PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensoren bevinden zich in de achterbumper
fig. 79 en detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter het voertuig en waarschuwen de
bestuurder met een intermitterend geluidssignaal.
INSCHAKELING/UITSCHAKELING
De sensoren worden automatisch ingeschakeld
zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal neemt toe
naarmate het obstakel dichter bij het voertuig
komt.GELUIDSSIGNAAL
Wanneer de achteruitversnelling is ingeschakeld
en er bevindt zich een obstakel achter de auto,
klinkt er een geluidssignaal met een frequentie die
varieert op basis van de afstand van het obstakel
ten opzichte van de bumper.
De frequentie van het geluidssignaal:
❒neem toe naarmate de afstand tussen de auto en
het obstakel afneemt;
❒wordt ononderbroken wanneer de afstand
tussen de auto en het obstakel minder dan 30
cm bedraagt en stopt onmiddellijk als de
afstand toeneemt;
❒is constant als de afstand onveranderd blijft.
Wanneer de sensoren meerdere obstakels
signaleren, dan wordt alleen rekening gehouden
met het dichtstbijzijnde obstakel.
STORINGSMELDING
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
worden eventuele storingen in de parkeersensoren
aangegeven met het lampje
op het
instrumentenpaneel, samen met een melding op de
multifunctionele display (voor bepaalde
versies/markten) (zie het hoofdstuk “Lampjes en
meldingen”).
LANCIA
fig. 79L0F0027
103
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch
uitgeschakeld zodra de elektrische stekker van de
aanhanger in het stopcontact van de trekhaak
van de auto wordt gestoken.
De sensoren worden automatisch ingeschakeld
zodra de stekker van de aanhangerkabel
verwijderd wordt.
Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit
bevuild zijn met modder, vuil, sneeuw
of ijs. Zorg ervoor dat ze tijdens het reinigen
niet gekrast of beschadigd worden. Vermijd
het gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals
stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig
dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand. Breng geen
stickers op de sensoren aan.
ALGEMENE WAARSCHUWINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres in bijzondere mate
op obstakels die zich boven of onder de sensoren
kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen
voorwerpen in de buurt van de auto niet
gedetecteerd worden en kunnen zo schade aan de
auto veroorzaken of zelf beschadigd raken.De volgende omstandigheden kunnen de werking
van de parkeersensoren beïnvloeden:
❒de aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder of
dikke verf kunnen leiden tot verminderde
gevoeligheid van de sensoren en afname van de
prestaties van het systeem.
❒mechanische interferentie (bijv. tijdens het
wassen van de auto, regen, sterke wind, hagel)
kan ertoe leiden dat de sensor een niet-bestaand
voorwerp detecteert ("echogeluid");
❒de aanwezigheid van ultrasoonsystemen (bijv.
pneumatisch remsysteem van vrachtwagens of
pneumatische boren) in de buurt van het
voertuig kan van invloed zijn op de door de
sensor uitgezonden signalen;
❒de werking van het parkeerhulpsysteem kan
tevens beïnvloed worden door wijziging van
de positie van de sensor, veroorzaakt door een
verandering in de geometrie (door slijtage
van onderdelen van de wielophanging), als de
banden verwisseld zijn, overbelaste auto, of
afstellingen waardoor de auto lager komt te
liggen.
104
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK
De bestuurder is sowieso altijd
verantwoordelijk voor de
parkeermanoeuvres. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen (vooral
kinderen) of dieren in het manoeuvregebied
aanwezig zijn. De parkeersensoren dienen
als hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
MAGIC PARKING
(voor bepaalde versies/markten)
Het Magic Parking systeem meldt de bestuurder
een vrije parallelle parkeerplek die geschikt is voor
de lengte van de auto; het helpt de bestuurder bij
het inparkeren door automatisch de beweging
van het stuurwiel aan te passen.
Tijdens deze manoeuvres wordt de bestuurder ook
geassisteerd door de parkeersensoren (4 voor en
4 achter) die informatie over de afstand ten
opzichte van obstakels vooraan of achteraan de
auto verschaffen.
Tijdens het zoeken naar een parkeerplek zijn de
sensoren voor en achter niet geactiveerd (alleen de
sensoren opzij). Tijdens het inparkeren worden
de sensoren voor en achter automatisch
geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
BELANGRIJK
De uiteindelijke
verantwoordelijkheid tijdens het
parkeren ligt altijd bij de bestuurder.
Tijdens het inparkeren moet altijd
gecontroleerd worden of er geen mensen of
dieren in de ruimte waar gemanoeuvreerd
wordt aanwezig zijn.
105
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK
De parkeersensoren dienen als hulp
voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht. Het
Magic Parking systeem regelt op GEEN
ENKELE manier de snelheid van de auto
tijdens het inparkeren: de bediening van
gas- en rempedaal blijft voor rekening van
de bestuurder.
SENSOREN
Voor het zoeken naar een parkeerplek, maakt het
systeem gebruik van de sensoren opzij fig. 80,
die automatisch geactiveerd worden bij snelheden
onder 30 km/h.
