71
c5_nl_ chap03_ergo-et-confort_ed01-2014
Uitschakelen van de ventilatie
F Draai de knop 5 naar links
om de luchttoevoer te
onderbreken.
5. Aanjagersnelheid
F Draai de knop 5 rechtsom
om de aanjagersnelheid
te verhogen of linksom om
deze te verlagen.
6. Ontdooiing - ontwaseming voor
In sommige gevallen (bijv.
regen, veel inzittenden, vorst)
is het programma "AUTO"
niet toereikend om de ruiten
condens- en ijsvrij te houden.
op h
et multifunctionele display wordt het
symbool "OFF" weergegeven.
er w
ordt niets meer weergegeven op het display
en de controlelampjes gaan uit.
Alle functies van het systeem worden
uitgeschakeld, met uitzondering van de
achterruitverwarming.
Het thermische comfort (temperatuur, vocht,
geur, ontwaseming) wordt niet meer geregeld.
Het is raadzaam om niet langdurig met
uitgeschakelde airconditioning te rijden.
De aanjagersnelheid wordt op het display 9
van
het bedieningspaneel weergegeven: hoe hoger
de snelheid, hoe meer balkjes zichtbaar zijn.
Zorg om te voorkomen dat de ruiten beslaan en
de luchtkwaliteit in het interieur minder wordt,
dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is.
Om de airconditioning weer in te schakelen:
F
D
ruk op de toets 1 . F
D
ruk op de toets 6 om de ruiten snel
te ontwasemen of te ontdooien. Het
controlelampje gaat branden.
In deze stand regelt het systeem de
temperatuur, de aanjagersnelheid en de
luchttoevoer. Het stuurt de luchtstroom naar de
voorruit en de zijruiten vóór.
Door de handmatige bediening te gebruiken
wordt de functie “
on
twasemen” uitgeschakeld.
Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra
de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in
het interieur te verversen en om te voorkomen
dat de ruiten beslaan.
Druk als het zicht voldoende is op de toets
1
om naar de instellingen van het programma
"AUTO" te gaan.
3
ergonomie en comfort
72
c5_nl_ chap03_ergo-et-confort_ed01-2014
F Druk bij draaiende motor op
de toets 7 om de achterruit-
en buitenspiegelverwarming
in te schakelen. Het
controlelampje gaat branden.
7. Achterruitverwarming
Met deze functie kan de toevoer van
buitenlucht bij stank- en stofoverlast worden
afgesloten.
Als de achterruitver warming wordt
uitgeschakeld door de motor af te zetten, zal
deze opnieuw worden ingeschakeld na het
starten van de motor.
sc
hakel zodra de omstandigheden het toelaten
de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit
om onnodig stroom- en brandstofverbruik te
voorkomen. F
D
ruk op de toets 8 om
de luchttoevoermodus te
kiezen. Het desbetreffende
controlelampje gaat
branden.
Afhankelijk van de buitentemperatuur wordt
de achterruit- en buitenspiegelverwarming
automatisch uitgeschakeld om onnodig
stroomverbruik te voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 7
of zet de motor af
om de achterruit- en buitenspiegelverwarming
uit te schakelen. Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit
zodra de omstandigheden dit toelaten, om
de lucht in het interieur te ver versen en om
te voorkomen dat de ruiten beslaan.
De achterruitverwarming werkt onafhankelijk
van de airconditioning.
bi
j auto's met een
s
t
op &
s
t
art-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is, de
s
to
P
-functie niet beschikbaar is.
u
kunt de instellingen voor de
airconditioning opslaan in het geheugen.
ra
adpleeg de rubriek "
op
slaan van de
instellingen tijdens het rijden".
na h
et starten bij koude motor bereikt
de aanjager pas na enige tijd zijn
maximale snelheid, om te voorkomen
dat er een te grote hoeveelheid koude
lucht wordt aangevoerd.
Het heeft geen zin om de ingestelde
temperatuur te veranderen als de
auto langere tijd stil heeft gestaan en
de temperatuur in het interieur sterk
afwijkt (kouder of warmer) van wat als
comfortabel wordt ervaren. Het systeem
werkt automatisch met de maximale
capaciteit om het temperatuurverschil
zo snel mogelijk op te heffen.
co
ndenswater van de airconditioning
wordt langs de onderzijde van de
auto afgevoerd. Daardoor kan er een
waterplasje onder de auto ontstaan.
oo
k in koude seizoenen is het gebruik
van de airconditioning nuttig. Het
systeem onttrekt vocht aan de lucht
en voorkomt daarmee het beslaan van
de ruiten.
r
i
jd niet te lang zonder de
airconditioning te gebruiken.
8. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie in interieur
ergonomie en comfort
73
c5_nl_ chap03_ergo-et-confort_ed01-2014
Automatische airconditioning
(met gescheiden regeling)
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Gescheiden regeling: de regeling van de temperatuur en de luchtverdeling voor bestuurders- en
passagierszijde is gescheiden.
De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur en de luchtverdeling afzonderlijk naar wens instellen.
De symbolen en meldingen van de verschillende instellingen van de automatische airconditioning verschijnen op
het multifunctionele display.Dit is de normale stand voor het
gebruik van het systeem. Druk
op deze toets (het lampje A
gaat branden) om het systeem,
afhankelijk van het ingestelde
comfortniveau, de volgende
functies automatisch te laten
regelen:
1a-1b. Automatische
werking
1a. Automatische werking bestuurderszijde
1b. A
utomatische werking passagierszijde
2a.
t
e
mperatuurregeling bestuurderszijde
2b.
t
e
mperatuurregeling passagierszijde
3a.
L
uchtverdeling bestuurderszijde
3b.
L
uchtverdeling passagierszijde 4a. D
isplay bestuurderszijde
4b. D isplay passagierszijde
5.
A
anjagersnelheid
6.
A
irconditioning in- en uitschakelen
7.
L
uchtrecirculatie - Aanvoer van buitenlucht
8.
Achterruitverwarming
9.
o
n
tdooiing - ontwaseming vóór-
Luchthoeveelheid.
-
Luchttemperatuur.
- Luchtverdeling.
- Airconditioning.
-
A
utomatische luchtrecirculatie.
Aangeraden wordt om alle ventilatieroosters
open te houden. Als u op een van de toetsen
drukt, behalve die voor de temperatuurregeling
2a en 2b , gaat het systeem over op handmatige
bediening. Het controlelampje A zal uitgaan.
3
ergonomie en comfort
74
c5_nl_ chap03_ergo-et-confort_ed01-2014
2a-2b. Temperatuurregeling Handmatige werking3a-3b. Luchtverdeling
F Druk op de toets 3b om de luchtverdeling
aan passagierszijde te wijzigen.
De bijbehorende controlelampjes tonen de
gekozen stand van de luchtverdeling:
-
V
oorruit en zijruiten vóór.
-
V
entilatie vóór (centrale ventilatieroosters,
zijventilatieroosters en rooster voor de
zachte luchtstroom (indien open)) en achter.
-
V
oetenruimte voor en achter.
Het is niet mogelijk om gelijktijdig de
luchtverdeling naar de voorruit en de zijruiten
en de ventilatie voor en achter weer te geven.
F
D
raai aan de knop 2a
om de temperatuur
aan bestuurderszijde in te stellen en
aan knop 2b voor de instelling aan
passagierszijde: rechtsom om de
temperatuur te verhogen en linksom om
deze te verlagen.
De gewenste temperatuur wordt weergegeven.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en niet
op een temperatuur in graden
c
e
lsius of Fahrenheit
(afhankelijk van de instelling van het display).
Instelling op een waarde van ongeveer
21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst
kunt u een andere waarde instellen, die
gebruikelijk tussen 18
en 24 ligt.
Als de temperatuur in de auto vlak na het
instappen veel lager of hoger is dan de
ingestelde waarde, heeft het geen zin de
ingestelde waarde te wijzigen om sneller het
gewenste comfort te bereiken.
De automatische airconditioning zal op volle
kracht gaan werken om het temperatuurverschil
zo snel mogelijk te overbruggen. F
D
ruk op de
toets 3a om de
luchtverdeling aan
bestuurderszijde te
wijzigen.
F
D
ruk op een van de toetsen, maar niet op
2a en 2b van de temperatuurregeling. De
controlelampjes A van de toetsen “AU TO ”
zullen doven.
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de
overige functies automatisch worden geregeld.
In de handbediende stand kunnen
onaangename verschijnselen optreden
(temperatuur, vocht, stank, beslagen ruiten) en
is het comfort niet optimaal.
Druk op de toetsen 1a en 1b om terug te keren
naar de stand “AU TO ” . De controlelampjes A
gaan branden.
ergonomie en comfort
75
c5_nl_ chap03_ergo-et-confort_ed01-2014
5. Aanjagersnelheid
De aanjagersnelheid wordt weergegeven op
het display: hoe hoger de snelheid, hoe meer
ventilatorschoepen zichtbaar zijn.
De airconditioning wordt uitgeschakeld
(OFF) als de aanjagersnelheid op het
minimumniveau wordt ingesteld.
Zorg altijd voor voldoende ventilatie om het
beslaan van de ruiten te voorkomen.
6. Airconditioning
De airconditioning werkt alleen
bij draaiende motor. De aanjager
(regeling aanjagersnelheid)
moet geactiveerd zijn om de
airconditioning te laten werken.
7. Recirculeren interieurlucht - aanvoer van buitenlucht
Automatische stand van de
luchttoevoer
D
eze standaard ingestelde functie
maakt deel uit van de automatisch
geregelde comfortstand.
De automatische stand treedt in
werking als de achteruitversnelling
is ingeschakeld of tijdens het
sproeien van de ruiten. Luchttoevoer afsluiten
F
D
ruk op de toets 7 om de
buitenluchttoevoer af te
sluiten.
Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra
de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in
het interieur te verversen en om te voorkomen
dat de ruiten beslaan.
Aanvoer van buitenlucht
F
D
ruk één keer op de toets
7
om de aanvoer van
buitenlucht te herstellen.
Met deze stand kan de bestuurder op elk moment
voorkomen dat stank of uitlaatgas het interieur
kan binnendringen, zonder dat dit consequenties
heeft voor de overige instellingen.
F
D
ruk op de toets om de
aanjagersnelheid te regelen:
-
o
m de aanjagersnelheid te
verhogen,
-
o
m de aanjagersnelheid te
verlagen.
Deze functie zorgt ervoor dat de interieurlucht
wordt gerecirculeerd, ter wijl de toevoer van
buitenlucht in verband met stank- en stofoverlast
wordt geblokkeerd. Deze functie kan niet
actief zijn bij temperaturen lager dan 5°
c; d
it
om het risico van het beslaan van de ruiten te
voorkomen.
u
kunt de instellingen van de
airconditioning opslaan.
r
a
adpleeg de
rubriek "
op
slaan van de instellingen
tijdens het rijden".
F
D
ruk op toets 6 . Het controlelampje gaat
branden.
Voor een doeltreffende werking van de
airconditioning moeten alle ruiten gesloten zijn.
3
ergonomie en comfort
76
c5_nl_ chap03_ergo-et-confort_ed01-2014
9. Ontdooiing - Ontwaseming
voor
In sommige gevallen (bijv.
regen, veel inzittenden, vorst)
is het programma "AUTO"
niet toereikend om de ruiten
condens- en ijsvrij te houden.
8. Achterruitverwarming
schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit om onnodig
stroomverbruik en dus brandstofverbruik te
voorkomen. De achterruitverwarming
werkt onafhankelijk van de
airconditioning.
F
D
ruk bij draaiende motor op de toets 8 om
de achterruitverwarming en de verwarming
van de buitenspiegels in te schakelen. Het
controlelampje gaat branden.
Afhankelijk van de buitentemperatuur wordt
de achterruit- en buitenspiegelverwarming
automatisch uitgeschakeld om onnodig
stroomverbruik te voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 8 of zet de motor af
om de achterruit- en buitenspiegelverwarming
uit te schakelen.
In dat geval wordt deze opnieuw ingeschakeld
als de motor binnen een minuut weer wordt
gestart. F
D
ruk op de toets 9 om de ruiten snel te
ontwasemen. Het controlelampje gaat
branden.
Het systeem regelt de temperatuur, de
aanjagersnelheid en de luchttoevoer. Het
stuurt de luchtstroom naar de voorruit en de
zijruiten vóór.
Door de handmatige bediening te gebruiken
wordt de functie “
on
twasemen” uitgeschakeld.
Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra
de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in
het interieur te verversen en om te voorkomen
dat de ruiten beslaan.
Druk op een van de toetsen 1a en 1b om terug
te keren naar de stand “AU TO ” .
bi
j auto's met een s
t
op & s
t
art-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is, de
s
to
P
-functie niet beschikbaar is.
na h
et starten bij koude motor bereikt
de aanjager pas na enige tijd zijn
maximale snelheid, om te voorkomen
dat er een te grote hoeveelheid koude
lucht wordt aangevoerd.
Het heeft geen zin om de ingestelde
temperatuur te veranderen als de
auto langere tijd stil heeft gestaan en
de temperatuur in het interieur sterk
afwijkt (kouder of warmer) van wat als
comfortabel wordt ervaren. Het systeem
werkt automatisch met de maximale
capaciteit om het temperatuurverschil
zo snel mogelijk op te heffen.
co
ndenswater van de airconditioning
wordt langs de onderzijde van de
auto afgevoerd. Daardoor kan er een
waterplasje onder de auto ontstaan.oo k in koude seizoenen is het gebruik
van de airconditioning nuttig. Het
systeem onttrekt vocht aan de lucht
en voorkomt daarmee het beslaan van
de ruiten.
r
i
jd niet te lang zonder de
airconditioning te gebruiken.
ergonomie en comfort
122
c5_nl_ chap04_conduite_ed01-2014
- met de selectiehendel in de stand A of M ,
laat het rempedaal los,
-
m
et de selectiehendel in de stand N
en het rempedaal niet ingetrapt, zet de
selectiehendel in de stand A of M ,
-
o
f schakel de achteruit in.
Overgang naar de START-stand
Het verklikkerlampje "ECO" gaat
uit en de motor wordt automatisch
gestart (elektronisch gestuurde
versnellingsbak) :
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Het verklikkerlampje "ECO" knippert
een paar seconden en gaat dan uit.
Dat onder deze omstandigheden de
START-stand wordt geactiveerd, is
volkomen normaal. De
st
Ar
t
-
stand wordt automatisch
geactiveerd als:
-
he
t bestuurderportier wordt geopend,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
d
e snelheid van de auto hoger is
dan 11 km/h (elektronisch gestuurde
versnellingsbak),
-
d
e elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...).
u
kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in
te drukken.
Het verklikkerlampje in de schakelaar gaat
branden en er verschijnt een melding op het
display.
Uitschakelen
Als het systeem in de stoP -stand
wordt uitgeschakeld, dan wordt de
motor direct weer gestart.
rijden
213
c5_nl_ chap08_information_ed01-2014
Zekeringkast C
Zekeringnr.StroomsterkteFunctie
F1 15
A Achterruitenwisser (
tou
rer)
F2 30
A
re
lais vergrendeling en supervergrendeling
F3 5
A Airbags
F4 10
A Automatische versnellingsbak - Module extra verwarming (diesel) -
e
l
ektrochrome spiegels
F5 30
A
ru
itbediening voor -
s
c
huif-/kanteldak - Instapverlichting voorpassagier - Verstelling buitenspiegel aan passagierszijde
F6 30
A
ru
itbediening achter
F7 5
A Verlichting make-upspiegel - Verlichting dashboardkastje - Plafonniers - Zaklamp (
to
urer)
F8 20
A Autoradio -
c
D
-wisselaar -
b
e
dieningstoetsen op het stuurwiel - Display -
ba
ndenspanningcontrole - c
o
mputer
elektrisch bediende achterklep
F9 30
A Aansteker - 12V-aansluiting vóór
F10 15
A Alarm -
b
e
diening op het stuurwiel, verlichting en ruitenwissers
F11 15
A
co
ntactslot met circuit lage stroomsterkte
F12 15
A
elektrisch verstelbare bestuurdersstoel - Instrumentenpaneel - Waarschuwingslampjes niet-vastgemaakte veiligheidsgordels - be diening airconditioning
F135 Ab sM - ond erbrekingsrelais pomp hydraulische vering - Voeding van de airbagcomputer
F14 15
A
re
gen-/lichtsterktesensor - Parkeerhulp - e
l
ektrisch verstelbare passagiersstoel -Aanhangermodule - c
o
mputer
hifi-versterker - Handsfree kit - Lane Departure Warning
s
y
stem
F15 30
A
re
lais vergrendeling en supervergrendeling
F17 40
AAchterruitverwarming - Verwarmde buitenspiegels
FSH SHUNT
sHu
nt
t
ijdens opslag
8
Praktische informatie