Page 152 of 384

bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat
de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van
de bestuurder niet door het systeem kunnen
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud"
zijn (de auto staat langer dan een uur
stil of er is minder dan 10 km gereden
met een beperkte snelheid).
ond
er andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3
bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset
.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Page 159 of 384

157
DS3_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Active City brake
Active City br akeis een rijhulpfunctie die
beoogt een frontale aanrijding te voorkomen
of de snelheid van een frontale aanrijding te
verminderen wanneer de bestuurder niet of
onvoldoende ingrijpt (onvoldoende intrappen
van het rempedaal).
Dit systeem is ontwikkeld om de
veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het
verkeer in de gaten blijven houden en de
afstand tot en de snelheid van andere
weggebruikers blijven inschatten.
Active City br akeis slechts een hulpsysteem;
de bestuurder moet altijd attent blijven.
bekijk de lasersensor nooit met een
optisch instrument (vergrootglas,
microscoop enz.) op een afstand van
minder dan 10
cm: kans op oogletsel. Dit automatische noodremsysteem
remt later af dan de bestuurder normaal
gesproken zou doen. Het systeem
grijpt dus alleen in als de kans op een
aanrijding groot is.
Werkingsprincipe
Dit systeem detecteert met een lasersensor
boven aan de voorruit voertuigen die in
dezelfde richting rijden of die vóór de auto
stilstaan.
Indien noodzakelijk remt de auto automatisch
af om een aanrijding met de voorligger te
voorkomen.
Voorwaarden voor activering
Active City brakewerkt als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
● het
contact is aangezet,
● de
auto rijdt vooruit,
● de
snelheid ligt tussen ongeveer 5 en
3
0
km/h,
● de
remhulpsystemen (ABS, EBD, BAS) zijn
n
iet defect,
● de
stabiliteitscontrolesystemen (ASR, ESP)
z
ijn niet uitgeschakeld of defect,
● de
auto maakt geen scherpe bocht,
● het
systeem is de laatste 10 seconden niet
i
n werking getreden.
Veiligheid
Page 161 of 384
159
DS3_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Grenzen van het systeem
Het systeem detecteert slechts stilstaande
voertuigen of voertuigen die in dezelfde richting
rijden.Het detecteert geen kleine voertuigen
(fietsen, motorfietsen), voetgangers
of dieren en ook geen stilstaande
voorwerpen die niet reflecteren.ond er zeer slechte
weersomstandigheden (zware
regenval, sneeuw, mist, hagel enz.)
neemt de remweg toe waardoor het
systeem minder efficiënt een aanrijding
kan voorkomen.
De bestuurder moet dus altijd bijzonder
oplettend blijven.
Laat nooit sneeuw op de motorkap
liggen, voor werpen boven de motorkap
uitkomen of voor werpen op het dak
naar voren uitsteken: ze zouden in het
gezichtsveld van de sensor kunnen
komen en de detectie van voertuigen
kunnen hinderen.
Het systeem treedt niet in werking of wordt
uitgeschakeld als de bestuurder:
-
h
et gaspedaal diep intrapt
-
o
f een ruk aan het stuur geeft
(uitwijkmanoeuvre).
Veiligheid
Page 163 of 384

161
DS3_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Storingen
Als de voorruit ter hoogte van de
sensor beschadigd is, schakel het
systeem dan uit en neem contact op
met het CI
t
ro
Ën-
netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de
voorruit te laten vervangen.
Ver wijder de sensor niet, stel de sensor
niet af en test de sensor niet.
Werkzaamheden aan de sensor mogen
alleen door het CIt roËn- netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.
bij het trekken van een aanhanger of
als uw auto wordt gesleept, moet het
systeem worden uitgeschakeld.
Plak of bevestig geen voor werpen op
de voorruit vóór de sensor.
Storing van de sensor
De werking van de lasersensor kan worden
gehinderd door vuil op de voorruit of door het
beslaan van de voorruit. In dat geval wordt een
melding weergegeven om u te waarschuwen.
Schakel de voorruitontwaseming in en reinig de
voorruit ter hoogte van de sensor regelmatig.
Storing van het systeem
bij een storing van het systeem wordt u
door een geluidssignaal en de weergave
van de melding "
Storing automatisch
noodremsysteem " gewaarschuwd.
Laat het systeem controleren door het
CI
t
ro
Ën-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheid
Page 167 of 384

165
DS3_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met spanbegrenzers
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de
auto (uitgezonderd de middelste passagier
achter) te helpen beschermen. Direct
na de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen. De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), worden de airbags
niet meer opgeblazen.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp
actzone opzij.
Het activeren van (een van) de airbags
gaat gepaard met wat rook en een
knal, als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
Veiligheid
Page 228 of 384
DS3_nl_Chap10_info-pratiques_ed01-2014
Zekering AmpèreFuncties
F8 20
AMultifunctioneel display, autoradio, autoradio/
navigatiesysteem, alarmcomputer, sirene inbraakalarm.
F9 30
A12V-aansluiting, voeding steun portable navigatiesysteem.
F10 15
AStuurkolomschakelaars.
F11 15
AContactslot, diagnose-aansluiting, computer automatische
versnellingsbak.
F12 15
A
re
gen-/lichtsensor, trekhaakmodule.
F13 5
AHoofdremlichtschakelaar, servicecentrale motor.
F14 15
AComputer parkeerhulp, airbagcomputer,
instrumentenpaneel, automatische airconditioning,
u
Sb bo
x, hifi-versterker.
F15 30
AVergrendeling.
F16 -
nie
t gebruikt.
F17 40
AAchterruit- en buitenspiegelverwarming.
SH -Shunt tijdens opslag.
Page 231 of 384
229
DS3_nl_Chap10_info-pratiques_ed01-2014
Zekering AmpèreFuncties
F12 30
ALage/hoge snelheid ruitenwissers vóór.
F13 40
AVoeding
b
S
I (+ na contact).
F14 30
AVoeding Valvetronic (V
ti
)
F15 10
AGrootlicht rechts.
F16 10
AGrootlicht links.
F17 15
ADimlicht links.
F18 15
ADimlicht rechts.
F19 15
ALambdasondes en elektrokleppen (V
ti
), elektrokleppen
(Diesel),
e
Gr-
elektroklep (Diesel).
F20 10
APompen, gestuurde thermostaat (V
ti
), elektroklep
nokkenas (
tH
P), sensor water in brandstof (Diesel).
F21 5
AVoeding bediening koelventilator, A
bS /
e
S
P, turbopomp
(
tH
P).
Praktische informatie