Als de bestuurder in deze fase langs een ruimte
rijdt die geschikt wordt geacht als parkeerplek,
kan de functie opgevraagd worden met de speciale
knop
op het instrumentenpaneel fig. 81: op het
display van het instrumentenpaneel worden de
aanwijzingen weergegeven om de manoeuvre
te verrichten. Als de functie niet door de
bestuurder wordt aangevraagd (knop ingedrukt),
wordt er geen informatie getoond.
fig. 80L0F0036
fig. 81L0F0037
106
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WERKING
De geassisteerde parkeermanoeuvre kan alleen
geactiveerd worden bij ingeschakeld
instrumentenpaneel en snelheden onder 30 km/h.
De manoeuvre bestaat uit de volgende fases:
❒Inschakeling:bediening van de knop
start
het zoeken.
❒Zoeken:via de zijsensoren zoekt het systeem
voortdurend naar een vrije parkeerplek die
geschikt is voor de afmetingen van de auto. De
bestuurder kiest met behulp van de
richtingaanwijzers aan welke kant van de weg
hij wil parkeren (als er geen informatie van
de richtingaanwijzers of de alarmknipperlichten
beschikbaar is, vindt het zoeken aan
passagierszijde plaats).
BELANGRIJK Het ZOEKEN wordt uitgeschakeld
als na 10 minuten nog steeds geen geschikte
parkeerruimte is gevonden.
❒Identificatie:als het systeem een vrije
parkeerruimte identificeert die geschikt is voor
de afmetingen van de auto, meldt het de
aanwezigheid hiervan en de handelingen die
voor het starten van het inparkeren zijn vereist.❒Manoeuvre:de bestuurder wordt gevraagd de
achteruit in te schakelen, het stuurwiel los te
laten en het gaspedaal, het rempedaal en het
koppelingspedaal te bedienen (bij een
handgeschakelde versnellingbak) of het gas- en
het rempedaal (bij een automaat) (voor
bepaalde versies/markten). Tijdens het
inparkeren in de achteruitversnelling, bedient
het systeem het stuurwiel automatisch.
Afhankelijk van de parkeerruimte, kan de
manoeuvre met het enkele achteruitrijden
volstaan, of kunnen er meerdere manoeuvres in
de vooruit- en achteruitversnelling nodig zijn.
Na de eerste manoeuvre, wanneer de achterste
zoemer onafgebroken klinkt, wordt de
bestuurder gevraagd de achteruitversnelling uit
te schakelen en de vooruitversnelling in te
schakelen. Als dit niet voldoende is, wordt de
bestuurder gevraagd om bij het bereiken van de
onafgebroken toon de achteruit in te schakelen.
De halfautomatische manoeuvre eindigt
wanneer het display de melding "Handmatig
afronden" toont.
❒Afsluiting:na afloop van de manoeuvre neemt
de bestuurder de controle over en zal indien
nodig het inparkeren handmatig moeten
voltooien.
BELANGRIJK De MANOEUVREfase wordt
uitgeschakeld als het parkeren binnen 3 minuten
niet voltooid is.
107
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK Na het achteruitrijden wordt de
stuurinrichting rechtgezet zodra de
achteruitversnelling wordt uitgeschakeld. De
bestuurder moet de manoeuvre handmatig
voltooien.
De werking van Magic Parking is op
diverse onderdelen gebaseerd:
parkeersensoren voor en achter,
zijsensoren, stuurinrichting, wielen en
remsysteem, instrumentenpaneel. Onthou dat
een storing van een van deze onderdelen de
werking van het systeem in gevaar kan
brengen.
BESCHRIJVING VAN DE MANOEUVREFASES
Inschakeling
Het systeem wordt ingeschakeld door op de knop
te drukken: zodra het systeem is ingeschakeld,
begint het te zoeken (inschakeling van de led
op de knop geeft aan dat het systeem actief is).
Aangezien het systeem ook parkeerplekken
herkent wanneer het uitgeschakeld is, kan het ook
meteen nadat een geschikte plek is gevonden
ingeschakeld worden.
Als een geschikte parkeerplek is gevonden (de
zoekfase zal niet verricht worden), zal het systeem
de bestuurder op het display van het
instrumentenpaneel informeren over de
handelingen die voor een correcte manoeuvre
nodig zijn.Een parkeerplek zoeken
Tijdens de zoekfase fig. 82 moet de auto zijn route
volgen met een snelheid van minder dan 30 km/h
en op een afstand van 50 tot 130 cm van de
geparkeerde auto's. Een parkeerplek wordt
geschikt geacht als deze circa 80 cm langer dan de
auto is.
Keuze van zoek- en inparkeerzijde
Ga als volgt te werk om de zoek- en inparkeerzijde
te kiezen
1)
Keuze van passagierszijde als zoek- en
inparkeerzijde met:
❒richtingaanwijzer in middelste stand;
❒alarmknipperlichten ingeschakeld;
❒alarmknipperlichten ingeschakeld en
richtingaanwijzer in stand passagierzijde;
❒richtingaanwijzer naar passagierszijde gericht.
2)
Keuze van bestuurderszijde als zoek- en
inparkeerzijde met:
fig. 82L0F1001
108
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
❒richtingaanwijzer naar passagierszijde gericht.
❒alarmknipperlichten ingeschakeld en
richtingaanwijzer in stand passagierzijde;
Het systeem zal de bestuurder informeren over de
zijde waar het zoeken en inparkeren zal
plaatsvinden door middel van meldingen en het
inschakelen van de
ofcontrolelampjes op het
instrumentenpaneel.
Het zoeken gebeurt aan beide zijden van de weg:
de keuze kan dus ook met de richtingaanwijzers
gemaakt worden nadat een geschikte parkeerplek
is gepasseerd.
BELANGRIJK Tijdens het zoeken mag de snelheid
niet meer dan 30 km/h bedragen; wanneer
gevraagd langzamer te rijden; als de snelheid van
30 /h wordt overschreden, wordt het systeem
uitgeschakeld; in dit geval moet het systeem weer
gestart worden met behulp van de knop
).
BELANGRIJK Als de "Lane Change"-functie
ingeschakeld is (zie paragraaf "Buitenverlichting"
in dit hoofdstuk), vindt het zoeken van een
parkeerplek altijd aan passagierszijde plaats.
BELANGRIJK Als de parkeersensoren tijdens het
zoeken van een parkeerplek ingeschakeld worden
(zie paragraaf "Parkeersensoren voor en achter"
in dit hoofdstuk), dan wordt het systeem
uitgeschakeld.
BELANGRIJK
Het zoeken en inparkeren moet altijd
in overeenstemming met de geldende
voorschriften van de
wegenverkeerswetgeving worden verricht.
Identificatie van een parkeerplek
Als het systeem een geschikte plek tussen twee
geparkeerde auto's of tussen andere obstakels
identificeert (bijv. voorwerpen met een groot
zijoppervlak zoals voertuigen, containers, etc.), zal
het melden dat een plek is gevonden waarin
ingeparkeerd kan worden fig. 83.
Als de bereikte positie reeds geschikt is voor het
begin van de manoeuvre, adviseert het systeem de
bestuurder om de achteruit in te schakelen, en
anders zal het vragen om iets naar voren te gaan.
fig. 83L0F1002
109
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
25 km/h wordt bereikt, wordt de bestuurder
k m
Bij het verzoek om de achteruit in te schakelen,
moet de bestuurder de auto stoppen en de
achteruit inschakelen om zijn wens om de
manoeuvre te beginnen te bevestigen. Als de
bestuurder blijft rijden, zal het systeem na circa
10 meter niet meer de gevonden parkeerplek
in beschouwing nemen, maar naar een nieuwe
geschikte plek zoeken.
Manoeuvre
De bestuurder controleert de bewegingen van de
auto met gas-, rem- en koppelingspedaal (alleen
bij versies met handgeschakelde versnellingsbak),
terwijl het systeem automatisch de stuurinrichting
bedient om zo goed mogelijk in te parkeren.
Tijdens de manoeuvre kan men gebruik maken
van de informatie afkomstig van de
parkeersensoren (tijdens het achteruitrijden wordt
geadviseerd de zone te bereiken waar de achterste
sensoren een ononderbroken toon produceren),
maar het is altijd aan te raden de omliggende zone
in de gaten te houden.
De auto kan tijdens de manoeuvre gestopt worden
en men kan, terwijl de auto stil staat, de
achteruitversnelling tijdelijk uitschakelen
(bijvoorbeeld om een voetganger in de
manoeuvreruimte te laten passeren).
De snelheid moet tijdens de manoeuvre minder
dan 7 km/h bedragen, want anders wordt de
parkeermanoeuvre onderbroken.Als de bestuurder tijdens het inparkeren een
bedoelde of onbedoelde handeling op het stuurwiel
verricht (door het aan te raken of de beweging te
verhinderen), wordt de manoeuvre onderbroken.
Als het wegdek bijzonder onregelmatig is of er
bevinden zich obstakels onder de wielen die de
beweging van de auto beïnvloeden, waardoor de
auto niet meer de correcte baan volgt, kan de
manoeuvre onderbroken worden.
Einde manoeuvre
Als de grootte van de parkeerplek dit toestaat, kan
het inparkeren in één manoeuvre worden
verricht. Wanneer de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, worden de wielen recht gezet en
wordt de manoeuvre als voltooid beschouwd (het
systeem zal dus uitgeschakeld worden).
Als de parkeerruimte kleiner is, kunnen
verschillende manoeuvres nodig zijn: de
bestuurder wordt geadviseerd het inparkeren
handmatig te voltooien via een speciale melding
op het display van het instrumentenpaneel.
BELANGRIJK
Als men tijdens een manoeuvre het
stuurwiel met de handen wil stoppen,
wordt geadviseerd het stevig aan de
buitenste rand vast te houden. Steek de
handen niet door het stuurwiel of hou de
spaken niet vast.
110
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER