Page 185 of 291
3
STARTEN EN RIJDEN183
Motor starten ........................................................................\
.. 184
Handrem .......................................................................\
.......... 187
Gebruik van de versnellingsbak ............................................... 188
Brandstofbesparing ................................................................. 189
Aanhangers trekken ................................................................ 191
Winterbande n ......................................................................\
... 192
Sneeuwkettingen ..................................................................... 193
Langdurige stilstand van de auto ............................................. 193
183-194 Delta NL 1ed 26/09/13 15.05 Pagina 183
Page 186 of 291
184STARTEN EN RIJDEN
MOTOR STARTEN
Het voertuig is uitgerust met een elektronische startblok-
kering: raadpleeg, als de motor niet wil starten, paragraaf
“Lancia CODE systeem” in hoofdstuk 1.
Tijdens de eerste gebruiksperiode adviseren
wij om overmatige belasting van de auto te
voorkomen (bijvoorbeeld hard accelereren,
lang rijden met de maximumsnelheid, abrupt rem-
men, enz.).
Laat bij afgezette motor de sleutel niet in
het contactslot op MAR staan, om te voorko-
men dat de accu leeg raakt.
Het is gevaarlijk om de motor in afgesloten
ruimten te laten draaien. de motor verbruikt
zuurstof en produceert kooldioxide, koolmo-
noxide en andere giftige gassen.
Onthoud dat de rembekrachtiging en de elek-
trische stuurbekrachtiging niet werken zo-
lang de motor niet is gestart; om die reden is
meer kracht benodigd voor de bediening van
het rempedaal en het stuur.
183-194 Delta NL 1ed 26/09/13 15.05 Pagina 184
Page 187 of 291

STARTEN EN RIJDEN185
3
Ga als volgt te werk:
❍trek de handrem aan;
❍ zet de versnellingspook in de vrijstand;
❍ draai de contactsleutel naar MAR: de lampjes
men
Yop het instrumentenpaneel gaan branden;
❍ wacht tot de lampjes
Yenmuitgaan. Hoe war-
mer de motor, hoe sneller de lampjes doven;
❍ trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gas-
pedaal te bedienen;
❍ draai de contactsleutel naar AVV zodra het lampje
muitgaat. Als te lang wordt gewacht, is het werk van
de voorgloeibougies tevergeefs.
Laat de sleutel los zodra de motor start. BELANGRIJK Bij koude motor moet het gaspedaal vol-
ledig losgelaten zijn wanneer de contactsleutel naar AVV
wordt gedraaid.
Als de motor niet bij de eerste poging start, draai dan de con-
tactsleutel weer naar STOP alvorens de procedure te her-
halen. Als het lampje
Yop het instrumentenpaneel blijft
branden wanneer de contactsleutel naar MAR wordt ge-
draaid, draai dan de sleutel naar STOP en weer terug naar
MAR; als het lampje blijft branden, probeer dan met de an-
dere sleutels die bij het voertuig zijn geleverd. Neem con-
tact op met het Lancia Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet gestart kan worden.
Als het lampje mna het starten of na lang-
durig “aanzwengelen” 60 seconden knippert,
duidt dit op een defect van de voorgloeibou-
gies. Als de motor start kan de auto normaal ge-
bruikt worden, maar moet men zo snel mogelijk
naar een Lancia Servicepunt gaan.
183-194 Delta NL 1ed 26/09/13 15.05 Pagina 185
Page 188 of 291

186STARTEN EN RIJDEN
Probeer de motor nooit te starten door de au-
to te duwen, te slepen of van een helling af te
laten rijden. Hierdoor kan brandstof in
de katalysator terechtkomen die hierdoor onher-
stelbaar beschadigd wordt.
DE GESTARTE MOTOR OPWARMEN
Ga als volgt te werk:
❍ rijd langzaam weg en laat de motor bij gemiddelde toe-
rentallen draaien. Geef niet abrupt gas;
❍ verlang de eerste kilometers niet de maximale presta-
ties van de auto. Wacht tot de wijzer van de koel-
vloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen. DE MOTOR AFZETTEN
Draai de contactsleutel naar de stand STOP terwijl de mo-
tor stationair draait.
BELANGRIJK Voordat de motor na een zware rit wordt
uitgezet, moet men hem even stationair laten draaien om
hem “op adem” te laten komen. Hierdoor kan de tempe-
ratuur in de motorruimte dalen.
Even snel gas geven voordat de motor wordt
uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt brand-
stof en is, vooral voor motoren met turbo-
compressor, schadelijk.
183-194 Delta NL 1ed 26/09/13 15.05 Pagina 186
Page 189 of 291

STARTEN EN RIJDEN187
3
HANDREM
De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.
Trek de hefboom naar boven om de handrem in te scha-
kelen, tot het voertuig geremd is.
De auto moet geremd worden na enkele klik-
ken van de hendel; indien niet, neem dan con-
tact op met het Lancia Servicenetwerk om
hem te laten afstellen.
Bij aangetrokken handrem en contactsleutel in de stand
MAR, gaat het waarschuwingslampje xop het instru-
mentenpaneel branden.
Ga als volgt te werk om de handrem uit te schakelen:
❍ trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgrendel-
knop A-fig. 1;
❍ houd knop A ingedrukt en laat de hendel zakken.
het waarschuwingslampje xop het instrumentenpa-
neel gaat uit.
Trap het rempedaal in terwijl de handrem wordt uitge-
schakeld, om te voorkomen dat de auto onbedoeld be-
weegt. PARKEREN
Ga als volgt te werk:
❍
zet de motor af en trek de handrem aan;
❍ schakel een versnelling in (de eerste versnelling als
de auto omhoog is geparkeerd, de achteruit als de au-
to omlaag is geparkeerd) en zet de voorwielen iets uit-
gestuurd.
Als de auto op een steile helling wordt geparkeerd, blok-
keer de wielen dan met wiggen of stenen.
Laat de contactsleutel niet in de stand MAR staan om te
voorkomen dat de accu leeg raakt. Verwijder altijd de con-
tactsleutel als de auto wordt verlaten.
Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto achter. Ver-
wijder altijd de contactsleutel als de auto wordt verlaten
en neem deze mee.
fig. 1L0E0072m
183-194 Delta NL 1ed 26/09/13 15.05 Pagina 187
Page 190 of 291

188STARTEN EN RIJDEN
GEBRUIK VAN
DE VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen het koppelingspedaal
volledig intrappen en de versnellingspook in de gewenste
stand zetten (het schakelschema verschilt afhankelijk van
de verschillende versies en is afgebeeld op de knop of op
het plaatje onder de pook fig. 2).
Om de 6e versnelling in te schakelen, de pook naar rechts
drukken om te voorkomen dat per ongeluk de 4e versnel-
ling wordt ingeschakeld. Hetzelfde geldt voor het schake-
len van de 6e naar de 5e.
BELANGRIJK de achteruitversnelling kan alleen inge-
schakeld worden als de auto volledig stilstaat. Wacht, met
draaiende motor, minstens 2 seconden alvorens de ach-
teruitversnelling in te schakelen met het koppelingspedaal
volledig ingetrapt om beschadiging van de tandwielen te
voorkomen.
fig. 2L0E0073m
Trek, om vanuit de vrijstand de achteruitversnelling R in
te schakelen, de ring A onder de knop omhoog en verplaats
de versnellingspook tegelijkertijd naar links en vervolgens
naar voren.
Om de achteruitversnelling R vanuit de vrijstand in te
schakelen, de ring A onder de knop omhoog trekken en
de versnellingspook naar rechts en dan naar achteren ver-
plaatsen.
BELANGRIJK het koppelingspedaal mag uitsluitend voor
het schakelen gebruikt worden. Laat tijdens het rijden
de voet nooit, zelfs niet licht, op het koppelingspedaal rus-
ten. Bij bepaalde versies/markten kan de regelelektroni-
ca van het koppelingspedaal een foutieve rijstijl als een de-
fect interpreteren.
Trap het koppelingspedaal helemaal in om
op juiste wijze te schakelen. Daarom mag er
niets op de vloer onder de pedalen liggen: ver-
zeker u ervan dat eventuele matten goed vlak liggen
en geen contact met de pedalen maken.
Rijd niet met de hand op de knop van de ver-
snellingspook, omdat deze (lichte) druk met-
tertijd kan leiden tot slijtage van de inwen-
dige onderdelen van de versnellingsbak.
183-194 Delta NL 1ed 26/09/13 15.05 Pagina 188
Page 191 of 291

STARTEN EN RIJDEN189
3
BRANDSTOFBESPARING
Hier volgen enkele nuttige tips om brandstof te bespa-
ren en om de uitstoot van schadelijke emissies van zo-
wel CO
2als andere vervuilende stoffen (stikstofoxiden,
onverbrande koolwaterstoffen, fijn stof enz.) zoveel mo-
gelijk te beperken.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Laat controles en afstellingen uitvoeren in overeenstem-
ming met het “Geprogrammeerd Onderhoudsschema “.
Banden
Controleer regelmatig en ten minste één keer per maand
de bandenspanning: als de spanning te laag is, wordt
de weerstand groter en neemt het brandstofverbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. het ge-
wicht van de auto (vooral bij rijden in de stad) en de wiel-
uitlijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik
en de stabiliteit. Accessoires bevestigd op dakrails
Verwijder accessoires zoals: imperialen, skidragers, baga-
gebak, enz. van het dak als ze niet langer gebruikt wor-
den. Deze accessoires reduceren de aërodynamica van
de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt.
Gebruik voor het vervoer van grote voorwerpen een aan-
hanger, indien mogelijk.
Elektrische apparatuur
Gebruik elektrische apparaten alleen wanneer nodig.
de achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers
voor/achter en de aanjager van het ventilatie-/verwar-
mingssysteem nemen veel stroom op, waardoor het brand-
stofverbruik toeneemt (tot +25% in stadsverkeer).
Klimaatregelsysteem
Het gebruik van de klimaatregeling doet het brandstof-
verbruik toenemen (gemiddeld zo'n 20% extra): Gebruik
bij voorkeur alleen de ventilatie als de buitentemperatuur
dit toestaat.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet-gecertificeerde aerodynamische ac-
cessoires kan de aerodynamica en het brandstofverbruik
negatief beïnvloeden.
183-194 Delta NL 1ed 26/09/13 15.05 Pagina 189
Page 192 of 291

190STARTEN EN RIJDEN
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij stilstaande auto, noch
met stationair toerental noch met een hoog toerental: zo
warmt de motor veel langzamer op en nemen het verbruik
en de uitstoot van uitlaatgassen toe. het is beter om me-
teen rustig weg te rijden en hoge toerentallen te vermij-
den: op deze manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in wanneer men voor een stoplicht
stil staat of alvorens de motor af te zetten. Deze hande-
ling heeft evenals “double-clutchen” geen enkel nut en ver-
hoogt het brandstofverbruik en de vervuiling.
Keuze van de versnellingen
Schakel een hogere versnelling in zodra de verkeers- en
wegomstandigheden dit toelaten. Snel accelereren met
een lage versnelling verhoogt het brandstofverbruik.
Ook het oneigenlijk gebruik van een hoge versnelling doet
het verbruik en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen
toenemen en veroorzaakt motorslijtage.
Topsnelheid
Bij een hogere snelheid neemt het brandstofverbruik fors
toe. Rijd dus zoveel mogelijk met een constante snelheid,
vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost alleen
brandstof en verhoogt tevens de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen. Acceleratie
Bruusk optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uit-
stoot van schadelijke uitlaatgassen: geef geleidelijk aan gas.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten kan de motor
niet de optimale bedrijfstemperatuur bereiken. Hierdoor
neemt zowel het brandstofverbruik (van +15% tot +30%
in stadsverkeer) als de uitstoot van schadelijke uitlaat-
gassen toe.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op drukke wegen, bijvoorbeeld bij filerijden waarbij voor-
al lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar
zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofver-
bruik aanmerkelijk hoger zijn. Ook bochtige trajecten over
bergwegen en een slecht wegdek verhogen het brandstof-
verbruik.
Stilstaan in het verkeer
Bij langdurig stilstaan (bijv. spoorwegovergangen) is
het raadzaam de motor af te zetten.
183-194 Delta NL 1ed 26/09/13 15.05 Pagina 190