pleeg de beschrijving"Automatische blokkeer-
functie" onder"Veiligheidsgordelsystemen."Opbergen van een ongebruikte
schakelbare ALR-veiligheidsgordel:
Wanneer u het ISOFIX-bevestigingssysteem
gebruikt om een kinderzitje te installeren, bergt
u alle ALR-veiligheidsgordels op die niet wor-
den gebruikt door andere inzittenden of om
kinderzitjes te bevestigen. Een ongebruikte vei-
ligheidsgordel kan een kind verwonden als het
met de gordel speelt en per ongeluk het oprol-
mechanisme van de veiligheidsgordel vergren-
delt. Het is raadzaam voordat het kinderzitje
met behulp van het ISOFIX-systeem wordt ge-
plaatst, de veiligheidsgordel achter het zitje om
vast te gespen, buiten bereik van het kind. Als
de vastgegespte veiligheidsgordel in de weg zit
bij de installatie van het kinderzitje, leidt u de
veiligheidsgordel door de gordelopening van
het kinderzitje en gespt u deze vervolgens vast,
in plaats van de veiligheidsgordel achter het
zitje te leiden. De veiligheidsgordel niet ver-
grendelen. Herinner alle kinderen in de auto
eraan dat de autogordels geen speelgoed zijn
en dat zij er niet mee mogen spelen. Installeren van een kinderzitje met een
schakelbaar automatisch blokkerend
oprolmechanisme (ALR):
1. Plaats het kinderzitje in het midden op de
achterbank. Voor sommige zitplaatsen op de
tweede rij, moet u misschien de rugleuning
verstellen of de hoofdsteun omhoog klappen
zodat het kinderzitje beter past. Als de ach-
terbank naar voren en naar achteren kan
worden verplaatst in de auto, kunt u deze in
de achterste stand zetten om ruimte te ma-
ken voor het kinderzitje. U kunt ook de
voorstoel naar voren zetten om ruimte voor
het kinderzitje te maken.
2. Trek de gordel ver genoeg uit het oprolme- chanisme om deze door de gordelopening
van het kinderzitje te leiden. De gordel mag
niet worden verdraaid in de gordelopening.
3. Schuif de gesp in de gespsluiting totdat u een ’klik’ hoort.
4. Trek aan de band om de heupgordel stevig vast te zetten tegen het kinderzitje. 5. Trek het schouderdeel van de gordel naar
beneden tot de hele gordel uit het oprolme-
chanisme is om de veiligheidsgordel te ver-
grendelen. Vervolgens laat u de gordel te-
rugrollen in het oprolmechanisme. Terwijl de
gordel wordt opgerold, hoort u een klikge-
luid. Dit geeft aan dat de automatische blok-
keerfunctie is geactiveerd.
6. Probeer de gordel uit het oprolmechanisme te trekken. Als de gordel is vergrendeld,
moet u deze niet verder uit het oprolmecha-
nisme kunnen trekken. Als het oprolmecha-
nisme niet is vergrendeld, herhaalt u stap 5.
7. Trek daarna aan eventuele slappe delen van de gordel om het heupgedeelte rond het
kinderzitje strak te trekken terwijl u het kin-
derzitje naar achteren en omlaag tegen de
zitting drukt.
8. Test of het kinderzitje stevig vastzit door het kinderzitje bij de gordelopening naar achte-
ren en naar voren te trekken. Het kinderzitje
mag niet meer dan 25 mm (1 inch) in alle
richtingen bewegen.
65
Veiligheidsgordels gaan in de loop van de van
losser zitten. Daarom dient u de gordel af en toe
te controleren en, indien nodig, aan te trekken.Vervoer van huisdierenEen huisdier kan letsel oplopen als een front-
airbag wordt opgeblazen. Een niet-aangelijnd
huisdier kan bij een noodstop of aanrijding als
een projectiel door de auto worden geslingerd
en letsel oplopen of een passagier verwonden.
Huisdieren moeten aangelijnd meerijden op de
achterbank of in een speciale reismand die is
bevestigd met de veiligheidsgordels.AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDENDe aandrijflijn (motor, transmissie, koppeling en
achteras) in uw nieuwe auto vereist geen lange
inrijperiode.
Rijd gedurende de eerste 500 km (300 mijl) niet
te snel. Na de eerste 100 km (60 mijl) kunt u
snelheden tot 80 of 90 km/u (50 of 55 mph)
aanhouden.Terwijl u met constante snelheid rijdt, draagt nu
en dan kort accelereren met plankgas, binnen
de grenzen van de geldende verkeersregels, bij
aan een goed inrijdproces. Accelereren met
plankgas in een lage versnelling kan echter
schadelijk zijn en moet worden vermeden.
De motorolie, transmissievloeistof en smeer-
middel voor assen die in de fabriek zijn aange-
bracht, zijn van hoogwaardige kwaliteit en ener-
giebesparend. Houd bij het verversen van de
olie, vloeistof en smeermiddel rekening met het
te verwachten klimaat waarin de auto wordt
gebruikt. Raadpleeg de paragraaf
"Onder-
houdsprocedures" in het hoofdstuk"Onderhoud
van uw auto" voor de aanbevolen viscositeit en
kwaliteitsklassen.
LET OP!
Gebruik nooit niet-reinigende olie of onver-
mengde minerale olie, omdat anders de mo-
tor wordt beschadigd. OPMERKING:
Een nieuwe motor verbruikt tijdens de eer-
ste paar duizend kilometers mogelijk iets
meer olie. Dat is bij het inrijden normaal en
duidt niet op een probleem. Controleer het
oliepeil met de indicator voor olieverversing
vaak tijdens de inrijperiode. Vul indien nodig
olie bij.
VEILIGHEIDSTIPS
Passagiers vervoerenVERVOER NOOIT PASSAGIERS IN DE LAAD-
RUIMTE.WAARSCHUWING!
Laat nooit kinderen of dieren achter in een
geparkeerde auto bij warm weer. De
warmte in het interieur kan ernstige ge-
zondheidsproblemen veroorzaken en zelfs
dodelijk zijn.
(Vervolgd)
66
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
Voorkom te allen tijde dat er tijdens het
rijden voorwerpen kunnen vallen in de
voetruimte van de bestuurder. Deze voor-
werpen kunnen beklemd raken onder het
rem- en gaspedaal, waardoor u de con-
trole over de auto verliest.
Bevestigingspunten moeten, indien nodig,
op de juiste wijze worden aangebracht als
deze niet af fabriek aanwezig zijn.
Als de vloermatten niet op de juiste wijze
worden geplaatst of bevestigd, kan de bewe-
ging van het rem- en gaspedaal worden
belemmerd, waardoor u de controle over de
auto verliest.
Veiligheidscontroles buiten de autoBanden
Controleer de banden op overmatige of onge-
lijkmatige slijtage. Controleer de banden op
stenen, spijkers, glas of andere voorwerpen die
in het loopvlak of de wang vast zijn blijven
zitten. Controleer het loopvlak op sneden en
scheuren. Controleer de wangen op sneden,
scheuren en bobbels. Controleer of de wiel-
moeren stevig zijn aangedraaid. Controleer de
bandenspanning (met inbegrip van het reserve-
wiel) wanneer de banden koud zijn.
Verlichting
Laat iemand de werking van de rem- en buiten-
verlichting controleren terwijl u in de auto de
verlichting bedient. Controleer de controlelamp-
jes voor de richtingaanwijzers en het grootlicht
op het instrumentenpaneel. Portiersloten
Controleer of de portieren goed sluiten en wor-
den vergrendeld.
Vloeistoflekkage
Kijk na een nacht parkeren onder de auto.
Controleer op brandstof-, koelvloeistof-, olie- of
andere vloeistoflekkage. Ook als u een benzi-
nelucht ruikt of lekkage van brandstof of rem- of
stuurbekrachtigingsvloeistof (indien aanwezig)
vermoedt, moet direct de oorzaak worden op-
gespoord en verholpen.
69
LET OP!
Om tijdens reinigen de spiegel niet te be-
schadigen mag reinigingsvloeistof nooit
rechtstreeks op de spiegel worden gespoten.
Breng de vloeistof aan op een schone doek
en wrijf de spiegel daarmee schoon.BuitenspiegelsVoor een optimaal resultaat dient u de spiegels
zo af te stellen dat u de naastliggende rijbaan
goed in het zicht hebt en er tevens een geringe
overlapping is met het zicht in de binnenspiegel.
WAARSCHUWING!
Auto’s en andere voorwerpen lijken in de
bolle spiegel aan passagierszijde kleiner en
verder weg dan ze in werkelijkheid zijn. Als u
te veel op de passagiersspiegel vertrouwt,
kunt u in botsing komen met een ander
voertuig of object. Gebruik uw binnenspiegel
om de grootte van of de afstand tot een
voertuig te schatten dat u in de rechterspie-
gel ziet. Sommige voertuigen hebben geen
bolle spiegel aan de passagierszijde.Inklapbare buitenspiegelsAlle buitenspiegels kunnen naar voren of naar
achteren scharnieren om beschadigingen te
voorkomen. De scharnieren kennen drie stan-
den:
Stand volledig naar voren
Stand volledig naar achteren
Normale stand
Buitenspiegels met automatische
dimstand — indien aanwezigDeze linker- en rechterbuitenspiegels worden
automatisch aangepast aan hinderlijke weer-
spiegeling van de koplampen van achterliggers.
Deze functie wordt geregeld door de automati-
sche dimfunctie van het interieur. Deze spiegels
worden automatisch aangepast aan hinderlijke
weerspiegeling van de koplampen van achter-
liggers wanneer de binnenspiegel wordt aange-
past.Elektrisch bediende buitenspiegelsDe schakelaar voor de elektrisch bediende bui-
tenspiegels bevindt zich op het bekledings-
paneel van het bestuurdersportier.
De bedieningselementen van de elektrisch be-
diende buitenspiegels bestaan uit knoppen voor
het selecteren van de spiegels en een schake-
laar met vier richtingen voor het bedienen van
de spiegels. Als u een spiegel wilt verstellen,
drukt u op de selectieknop om de gewenste
spiegel te verstellen. Druk vervolgens op een
van de pijltjes op de schakelaar voor het bedie-
nen van de spiegels om de spiegel in de richting
van de pijl te bewegen.
Binnenspiegel met automatische dimstand
79
De stoel naar voren of naar achteren
verstellen
De stoel kan zowel naar voren als naar achte-
ren worden versteld. Druk de stoelschakelaar
naar voren of naar achteren om de stoel in de
richting van de schakelaar te verstellen. Laat de
schakelaar los zodra de gewenste stand is
bereikt.De stoel omhoog of omlaag verstellen
U kunt de hoogte van de stoel verstellen. Trek
de stoelschakelaar omhoog of druk deze om-
laag om de stoel in de richting van de schake-
laar te verstellen. Laat de schakelaar los zodra
de gewenste stand is bereikt.
De zitting omhoog of omlaag kantelen
De hoek van de zitting kan naar beneden of
boven worden versteld. Trek de voor of achter-
zijde van de stoelschakelaar omhoog of druk de
achter- of voorzijde van de stoelschakelaar
omlaag om het voorste of achterste gedeelte
van de zitting in de richting van de schakelaar te
verstellen. Laat de schakelaar los zodra de
gewenste stand is bereikt.
De rugleuning verstellen
De rugleuning kan naar voren of naar achteren
worden versteld. Druk de rugleuningschakelaar
naar voren of naar achteren om de rugleuning
in de richting van de schakelaar te verstellen.
Laat de schakelaar los zodra de gewenste
stand is bereikt.
WAARSCHUWING!
Het verstellen van een stoel tijdens het
rijden kan gevaarlijk zijn. Het verstellen
van een stoel tijdens het rijden kan ertoe
leiden dat u de macht over het stuur ver-
liest en een aanrijding met ernstig of zelfs
dodelijk letsel veroorzaakt.
Het verstellen van de stoelen moet plaats-
vinden voordat de veiligheidsgordels zijn
vastgegespt en terwijl de auto is gepar-
keerd. Een slecht afgestelde veiligheids-
gordel kan ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben.
Rijd nooit met de rugleuning zo schuin
ingesteld dat de schoudergordel niet meer
tegen uw borstkas rust. Tijdens een bot-
sing bestaat het gevaar dat u onder de
veiligheidsgordel door schuift, waardoor
ernstig of zelfs dodelijk letsel kan ontstaan.
Schakelaars voor elektrisch verstelbare stoel1 — Schakelaar voor de rugleuning
2 — Schakelaar voor de zitting
87
WAARSCHUWING!
Het verstellen van een stoel tijdens het
rijden kan gevaarlijk zijn. Het verstellen
van een stoel tijdens het rijden kan ertoe
leiden dat u de macht over het stuur ver-
liest en een aanrijding met ernstig of zelfs
dodelijk letsel veroorzaakt.
Het verstellen van de stoelen moet plaats-
vinden voordat de veiligheidsgordels zijn
vastgegespt en terwijl de auto is gepar-
keerd. Een slecht afgestelde veiligheids-
gordel kan ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben.Handmatige rugleuningverstelling
voorpassagiersstoel — AchteroverTil voor het instellen van de rugleuning de
hendel aan de portierzijde van de stoel om-
hoog, leun naar achteren in de gewenste hoek
en laat de hendel los. Om de rugleuning naar de
normale stand terug te brengen, tilt u de hendel
omhoog, leunt u naar voren en laat u de hendel
los.
WAARSCHUWING!
Rijd nooit met de rugleuning zo schuin inge-
steld dat de schoudergordel niet meer tegen
uw borstkas rust. Tijdens een botsing be-
staat het gevaar dat u onder de veiligheids-
gordel door schuift, waardoor ernstig of zelfs
dodelijk letsel kan ontstaan.
Neerklapbare voorstoel aan
passagierszijde — indien aanwezigOm de rugleuning neer te klappen, trekt u de
verstelhendel omhoog en drukt u de rugleuning
naar voren. Om de rugleuning weer op te
klappen tilt u de leuning op en zet u deze vast.
Hendel rugleuning
Neergeklapte passagiersstoel
89
OPMERKING:
Verzeker u ervan dat de rugleuning van de
voorstoelen helemaal rechtop is gezet en
dat de stoelen naar voren zijn geplaatst. Zo
kan de rugleuning van de achterbank pro-
bleemloos worden neergeklapt.
1. Trek de ontgrendelingshendel omhoog omde bank te ontgrendelen.
OPMERKING:
Klap de 60%-achterzitting niet neer met
de veiligheidsgordel aan de linkerbuiten-
zijde of in het midden vastgegespt.
Klap de 40%-achterzitting niet neer met
de veiligheidsgordel aan de rechterbui-
tenzijde vastgegespt.
2. Klap de achterbank helemaal naar voren.
Achterbank verhogen
Til de rugleuning van de achterbank op en zet
deze vast. Wanneer inferentie van de laad-
ruimte ervoor zorgt dat de rugleuning niet vol-
ledig kan vergrendelen, zult u problemen onder-
vinden om de stoel weer terug te zetten in zijn
normale stand.
WAARSCHUWING!
Controleer of de rugleuning stevig is ver-
grendeld. Als de rugleuning niet goed is
vergrendeld, biedt de zitting onvoldoende
stabiliteit voor kinderzitjes en/of passa-
giers. Een instabiele zitting kan leiden tot
ernstig letsel.
De laadruimte achter in de auto (al dan
niet met neergeklapte achterbank) mag
tijdens het rijden niet door kinderen wor-
den gebruikt als speelruimte. Bij een on-
geval zouden ze ernstig letsel kunnen op-
lopen. Kinderen horen plaats te nemen in
een geschikt kinderzitje.Achterbank verstellenOm de rugleuning te verstellen, tilt u de hendel
aan de portierzijde van de stoel omhoog, leunt u
achterover in de gewenste stand en laat u de
hendel los. Om de rugleuning naar de normale
stand terug te brengen, tilt u de hendel omhoog,
leunt u naar voren en laat u de hendel los.
Ontgrendelen van achterbank
Achterbank neergeklapt
95
de koplampen in de modus Automatisch staan
en de motor draait, gaan de koplampen auto-
matisch branden wanneer de ruitenwisser
wordt ingeschakeld. Deze functie kan worden
geprogrammeerd via het scherm van het
Uconnect® systeem. Raadpleeg"Uconnect®
instellingen" in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie hierover.
Als uw auto is uitgerust met een regensensor
en als deze is ingeschakeld, dan gaan de
koplampen automatisch branden nadat de rui-
tenwissers binnen ongeveer een minuut vijf
wiscycli hebben uitgevoerd. De koplampen wor-
den vier minuten nadat de ruitenwissers zijn
gestopt, weer uitgeschakeld. Raadpleeg de pa-
ragraaf “Ruitenwissers en sproeiers” in dit
hoofdstuk voor meer informatie hierover.
OPMERKING:
Als uw koplampen overdag worden inge-
schakeld, dan worden de lampjes op het
instrumentenpaneel automatisch gedimd
zodat ze niet zo fel branden als in het don-
ker.
Automatisch grootlicht — Indien
aanwezigHet automatisch-grootlichtsysteem zorgt voor
meer licht van de koplampen in het donker door
automatische regeling van het grootlicht met
behulp van een op de achteruitkijkspiegel ge-
monteerde digitale camera. Deze camera de-
tecteert de verlichting van andere voertuigen en
zorgt ervoor dat automatisch van grootlicht naar
dimlicht wordt geschakeld totdat naderende
voertuigen uit het zicht van de camera zijn
verdwenen.
OPMERKING:
Als de voorruit of spiegel voor automa-
tisch grootlicht wordt vervangen, moet de
spiegel voor automatisch grootlicht op-
nieuw worden gericht om zeker te zijn van
een correcte werking. Neem contact op
met uw erkende dealer.
Als de koplampen en achterlichten van
voertuigen in het blikveld van de camera
defect zijn, met modder zijn bespat of
gedeeltelijk aan het zicht worden onttrok-
ken, zal uw grootlicht langer blijven bran-
den (dichter bij het andere voertuig). Het systeem zal ook niet correct werken als
de voorruit of cameralens zijn bedekt met
vuil, vet of andere obstakels (sticker, tol-
kastje, etc.).
Activeren
1. Schakel het automatische grootlicht in via het scherm van het Uconnect® systeem.
Raadpleeg "Uconnect® instellingen" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpaneel" voor
meer informatie hierover.
2. Draai de koplampschakelaar naar de stand AUTO.
3. Druk de multifunctionele hendel van u af (in de richting van de voorkant van het voertuig)
om het grootlicht in te schakelen.
OPMERKING:
Dit systeem wordt niet geactiveerd voordat
de auto ten minste 32 km/u (20 mph) rijdt.
101