op Uit.
■ Startpositie voor demo : toont een
menu voor het handmatig invoeren
van een startpositie.Voer het adres van de gewenste
startpositie in 3 50.
De weergave van TMC-berichten
(verkeer) in- of uitschakelen
U kunt de weergave van TMC-berich‐ ten inschakelen, ook als er geen rou‐
tebegeleiding actief is.
Let op
Zie voor een gedetailleerde beschrij‐ ving van TMC het hoofdstuk "Dyna‐
mische routebegeleiding" 3 73.
Druk op de toets SETUP en selecteer
vervolgens de menuoptie
Verkeersberichten .
48Navigatie
De weergave van TMC-berichten in‐
schakelen
Dynamische navig. op Controle zet‐
ten. Bij een file of andere verkeersin‐
cidenten wordt er een TMC-bericht op het display weergeven.De weergave van TMC-berichten uit‐
schakelen
Zet Dynamische navig. op Uit of
Automatisch . Er worden geen TMC-
berichten op het display weergege‐
ven.
Let op
Functies van de instellingen voor
Dynamische navig. als de routebe‐
geleiding actief is, zie "Instellingen voor kalibratie en begeleiding van de route" in het hoofdstuk "Begeleiding"
3 67.
Gebruikerspecifieke speciale
bestemmingen
Naast de vooraf gedefinieerde speci‐
ale bestemmingen (POI) op de SD
Card van de kaart kunt u naar eigen
keuze gebruikerspecifieke POI's aan‐
maken. U kunt deze gebruikerspeci‐
fieke POI's na het aanmaken down‐
loaden op het infotainmentsysteem.
U kunt twee verschillende typen ge‐
bruikerspecifieke POI's aanmaken:
(1) Bestemmings-POI's : POI's die u
als bestemmingen voor routebegelei‐ ding kunt gebruiken.
U moet voor elke POI de GPS-coör‐
dinaten (de lengte- en breedtegraad)
van de locatie van de POI's en een
beschrijvende naam definiëren.
Na het downloaden van de POI-ge‐
gevens op het infotainmentsysteem
vindt u de naam van de POI (bijv.
"Huis van Michael") in het menu voor
gebruikerspecifieke POI's 3 50. U
kunt de betreffende menuoptie als
bestemming voor routebegeleiding
selecteren.
(2) POI-waarschuwingen : POI's
waarvoor u waarschuwingen wenst
(bijv. zeer scherpe bochten in de
weg), voordat u de betreffende locatie bereikt.U moet voor elke POI de GPS-coör‐
dinaten (de lengte- en breedtegraad)
van de locatie van de POI's en een
beschrijvende waarschuwingsmel‐
ding definiëren.
Na het downloaden van de POI-ge‐
gevens op het infotainmentsysteem,
en als routebegeleiding actief is:
Als de auto de POI-locatie zoals ge‐
definieerd door de GPS-coördinaten
nadert, verschijnt de bijbehorende
waarschuwingsmelding (bijv. "Zeer
scherpe bocht").
Via de menuoptie Afstandswaarsch.
speciale best. in het menu
NAVIGATIE-INSTELLINGEN , zie bo‐
venstaand, kunt u bepalen op welk
punt voorafgaand aan het bereiken
van een gebruikerspecifieke POI de
bijbehorende waarschuwingsmelding
moet verschijnen.
Gebruikerspecifieke POI's aanmaken Voor elk type POI moet u een apart
tekstbestand aanmaken, bijv. via
eenvoudige teksteditorsoftware.
60Navigatie
U hebt de volgende menuopties:■ Naam : toont een menu met toets‐
enblok om de naam in te voeren.
Voer een nieuwe naam voor de
adresboekvermelding in en selec‐
teer de knop OK op het scherm om
de nieuwe naam te bevestigen.
■ Alle vw. : wist alle adresboekver‐
meldingen.
■ Wissen : wist de geselecteerde
adresboekvermelding.
■ OK : stelt het getoonde adres of de
GPS-coördinaten in als de nieuwe
bestemming en start de routebege‐ leiding naar die bestemming.
Beschrijving van routebegeleiding, zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
Speciale bestemming
selecteren
Een speciale bestemming (POI) is
een specifieke locatie die belangrijk kan zijn, bijv. een tankstation, par‐
keerplaats of restaurant.
In het Infotainmentsysteem wordt een POI gedefinieerd via GPS-coördina‐
ten (lengte- en breedtegraad) en een
naam.De gegevens op de SD Card van de
kaart bevatten een groot aantal
vooraf gedefinieerde POI's. Deze
worden aangeduid via bijbehorende
symbolen op het kaartscherm.
U kunt deze POI's als bestemmingen voor routebegeleiding selecteren.
Ga als volgt te werk om een speciale
bestemming te selecteren:
Druk op de NAV-toets en selecteer de
menuoptie Bestemming om het menu
BESTEMMING INVOEREN op te
roepen.
Selecteer het Speciale
bestemmingen -menupunt.
Navigatie63
Zoeken naar POI's en routebege‐
leiding naar een specifieke POI
starten, zie instructies m.b.t. Zoek
in omgeving bovenstaand.
■ Zoek in andere stad : geeft toegang
tot alle POI's binnen een geselec‐
teerde plaatsnaam.
Plaatsnaam selecteren, zie "Een
adres direct invoeren" (stappen 1
t/m 2) bovenstaand.
Na het selecteren van een plaats‐
naam kunt u in die plaats via
Categorie of via Naam: naar POI's
zoeken, zie instructies m.b.t. Zoek
in omgeving bovenstaand.
Gebruikerspecifieke speciale
bestemming selecteren
Behalve de vooraf gedefinieerde spe‐ ciale bestemmingen (POI) op de SD
Card van de kaart kunt u naar geheel
eigen keuze gebruikerspecifieke
POI's aanmaken en deze POI's
downloaden naar het Infotainment‐
systeem, zie hoofdstuk "Gebruik"
3 39.Als er gebruikerspecifieke POI's zijn
gedownload naar het Infotainment‐
systeem, kunt u zo'n POI als bestem‐ ming voor routebegeleiding selecte‐
ren.
Ga als volgt te werk om een
gebruikerspecifieke speciale
bestemming te selecteren:
Druk op de NAV-toets en selecteer de
menuoptie Bestemming om het menu
BESTEMMING INVOEREN op te
roepen.
Selecteer het Speciale best.
gebruiker -menupunt.
Er verschijnt een lijst met alle ge‐
downloade gebruikerspecifieke
POI's.
Kies het gewenste gegeven in de lijst. Er verschijnt een menu met de GPS-
coördinaten en een beschrijvende
toelichting (indien beschikbaar) op de
geselecteerde POI.
Terug naar de lijst met gebruikerspe‐
cifieke POI's: selecteer de knop Lijst
op het scherm.
Routebegeleiding naar de geselec‐ teerde gebruikerspecifieke POI star‐
ten: selecteer de knop Start op het
scherm.
Beschrijving van routebegeleiding,
zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
Een bestemming vanaf de kaart selecteren
Door de bestemming op deze manier
in te voeren kunt u naar een nieuwe
bestemming zoeken door het zicht‐
bare kaartgedeelte te verschuiven en
de gewenste locatie van de nieuwe
bestemming instellen door op de
kaart te tikken.
Navigatie73
Druk op de NAV-toets en selecteer de
menuoptie Bestemming of de menu‐
optie Laatste bestemmingen .
Selecteer in deze melding de knop Tussenstop toevoegen op het
scherm.
Bestemming voor viapunt invoeren of selecteren, zie hoofdstuk "Invoer van
de bestemming" 3 50.
Na het toevoegen van het gewenste
viapunt berekent het navigatiesys‐
teem de route van de huidige positie
naar deze nieuwe tussenbestemming en de route van de tussenbestem‐
ming naar de eindbestemming.
Het viapunt wordt op de kaart aange‐
duid met een rode geblokte vlag.
Na aankomst op het viapunt vervolgt de routebegeleiding automatisch met de begeleiding naar de eindbestem‐
ming.
Let op
Voor elke reis kunt u slechts een via‐
punt tegelijkertijd instellen. Als er bij
het instellen van een nieuw viapuntals een viapunt actief is, wordt de routebegeleiding naar het oude via‐
punt geannuleerd.
Gebruikerspecifieke POI- waarschuwingen activeren U kunt "POI-waarschuwingen" defini‐eren voor POI's waarvoor u waar‐
schuwingen wenst ( bijv. zeer scherpe
bochten in de weg), voordat u de be‐
treffende locatie bereikt.
Persoonlijke POI-waarschuwingen
definiëren en naar het infotainment‐
systeem downloaden, zie hoofdstuk
"Gebruik" 3 39.
POI-waarschuwingen activeren:
Druk op de toets SETUP, selecteer
de menuoptie Navigatie en zet
Waarsch. speciale best. op Aan .
Dynamische
routebegeleiding Als de actieve dynamische routebe‐
geleiding actief is, wordt de hele ac‐
tuele verkeerssituatie die het Infotain‐ mentsysteem via de TMC-verkeers‐
informatie ontvangt, bij de routebere‐kening betrokken. De route wordt
voorgesteld op basis van alle ver‐
keersproblemen en beperkingen vol‐
gens de vooraf ingestelde criteria
(bijv. "kortste route", "autosnelwegen
vermijden" enz.).
Bij een actueel verkeersknelpunt
(bijv. file, afgesloten weg) op de ge‐
volgde route, verschijnen er een be‐
richt en een gesproken mededeling
over het soort knelpunt. U kunt dan
besluiten of u via de voorgestelde
routeverandering het knelpunt om‐
zeilt of dat u door het verkeersknel‐
punt heen rijdt.
Ook bij een niet-actieve routebegelei‐ ding worden verkeersknelpunten in
de directe omgeving gemeld.
Tijdens een actieve routebegeleiding
controleert het systeem m.b.v. de ver‐
keersinformatie continu of een herbe‐
rekening of een alternatieve route
met inachtneming van de actuele ver‐ keerssituatie zinvol is.