NOODVERGRENDELING VOORPORTIER
PASSAGIERSZIJDE EN ACHTERPORTIEREN
Het voorportier aan passagierszijde en de
achterportieren zijn voorzien van een
vergrendelingssysteem wanneer er geen elektrische
stroom aanwezig is.
Ga hiervoor als volgt te werk:
❒draai de metalen baard van de sleutel in de
stand Afig. 56 (voorportier aan passagierszijde)
of B fig. 55 (achterportieren);
❒draai de sleutel rechtsom en haal hem uit het
slot Afig. 56 of B fig. 55.
Om de werking van de portiersloten weer te
herstellen (alleen als de acculading hersteld is), als
volgt te werk gaan:
❒druk op de knop
van de afstandsbediening;
of❒druk op de knop
deurvergrendeling/-
ontgrendeling op het dashboard;
of
❒steek de metalen baard van de contactsleutel in
het slot van het voorportier;
of
❒trek aan de binnenhandgreep van het portier.
Als bij ingeschakeld kinderslot en de
voorheen beschreven
vergrendelingswijze de
binnenhandgreep van een achterportier wordt
bediend, lukt het niet om het portier te
openen, om het portier te openen moet de
handgreep aan de buitenkant gebruikt
worden. In geval van een noodvergrendeling
wordt de ont-/vergrendelknop
niet buiten
werking gesteld.
fig. 56L0F0215
77
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
START&STOP SYSTEEM
INLEIDING
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor
af wanneer de auto stilstaat en start de motor
zodra de bestuurder terug wil rijden. Dit verhoogt
de efficiency van de auto dankzij een reductie
van het brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de geluidsoverlast.
WERKING
Uitschakelmodus van de motor
Bij stilstaande auto, wordt de motor afgezet als de
versnellingspook in de vrijstand staat en het
koppelingspedaal niet is ingetrapt.
OpmerkingDe motor kan alleen automatisch
uitgezet worden nadat bij een snelheid is gereden
van meer dan circa 10 km/h om het herhaaldelijk
afzetten van de motor te voorkomen wanneer
erg traag wordt gereden.
Het symbool
verschijnt op de display als de
motor wordt afgezet.
De motor opnieuw starten
Trap het koppelingspedaal in om de motor
opnieuw te starten.HET SYSTEEM HANDMATIG
INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN
Druk op knop
fig. 71 op het bedieningspaneel
van het dashboard om het systeem handmatig
in of uit te schakelen.
Inschakeling Start&Stop systeem
Wanneer het Start&Stop systeem wordt
ingeschakeld, verschijnt een melding op de
display. In deze omstandigheid is de led op de
knop
gedoofd.
Uitschakeling Start&Stop systeem
Versies met multifunctioneel display: wanneer het
Start&Stop systeem wordt uitgeschakeld,
verschijnt een melding op de display.
fig. 71L0F0044
94
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK Tijdens parkeermanoeuvres die
veel stuurbewegingen vereisen, kan het verdraaien
van het stuurwiel zwaarder worden; dit is normaal
en te wijten aan een ingreep van het systeem om
de motor van de elektrische stuurbekrachtiging te
beschermen tegen oververhitting. In dit geval
zijn er geen reparatiewerkzaamheden nodig.
Wanneer de auto een volgende keer weer wordt
gebruikt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal
functioneren.
BELANGRIJK
Zet, voordat er
onderhoudswerkzaamheden verricht
worden, altijd de motor uit en verwijder de
contactsleutel uit het slot om de stuurkolom
te vergrendelen (in het bijzonder wanneer
de wielen van de auto los van de grond
staan). Als dit niet mogelijk is (bijv. als de
contactsleutel in de stand MAR moet staan
of als de motor moet draaien), moet de
hoofdzekering van de elektrische
stuurbekrachtiging worden verwijderd.
INBOUWVOORBEREIDING
AUTORADIO
(voor bepaalde versies/markten)
Als er op het moment van aanschaf geen autoradio
is besteld, is de auto voorzien van een vak in het
dashboardfig. 76.
De inbouwvoorbereiding voor een autoradio
bestaat uit:
❒voedingskabels autoradio, speakers voor en
achter en een antenne;
❒vak voor autoradio;
❒antenne (op dak).
De autoradio moet in het hiervoor bestemde vak A
fig. 76 gemonteerd worden; toegang tot dit vak
wordt verkregen door te drukken op de twee
borglipjes in het vak zelf; de voedingskabels
kunnen hier gevonden worden.
fig. 76L0F0052
100
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
GELUIDSMELDING
De informatie over de aanwezigheid en afstand
van een obstakel ten opzichte van de auto wordt
gegeven door middel van geluidssignalen uit
zoemers die in het interieur zijn gemonteerd:
❒bij de versies met 4 sensoren achter, meldt een
zoemer in de dashboardzone de aanwezigheid
van obstakels achter de auto;
❒bij de versies met 10 sensoren, meldt een
zoemer voorin de aanwezigheid van obstakels
vóór de auto en een zoemer achterin de
aanwezigheid van obstakels achter de auto.
De geluidsmelding:
❒neem toe naarmate de afstand tussen de auto en
het obstakel afneemt;
❒wordt ononderbroken wanneer de afstand
tussen de auto en het obstakel minder dan
afstand toeneemt
❒blijft constant als de afstand ongewijzigd blijft;
als deze situatie de zijsensoren betreft, zal de
zoemer na circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen tijdens
manoeuvres langs muren.Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit
bevuild zijn met modder, vuil, sneeuw
of ijs. Zorg ervoor dat ze tijdens het reinigen
niet gekrast of beschadigd worden. Vermijd
het gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals
stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig
dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.
Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag
in de zone van de sensoren, dient men
zich uitsluitend tot het Lancia Servicenetwerk
te richten. Het verkeerd aanbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch
uitgeschakeld zodra de elektrische stekker van de
aanhanger in het stopcontact van de trekhaak
van de auto wordt gestoken. De sensoren worden
automatisch ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
116
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
3 0 cm bedraagt en stopt onmiddellijk als de
De onderzoeksresultaten naar de beste
bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen
in de Europese richtlijn ECE-R44. Deze richtlijn
regelt het verplichte gebruik van
beveiligingssystemen en verdeelt deze in vijf
groepen:
Groep Gewichtsgroep
Groep 0 tot 10 kg
Groep 0+ tot 13 kg
Groep 1 9-18 kg
Groep 2 15-25 kg
Groep 3 22-36 kg
Alle beveiligingssystemen moeten de
typegoedkeuring hebben, alsook een goed
vastgehecht plaatje met het controleteken dat
nooit niet mag worden verwijderd. Kinderen
langer dan 1,50 m worden wat de
beveiligingsystemen betreft gelijkgesteld aan
volwassenen en moeten de standaard
veiligheidsgordels dragen. In het Lancia
Lineaccessori-assortiment zijn kinderzitjes voor
elke gewichtsgroep opgenomen. Het gebruik
van deze kinderzitjes is sterk aanbevolen, want ze
zijn speciaal ontworpen voor Lancia voertuigen.
BELANGRIJK
Monteer geen kinderzitjes
achterstevoren op de passagiersstoel
voor wanneer de frontairbag aan
passagierszijde is ingeschakeld. Bij een
ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig
letsel en zelfs de dood van de baby tot
gevolg hebben. Het is raadzaam kinderen
altijd op de achterbank te vervoeren, bij een
ongeval biedt de achterbank de meeste
bescherming.
BELANGRIJK
Mocht het toch nodig zijn om kleine
kinderen in kinderzitjes
achterstevoren op de passagiersstoel te
vervoeren, dan moeten de passagiersairbags
(front- en zijairbags) worden uitgeschakeld
via het Setup menu. Controleer in dergelijke
gevallen steeds of de airbags effectief zijn
uitgeschakeld door na te gaan of het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel brandt. Bovendien moet
de passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard.
134
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
AIRBAG
De auto is uitgerust met frontairbags voor
bestuurder en passagier, zijairbags voor
bestuurder en passagier voor bescherming van
borst en schouders (voor bepaalde versies/
markten) en hoofdairbags voor het beschermen
van de hoofden van de inzittenden voorin.
FRONTAIRBAGS
De frontairbags (bestuurder en passagier)
beschermen de inzittenden voorin bij middelzware
en zware frontale botsingen, door de airbag tussen
de inzittende en het stuurwiel of het dashboard
op te blazen.
Als de airbags niet worden opgeblazen bij andere
soorten botsingen (botsingen opzij, achterop,
over de kop slaan enz.), wijst dit niet op een
storing van het systeem.
De frontairbags voor bestuurder en passagier zijn
geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar
een aanvulling hierop. Draag dus altijd
veiligheidsgordels, zoals trouwens bij de wet
voorgeschreven is in alle Europese landen en de
meeste landen daarbuiten.
Bij een botsing worden degenen die geen
veiligheidsgordel dragen naar voren geworpen en
kunnen zo in contact komen met een airbag die
nog niet volledig opgeblazen is. Onder deze
omstandigheden wordt de inzittende minder door
de airbag beschermd.In de volgende situaties kan het voorkomen dat de
frontairbags niet worden opgeblazen:
❒frontale botsingen tegen makkelijk vervormbare
onderdelen, die niet het front van de auto zijn
(bijv. spatbord tegen de vangrail, etc. )
❒de auto schuift onder andere voertuigen of
veiligheidsbarrières (bijvoorbeeld onder
vrachtwagens of vangrails).
Als de airbags onder de hierboven beschreven
omstandigheden niet opgeblazen worden, dan
bieden ze geen aanvullende bescherming ten
opzichte van de veiligheidsgordels, zodat hun
activering geen zin heeft.
In deze gevallen wijst de uitgebleven activering
dus niet op een storing van het systeem.
BELANGRIJK
Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats
nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons)
op het dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen van de
passagiersairbag kunnen hinderen en tevens
de inzittenden ernstig kunnen verwonden.
144
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Frontairbag bestuurderszijde
Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar
kussen dat in een speciale ruimte in het midden
van het stuurwiel is geplaatst fig. 108.
BELANGRIJK
Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag
indien nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met voorover gebogen
lichaam. Houd de rug goed rechtop tegen de
rugleuning gedrukt.Frontairbag passagierszijde
Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar
kussen dat in een speciale ruimte in dashboard is
opgeborgen fig. 109: deze airbag heeft een groter
volume dan de bestuurdersairbag.
fig. 108L0F0072fig. 109L0F0073
145
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK
ZEER GEVAARLIJK: Plaats NOOIT
een kinderzitje tegen de rijrichting in
op de passagiersstoel van auto's met
een actieve passagiersairbag. Bij
een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag
ernstig letsel en zelfs de dood van de baby
tot gevolg hebben. Daarom moet de
passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet de
passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard. Schakel de
passagiersairbag onmiddellijk weer in als
het kinderzitje is verwijderd.Uitschakeling frontairbag en zijairbag aan
passagierszijde voor bescherming van
borst/bekken (voor bepaalde versies/markten)
Als een kind in een kinderzitje dat achterstevoren
op de voorstoel is geplaatst vervoerd moet worden,
schakel dan de frontairbag en zijairbag voor
bescherming van bekken, borst en schouders aan
passagierszijde uit (voor bepaalde markten/
versies).
BELANGRIJK Zie voor het uitschakelen van de
airbags de beschrijving in het hoofdstuk
"Kennismaking met de auto", paragraaf
"Menuopties".
Bij uitgeschakelde airbags gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden.
146
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER