BELANGRIJK
100) Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten
draaien. De motor verbruikt
zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en
andere giftige gassen.
101) De rembekrachtiging werkt niet
zolang de motor niet is gestart;
om die reden is meer kracht dan
normaal benodigd voor de
bediening van het rempedaal.
102) Probeer de motor nooit te
starten door de auto te duwen, te
slepen of van een helling af te
laten rijden. Hierdoor kan de
katalysator worden beschadigd.
BELANGRIJK
16) Tijdens de eerste
gebruiksperiode adviseren wij om
overmatige belasting van de auto
te voorkomen (bijvoorbeeld hard
accelereren, lang rijden met de
maximumsnelheid, abrupt
remmen, enz.).
17) Laat bij afgezette motor de
sleutel in het contactslot niet op
MAR staan, om te voorkomen dat
de accu leeg raakt.
18) Even snel gas geven voordat de
motor wordt uitgezet heeft geen
enkel nut, verspilt brandstof en is,
vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
19) Als het waarschuwingslampje
na het starten of tijdens
langdurig "aanzwengelen" 1
minuut knippert, duidt dit op een
defect van de voorgloeibougies.
Als de motor start kan de auto
zoals gewoonlijk gebruikt worden,
maar moet zo snel mogelijk
contact worden opgenomen met
het Alfa Romeo Servicenetwerk.
PARKEREN
Verwijder altijd de contactsleutel als de
auto wordt verlaten.
Ga bij het parkeren en verlaten van de
auto als volgt te werk:
❒schakel een versnelling in (1e
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij
een helling omlaag) en zet de wielen
iets gedraaid;
❒zet de motor af en trek de handrem
aan.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan
met wiggen of stenen.
Bij versies uitgerust met ALFA TCT
transmissie: wacht tot de letter P wordt
weergegeven, voordat het rempedaal
wordt losgelaten.
BELANGRIJK Laat de autoNOOITmet
de versnellingsbak in de vrijstand (of,
bij versies met Alfa TCT transmissie,
zonder eerst de keuzehendel op P
te hebben geplaatst).
161
HANDREM
Trek, om de handrem in te schakelen,
de hendel A fig. 126 omhoog totdat de
auto is geblokkeerd.
Bij aangetrokken handrem en
contactsleutel in de stand MAR, gaat
het waarschuwingslampje
op
het instrumentenpaneel branden.
Trek, om de handrem los te zetten,
hendel A iets omhoog, druk knop B in
en laat de hendel zakken: het lampje
op het instrumentenpaneel dooft.
103) 104)
BELANGRIJK Tijdens deze handelingen
moet het rempedaal ingetrapt blijven.BELANGRIJK Bij auto's met een
armsteun voor, moet deze armsteun
worden opgetild om te voorkomen dat
deze de werking van de hendel in de
weg zit.
BELANGRIJK
103) Laat kinderen nooit zonder
toezicht in de auto achter.
Verwijder altijd de sleutel uit het
contactslot als de auto wordt
verlaten en neem de sleutel mee.
104) De auto moet geblokkeerd
worden na enkele klikken van de
handrem; indien niet, neem dan
contact op met het Alfa
Servicenetwerk om hem te laten
afstellen. Parkeer de auto altijd op
veilige wijze, zoals aangegeven
in de wegenverkeerswetgeving en
zoals hierboven beschreven.
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK
Trap, om de versnellingen in te
schakelen, het koppelingspedaal
volledig in en plaats de
versnellingspook in de gewenste stand
(het schakelschema is aangegeven
op de pookknop
105)).
Om de 6eversnelling in te schakelen,
de pook naar rechts duwen om te
voorkomen dat per ongeluk de
4e versnelling wordt ingeschakeld.
Hetzelfde geldt voor het schakelen van
de 6
enaar de 5eversnelling.20)
Til, om vanuit de vrijstand de
achteruitversnelling (R) in te schakelen
de ring A fig. 127 op en verplaats
tegelijkertijd de pook naar links en
vervolgens naar voren.
126A0K0615
127A0K0616
162
STARTEN EN RIJDEN
De hendel is voorzien van een knop A,
die ingedrukt moet worden om de
hendel van P naar R te verplaatsen.
DISPLAY
Op het display kan het volgende
worden weergeven:
❒in automatische rijmodus,de
gekozen versnelling (P, R, N, D). Met
de hendel in de stand D (Drive),
toont het display D en de
ingeschakelde versnelling (bijv. D3 -
zie fig. 130).
❒in sequentiële rijmodus,de
handmatige inschakeling van een
(lagere of hogere) versnelling, met het
betreffende nummer fig. 131;STANDEN VAN DE
HENDEL
Parkeren (P)
Stand P komt overeen met de vrijstand
van de versnellingsbak en blokkeert
de aandrijfwielen mechanisch.
Deze mag alleen ingeschakeld worden
als de auto stil staat en de handrem
moet, indien nodig, worden
aangetrokken.
Als, met de contactsleutel op MAR of
draaiende motor, of wanneer de motor
wordt afgezet, de keuzehendel niet
juist in P is gezet, gaat de sierlijst van
de keuzehendel ter hoogte van de letter
P knipperen.
Plaats in dit geval de handel correct in
de stand P.
21)
De contactsleutel kan alleen verwijderd
worden als de hendel in stand P staat.
Het verplaatsen van de hendel van P
naar D mag alleen gebeuren bij
stilstaande auto en stationair draaiende
motor.
Het verplaatsen van de keuzehendel
van stand P naar elke andere stand,
met de contactsleutel in de stand MAR,
mag alleen gebeuren met ingetrapt
rempedaal en met behulp van de knop
op de keuzehendel (zie paragraaf
"Keuzehendel").
Als de accu leeg is moet u, om de
hendel te ontgrendelen, de manchet
verwijderen en hendel A bedienen
fig. 132.
BELANGRIJK Verlaat de auto NOOIT
voordat de versnellingspook in P is
gezet.
130A0K1540
131A0K1541
132A0K0619
164
STARTEN EN RIJDEN
Achteruitversnelling (R)
De motor kan niet gestart worden
als de hendel in stand R staat.
De overgang van R naar N of D is vrij,
terwijl voor de overgang van R naar
P op de knop op de keuzehendel
gedrukt moet worden terwijl de motor
stationair draait.
22)
Vrijstand (N)
Deze komt overeen met de vrijstand
van een standaard handgeschakelde
versnellingsbak. De motor kan gestart
worden als de hendel in stand N staat.
Schakel N in als er langdurig stilgestaan
wordt.
Neem, om de hendel uit stand N te
verplaatsen, de voet van het gaspedaal
af en controleer of de motor stationair
draait.
De overgang van N naar D is vrij, terwijl
schakelen van N naar R of P alleen
mogelijk is met de knop op de
versnellingspook.Drive (D) - Automatische
vooruitversnelling
Dit is de stand van de keuzehendel
onder normale rijomstandigheden.
De overgang van D naar N is vrij, terwijl
voor de overgang van D naar R of P
op de knop op de keuzehendel gedrukt
moet worden.
Sequentiële modus (+/-)
Als de hendel van stand D opzij gezet
wordt in stabiele stand, wordt de
versnellingsbak in sequentiële modus
gebruikt.
Als de hendel in onstabiele stand (+ of
−) wordt gezet, wordt er geschakeld.
Belangrijke informatie
BELANGRIJK Alle verplaatsingen van
de keuzehendel mogen alleen gebeuren
bij stilstaande auto en stationair
draaiende motor.
De aandrijfwielen worden mechanisch
geblokkeerd in stand P.
De overgang van P naar R is mogelijk
met ingetrapt rempedaal en knop op de
keuzehendel ingedrukt.
De overgang van R naar N en van N
naar D is vrij.De overgang van D naar de Sequentiële
Modus is vrij.
De overgang van de Sequentiële
Modus naar D is vrij.
De overgang van D naar N is vrij.
De overgang van N naar R is mogelijk
met de knop op de keuzehendel
ingedrukt.
De overgang van R naar P is alleen
mogelijk met de knop op de
keuzehendel ingedrukt.
DE MOTOR STARTEN
Het starten van de motor is alleen
toegestaan met de keuzehendel in
stand P of N (met of zonder ingetrapt
rempedaal).
Bij het starten is het systeem ingesteld
op N of P (deze laatste komt overeen
met de vrijstand, maar met de wielen
mechanisch geblokkeerd).
Start&Stop systeem
Bij stilstaande auto en ingeschakeld
Start&Stop systeem, wordt de motor
uitgeschakeld als de keuzehendel
in een andere stand dan R staat.
Het Start&Stop systeem werkt niet als
de keuzehendel in R staat, om
parkeermanoeuvres makkelijker te
maken.
165
Als de auto heuvelopwaarts tot stilstand
wordt gebracht, dan wordt het
uitschakelen van de motor verhindert
om de "Hill Holder" functie beschikbaar
te houden (die alleen bij draaiende
motor werkt).
De motor wordt automatisch herstart
wanneer:
❒het rempedaal wordt losgelaten (en
de hendel niet in N of P staat)
❒de hendel verplaatst wordt naar een
onstabiele stand: +, – of R
❒de hendel van D naar links in de
"sequentiële modus" verplaatst wordt
❒bij bediening van de "+" of "–"
schakelpeddels op het stuurwiel
(voor bepaalde versies/markten)
Tijdens het uit- en inschakelen van de
motor wordt automatisch de vrijstand
ingeschakeld door het systeem en
toont het display de letter N.BELANGRIJK Onder bepaalde
omstandigheden (bijvoorbeeld op lichte
hellingen en rempedaal niet volledig
ingetrapt), wordt het afzetten van de
motor niet uitgeschakeld. Trap in
dergelijke gevallen het rempedaal
volledig in om de “Hill Holder” functie
beschikbaar te stellen en het herstarten
van de motor toe te staan, en bedien
hierbij de keuzehendel of de
schakelpeddels op het stuurwiel (voor
bepaalde versies/markten), zoals eerder
beschreven.
DE MOTOR AFZETTEN
De motor kan bij elke willekeurige stand
van de keuzehendel worden afgezet.
Versies met Start&Stop
systeem
Om de motor af te zetten, moet de auto
tot stilstand worden gebracht door het
rempedaal goed in te trappen; bij
onvoldoende druk op het rempedaal zal
de motor niet afgezet worden.
Dit kenmerk kan benut worden om te
voorkomen dat de motor afslaat in
bepaalde verkeerssituaties.Contactsleutel
verwijderen
De contactsleutel kan alleen verwijderd
worden als de hendel in stand P staat:
❒als de motor wordt uitgeschakeld
met de keuzehendel in stand P,
kan de contactsleutel binnen 30
seconden verwijderd worden;
❒als de motor wordt uitgeschakeld
met de keuzehendel in een andere
stand dan P, knippert de letter P
5 seconden op het display en op de
sierlijst van de keuzehendel en klinkt
tegelijkertijd een geluidssignaal.
Plaats de hendel binnen 5 seconden
in stand P; dan kan de contactsleutel
binnen 30 seconden verwijderd
worden.
In beide gevallen wordt de
contactsleutel automatisch geblokkeerd
als de beschreven tijden en
voorwaarden niet in acht worden
genomen.
Draai de contactsleutel naar MAR en
vervolgens naar STOP om hem te
verwijderen.
166
STARTEN EN RIJDEN
WAARSCHUWING Als de accu leeg is
en de contactsleutel is ingebracht,
dan blijft deze in het contactslot
geblokkeerd. Trek, om de sleutel
handmatig te verwijderen, de handrem
aan en steek de bijgeleverde
schroevendraaier in het gat onder het
dashboard A fig. 133 en oefen hierop
een lichte druk uit, totdat de
contactsleutel verwijderd is.
WEGRIJDEN MET DE
AUTO
Trap, om weg te rijden met de auto,
vanuit P het rempedaal in, en druk op
de knop op de keuzehendel om deze in
de gewenste stand (D, R of sequentieel)
te plaatsen.
Op het display verschijnt de
ingeschakelde versnelling.Wanneer het rempedaal wordt
losgelaten, beweegt de auto voor- of
achteruit zodra de manoeuvre is
ingeschakeld ("creeping" effect). In dit
geval hoeft het gaspedaal niet ingedrukt
te worden.
BELANGRIJK Als de ingeschakelde
versnelling (weergegeven op het
display) niet overeenstemt met de stand
van de keuzehendel, wordt dit gemeld
door het knipperen van de betreffende
letter op de sierlijst van versnellingsbak
(er wordt ook een geluidsignaal
afgegeven).
Deze toestand moet niet beschouwd
worden als een werkingsfout, maar
eenvoudigweg als een verzoek van het
systeem om de manoeuvre te herhalen.
BELANGRIJK Bij stationair draaiende
motor en in sequentiële modus wordt
het schakelverzoek voor de 2
e
versnelling niet door het systeem
aanvaard (ongeacht of het rempedaal al
dan niet wordt ingetrapt).
Als zich, bij ingeschakelde 1
e
versnelling of de achteruit (R), de
volgende omstandigheden voordoen:
❒hellingsgraad van de weg meer
dan 5%;
❒koppeling oververhit;❒motorkoppel gedurende bepaalde tijd
constant (bijvoorbeeld als de auto
tegen een trottoir aanrijdt of op een
helling naar boven/beneden
geparkeerd wordt);
kan de auto in beweging worden gezet
door het gaspedaal in te trappen.
BELANGRIJK Wees uiterst voorzichtig
bij niet aangetrokken handrem en
losgelaten rempedaal, stationair
draaiende motor en de keuzehendel in
de stand D, R of sequentieel, want
de auto kan ook voortbewegen zonder
dat het gaspedaal wordt bediend.
Deze toestand kan worden benut met
de auto op een vlakke ondergrond
tijdens scherpe parkeermanoeuvres
waarbij alleen het rempedaal wordt
gebruikt.
AUTOMATISCHE
RIJMODUS
De stand D kan vanuit sequentiële
bediening onder alle rijomstandigheden
geselecteerd worden.
In de automatische rijmodus kiest de
elektronische transmissieregeleenheid
de beste overbrengingsverhouding
op basis van snelheid, motorbelasting
(stand gaspedaal) en hellingsgraad
van de weg.
133A0K0254
167
BELANGRIJK
112) Deze procedure moet
uitgevoerd worden door
gekwalificeerd personeel
aangezien onjuiste handelingen
kunnen leiden tot zeer sterke
elektrische ontladingen.
Bovendien is accuvloeistof giftig
en corrosief: vermijd contact
met huid en ogen. Houd open
vuur uit de buurt van de accu.
Rook niet. Veroorzaak geen
vonken.
EEN WIEL
VERVANGEN
ALGEMENE INSTRUCTIES
De auto is uitgerust met de kit "Fix&Go
Automatic": zie de paragraaf “Fix&Go
automatic kit” voor de beschrijving van
de werking van de kit.
Als alternatief voor de “Fix&Go
Automatic kit” kan de auto uitgerust
worden met een noodreservewiel: zie
de aanwijzingen op de volgende
pagina's om een wiel te vervangen.
