Werking van de ruitensproeierAls u de ruitensproeiers wilt inschakelen, duwt u
het uiteinde van de hendel (in de richting van
het stuurwiel) en houdt u de hendel ingedrukt zo
lang het sproeien nodig is. Als u tegen de
hendel duwt terwijl de intervalstand actief is,
voeren de ruitenwissers, nadat u het uiteinde
van de hendel hebt losgelaten, meerdere wis-
bewegingen uit en keren vervolgens terug naar
de eerder geselecteerde intervalstand.
Als u tegen het uiteinde van de hendel duwt
terwijl de ruitenwissers zijn uitgeschakeld, voe-
ren de ruitenwissers meerdere wisbewegingen
uit en worden vervolgens weer uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het zicht
door de voorruit kan tot aanrijdingen leiden.
Mogelijk ziet u andere voertuigen of obsta-
kels over het hoofd. Voorkom plotselinge
ijsvorming op de voorruit door de voorruit
eerst te verwarmen met de ontdooi-inrichting
voordat u de ruitensproeier gebruikt.WasemGebruik de tipfunctie als het weer vereist dat de
ruitenwissers af en toe gebruikt worden. Draai
het uiteinde van de hendel naar de stand MIST
en laat hem los voor één wisbeweging.
OPMERKING:
De MIST-functie schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproei-
ervloeistof op de voorruit gesproeid. De wis-
functie moet worden gebruikt om ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.
Regensensor — indien aanwezigDeze voorziening detecteert vocht op de voor-
ruit en schakelt automatisch de ruitenwissers in.
De functie is vooral handig wanneer spatwater
van de weg of water dat van de ruitenwissers
van een voorliggende auto wordt geblazen, op
de voorruit terechtkomt. Draai het uiteinde van
de multifunctionele hendel naar één van de vier
standen om deze functie te activeren.
De gevoeligheid van het systeem kan worden
ingesteld met de multifunctionele hendel. Wis-
serintervalstand 1 is het minst gevoelig en
wisserintervalstand 4 is het meest gevoelig. Bij
normale regenval dient stand 3 te worden ge-
Werking van de ruitensproeier
Bediening van MIST-functie
108
Snelheid hervattenAls u een eerder ingestelde snelheid opnieuw
wilt aanhouden, drukt u kort op de knop RES.
Deze functie kan worden gebruikt bij snelheden
hoger dan 32 km/u (20 mph).Ingestelde snelheid aanpassenDe snelheid verhogen
Wanneer de cruisecontrol is ingesteld, kunt u de
snelheid verhogen door op de knop SET+te
drukken.
De verhoging van de snelheid wordt, afhankelijk
van de gekozen eenheid, in Amerikaanse (mph)
of metrische (km/u) eenheden weergegeven:
Snelheid in Amerikaanse eenheid (mph)
Als u eenmaal op de knop SET +drukt, wordt
de ingestelde snelheid verhoogd met 1 mph.
Telkens wanneer u opnieuw kort op de knop
drukt, wordt de snelheid met 1 mph ver-
hoogd.
Als u de knop ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verhoogd totdat
u de knop loslaat. De nieuwe snelheid wordt
dan ingesteld. Snelheid in metrische eenheid (km/u)
Als u eenmaal op de knop SET
+drukt,
wordt
de ingestelde snelheid verhoogd met 1 km/u.
Telkens wanneer u opnieuw kort op de knop
drukt, wordt de snelheid met 1 km/u ver-
hoogd.
Als u de knop ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verhoogd totdat
u de knop loslaat. De nieuwe snelheid wordt
dan ingesteld.
De snelheid verlagen
Wanneer de cruisecontrol is ingesteld, kunt u de
snelheid verlagen door op de knop SET -te
drukken.
De verlaging van de snelheid wordt, afhankelijk
van de gekozen snelheid, in Amerikaanse
(mph) of metrische (km/u) eenheden weergege-
ven:
Snelheid in Amerikaanse eenheid (mph)
Als u eenmaal op de knop SET
-drukt, wordt
de ingestelde snelheid verlaagd met 1 mph.
Telkens wanneer u opnieuw kort op de knop
drukt, wordt de snelheid met 1 mph verlaagd.
Als u de knop ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verlaagd totdat u
de knop loslaat. Vervolgens wordt de nieuwe
snelheid ingesteld.
Snelheid in metrische eenheid (km/u)
Als u eenmaal op de knop SET -drukt,
wordt
de ingestelde snelheid verlaagd met 1 km/u.
Met ieder volgend tikje op de toets verlaagt u
de snelheid met 1 km/u.
Als u de knop ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verlaagd totdat u
de knop loslaat. Vervolgens wordt de nieuwe
snelheid ingesteld.Accelereren om in te halenTrap het gaspedaal in op dezelfde wijze als u
normaal gesproken zou doen. Wanneer u het
pedaal loslaat, keert de auto terug naar de
ingestelde rijsnelheid.
Gebruik van de cruisecontrol op hellingen
De versnellingsbak schakelt op hellingen moge-
lijk terug om de ingestelde snelheid van de auto
te handhaven.
113
Gewenste ACC-snelheid instellenWanneer de auto de gewenste snelheid bereikt,
drukt u kort op de knop SET+of op knop de
SET -. Het DID toont de ingestelde snelheid.Als het systeem wordt ingesteld op een rijsnelheid
lager dan 32 km/u (20 mph), zal de ingestelde
snelheid automatisch veranderen in 32 km/u
(20 mph). Als het systeem wordt ingesteld op een
rijsnelheid hoger dan 32 km/u (20 mph), zal de
ingestelde snelheid overeenkomen met de hui-
dige snelheid van het voertuig.OPMERKING:
ACC kan niet worden ingesteld als zich een
stilstaand voertuig vlak vóór uw voertuig
bevindt.
Neem uw voet van het gaspedaal. Doet u dat
niet, dan kan de auto blijven versnellen tot
voorbij de ingestelde snelheid. Als dat gebeurt:
Verschijnt de melding "DRIVER OVERRIDE"
(ingreep door bestuurder) op het DID.
Regelt het systeem niet langer de afstand
tussen uw auto en uw voorligger. Wordt de
voertuigsnelheid alleen bepaald door de
stand van het gaspedaal.
AnnulerenDe volgende omstandigheden annuleren het
systeem:
Het rempedaal wordt ingetrapt.
De knop CANCEL wordt ingedrukt.
Het ABS-systeem wordt geactiveerd.
De schakelhendel wordt uit de stand Drive
gehaald.
Het elektronisch stabiliteitsregelsysteem/
tractieregelsysteem (ESP/ASR) wordt
geactiveerd.
De handrem wordt aangetrokken.
De veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt bij lage snelheden.
Het bestuurdersportier wordt geopend bij
lage snelheden.
Een antislingerregeling (TSC)-gebeurtenis
optreedt.
De bestuurder schakelt ESP naar de volledig
uitgeschakelde modus.
UitschakelenHet systeem wordt uitgeschakeld en wist de
ingestelde snelheid uit het geheugen als:
De AAN/UIT-knop van de adaptieve cruise-
control (ACC) wordt ingedrukt.
De AAN/UIT-knop van de normale cruisecon-
trol (vaste snelheid) wordt ingedrukt.
Het contact wordt uitgeschakeld.
U schakelt naar vierwielaandrijving Low.HervattenAls er een ingestelde snelheid in het geheugen
is, drukt u op de knop RES (hervatten) en haalt
u daarna uw voet van het gaspedaal af. Het DID
toont de laatst ingestelde snelheid.
OPMERKING:
Als uw auto gedurende langer dan twee
seconden blijft stilstaan, zal het systeem
worden uitgeschakeld en valt de rem-
kracht weg. De bestuurder zal het rempe-
daal moeten intrappen om het voertuig in
stilstand te houden.
118
Ingestelde snelheid aanpassen
De snelheid verhogen
Wanneer de normale cruisecontrol (vaste snel-
heid) is ingesteld, kunt u de snelheid verhogen
door op de knop SET+te drukken.
De verhoging van de snelheid wordt, afhankelijk
van de gekozen eenheid, in Amerikaanse (mph)
of metrische (km/u) eenheden weergegeven:
Snelheid in Amerikaanse eenheid (mph)
Als
u eenmaal op de knop SET +drukt, wordt
de ingestelde snelheid verhoogd met 1 mph.
Telkens wanneer u opnieuw kort op de knop
drukt, wordt de snelheid met 1 mph ver-
hoogd.
Als u deze knop ingedrukt houdt, blijft de
ingestelde snelheid toenemen in stappen
van 5 mph totdat u de knop loslaat. Het DID
toont de snelheidstoename. De snelheid verlagen
Wanneer de normale cruisecontrol (vaste snel-
heid) is ingesteld, kunt u de snelheid verhogen
door op de knop SET
-te drukken.
De verlaging van de snelheid wordt, afhankelijk
van de gekozen eenheid, in Amerikaanse (mph)
of metrische (km/u) eenheden weergegeven:
Snelheid in Amerikaanse eenheid (mph)
Als
u eenmaal op de knop SET -drukt,
wordt
de ingestelde snelheid verlaagd met 1 mph.
Telkens wanneer u opnieuw kort op de knop
drukt, wordt de snelheid met 1 mph verlaagd.
Als u deze knop ingedrukt houdt, blijft de
ingestelde snelheid afnemen in stappen van
5 mph totdat u de knop loslaat. Het DID toont
de snelheidsafname.
Snelheid in metrische eenheid (km/u)
Als u eenmaal op de knop SET
-drukt, wordt
de ingestelde snelheid verlaagd met 1 km/u.
Met ieder volgend tikje op de toets verlaagt u
de snelheid met 1 km/u.
Als u deze knop ingedrukt houdt, blijft de
ingestelde snelheid afnemen in stappen van
10 km/u totdat u de knop loslaat. Het DID
toont de snelheidsafname.
Annuleren
De volgende omstandigheden annuleren de
normale cruisecontrol (vaste snelheid) zonder
het geheugen te wissen:
Het rempedaal wordt ingetrapt.
De knop CANCEL wordt ingedrukt.
Het elektronisch stabiliteitsregelsysteem/
tractieregelsysteem (ESP/ASR) wordt
geactiveerd.
De handrem wordt aangetrokken.
De temperatuur van de remmen wordt hoger
dan het normale bereik (oververhit).
De schakelhendel wordt uit de stand Drive
gehaald.
129
Deze lijnen kunnen bijv. van dienst zijn bij het
uitlijnen van het voertuig voor een aanhanger.
De onderstaande tabel geeft bij benadering de
afstanden weer voor elk van deze zones:
ZoneAfstand tot de achterzijde van het voertuig
Rood 0 - 30 cm (0 - 1 ft)
Geel 30 cm - 2 m (1 ft - 6,5 ft)
Groen 2 m (6,5 ft) of meer
WAARSCHUWING!Bestuurders moeten altijd voorzichtig achteruit
rijden, ook wanneer gebruik wordt gemaakt
van de ParkView® achteruitrijcamera. Contro-
leer het gebied achter de auto altijd zorgvuldig,
kijk naar achteren en wees bedacht op voet-
gangers, dieren, andere voertuigen, obstakels
en dode hoeken, voordat u achteruitrijdt. U
bent verantwoordelijk voor de veiligheid van
uw omgeving en moet blijven opletten als u
achteruitrijdt. Anders bestaat er een risico op
ernstig of zelfs dodelijk letsel.
LET OP!
Om voertuigschade te voorkomen mag
ParkView® alleen worden gebruikt als par-
keerhulp. De ParkView® camera kan niet
elk obstakel of voorwerp zien.
Om voertuigschade te voorkomen moet u
langzaam rijden bij gebruik van Park-
View®, zodat u tijdig kunt stoppen als een
obstakel wordt waargenomen. Het is raad-
zaam om tijdens het achteruitrijden over
uw schouder te kijken, ook wanneer u
gebruik maakt van ParkView®. OPMERKING:
Wanneer de cameralens bedekt is met
sneeuw, ijs, modder of ander vuil, moet de
lens worden gereinigd, met water worden
gespoeld en met een zachte doek worden
gedroogd. U mag de lens niet afdekken.
146
AUDIOTOETSEN OP HET STUURWIEL — INDIEN AANWEZIG . . .231Bediening van de radio . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .232
Cd-speler . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .232
ONDERHOUD CD’S/DVD’S/BLU-RAY DISCS . . . . . . . . . . . .232
WERKING VAN DE RADIO EN MOBIELE TELEFOONS . . . . . .233
KLIMAATREGELING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .233
Algemeen overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .233
Functies van de klimaatregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . .237
Automatische temperatuurregeling (ATC) . . . . . . . . . . . . .238
Aanwijzingen voor bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .239
SNELTIPS VOOR Uconnect® SPRAAKHERKENNING . . . . . . .241
Introductie van Uconnect® . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .241
Aan de slag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .241
Belangrijkste gesproken opdrachten . . . . . . . . . . . . . . . .242
Radio . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .243
Media . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .243
Phone (telefoon) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .244
Klimaatregeling (8.4A/8.4AN) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .245
Navigatie (8.4A/8.4AN) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .245
Aanvullende informatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .246
169
FUNCTIES VAN HET INSTRUMENTENPANEEL1 — Luchtrooster6 — Onderste rij schakelaars11 — Motorkapontgrendeling
2 — Instrumentengroep 7 — Schakelaar waarschuwingsknipperlichten 12 — Ontgrendelknop voor brandstofvulklep
3 — Radio 8 - Opbergruimte (SD-kaart, AUX, USB-mediahub) 13 — Koplampschakelaar
4 — Handschoenenkastje 9 — ESP-knop14 — Dimschakelaar
5 — Toetsen klimaatregeling 10 — Contactschakelaar170
BESCHRIJVINGEN
INSTRUMENTENGROEP1. Toerenteller
Geeft het toerental weer in omwentelingen per
minuut (omw. x 1000).
2. Waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels Dit lampje gaat ter controle vier tot
acht seconden
branden nadat u de
contactschakelaar de eerste keer in de
stand ON/RUN hebt gezet. Als tijdens
deze gloeilampcontrole de veiligheidsgordel
voor de bestuurder niet is vastgegespt, hoort u
een geluidssignaal. Als de veligheidsgordel van
de bestuurder of de voorpassagier ook na de
gloeilampcontrole of tijdens het rijden nog is
losgegespt, gaat het controlelampje voor de
veiligheidsgordels knipperen of continu bran-
den. Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssys-
temen voor inzittenden" in het hoofdstuk"Uw
auto" voor informatie hierover. 3.
Controlelampje antiblokkeersysteem (ABS)
Dit lampje is een indicator van het
ABS-systeem. Het lampje gaat
branden wanneer u de contact-
schakelaar in de stand ON/RUN
zet en kan daarna nog vier secon-
den blijven branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden blijft of
gaat branden, wijst dit erop dat het ABS-
gedeelte van het remsysteem niet functioneert
en dat onderhoud noodzakelijk is. Het conven-
tionele remsysteem zal echter normaal functio-
neren, zolang het waarschuwingslampje voor
het remsysteem niet brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt, moet u het
remsysteem zo spoedig mogelijk laten contro-
leren om de werking van het ABS-systeem te
herstellen. Wanneer het ABS-lampje niet gaat
branden als de contactschakelaar in de stand
ON/RUN wordt gezet, moet het lampje worden
gecontroleerd door een erkende dealer. 4. Controlelampje grootlicht
Geeft aan dat grootlicht is ingeschakeld.
5. Indicatielampje mistlampen vóór — in-
dien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de
mistlampen vóór
zijn ingeschakeld.
6. Linksboven selecteerbaar in DID
In dit gedeelte van de instrumentengroep wordt
selecteerbare informatie zoals kompas, buiten-
temperatuur, etc. weergegeven. Raadpleeg de
paragraaf "Bestuurdersinformatiedisplay (DID))"
in dit hoofdstuk voor meer informatie hierover.7. Controlelampje richtingaanwijzer
De pijltjes knipperen gelijktijdig met
de richtingaanwijzers aan de buiten-
zijde van het voertuig nadat u de
richtingaanwijzerhendel hebt be-
diend. Er klinkt een geluidssignaal
en er wordt een melding weergegeven op het DID
als de richtingaanwijzer langer dan 1,6 km (1 mijl)
ingeschakeld blijft.
172