113) 114) 115) 116) 117)
KRIK
Ter informatie herinnert men eraan dat:
❒de krik weegt 1,76 kg;
❒de krik behoeft geen afstelling;
❒de krik niet kan worden gerepareerd:
in geval van defect moet de krik door
een origineel exemplaar worden
vervangen;
❒afgezien van de slinger mag geen
enkel ander gereedschap op de
krik gemonteerd worden.
Ga als volgt te werk om een wiel te
vervangen:❒stop het voertuig op een plek die niet
gevaarlijk is voor het verkeer en waar
het wiel op veilige wijze vervangen
kan worden. De ondergrond moet zo
vlak mogelijk en voldoende stevig
zijn;
❒zet de motor af, trek de handrem aan
en schakel de 1
steversnelling of de
achteruit in. Doe het reflecterende
veiligheidsvest (wettelijk verplicht) aan
voordat u uit de auto stapt;
❒open de achterklep, til de
vloerbedekking op met het handvat A
fig. 139;
❒neem sleutel A fig. 140 uit de
gereedschapshouder, draai de
blokkeerschroef los, neem de
gereedschaphouder B uit en plaatst
hem naast het te vervangen wiel.
Neem het noodreservewiel C;
139A0K0648
179
BELANGRIJK
113) Het noodreservewiel is
specifiek voor deze auto bestemd.
Monteer het niet op andere
automodellen. Monteer ook geen
reservewielen van andere
modellen op uw auto. Gebruik het
noodreservewiel alleen in
noodgevallen. Het
noodreservewiel mag alleen zo
kort mogelijk en niet bij hogere
snelheden dan 80 km/h gebruikt
worden. Op het noodreservewiel
is een oranje etiket aangebracht
met de belangrijkste
waarschuwingen en
gebruiksbeperkingen. Verwijder
dit etiket nooit en dek het niet af.
Monteer nooit een wieldeksel
op het noodreservewiel.114) Gebruik de alarmknipperlichten,
de gevarendriehoek etc., om de
stilstaande auto aan te geven. Alle
inzittenden moeten de auto
verlaten, vooral als de auto zwaar
beladen is, en uit de buurt van
gevaarlijk verkeer wachten tot het
wiel is verwisseld. Leg wiggen of
ander geschikt materiaal onder de
wielen om de auto op een helling
of ongelijkmatig wegdek te
blokkeren.
115) De rijeigenschappen van de
auto veranderen bij een
gemonteerd reservewiel. Vermijd
bruusk optrekken en remmen,
scherpe stuurbewegingen en
snelle bochten. De totale
levensduur van het
noodreservewiel is ongeveer 3000
km. Hierna moet de band
vervangen worden door een nieuw
exemplaar van hetzelfde type.
Monteer nooit een standaard
band op de velg van een
noodreservewiel. Zorg ervoor dat
het verwisselde wiel zo snel
mogelijk wordt gerepareerd en
gemonteerd. Het gebruik van
twee of meer noodreservewielen
is verboden. Smeer de
schroefdraad van de wielbouten
niet met vet voordat ze
gemonteerd worden: ze kunnen
hierdoor losraken.116) De krik mag alleen gebruikt
worden om wielen te vervangen
van de auto waarbij de krik
geleverd is of van auto's van
hetzelfde mode Gebruik de krik
niet voor andere doeleinden, zoals
het opkrikken van andere auto’s.
Gebruik de krik nooit voor het
uitvoeren van reparaties onder de
auto. Door een verkeerde
plaatsing van de krik, kan de auto
van de krik vallen. Gebruik de
krik niet voor zwaardere lasten
dan is aangegeven op het plaatje
op de krik. Monteer nooit
sneeuwkettingen op het
noodreservewiel. In geval van een
lekke voorband, kan het
reservewiel op de achteras en het
achterwiel op de vooras worden
geplaatst. Zo heeft de vooras
twee normale wielen waarop
sneeuwkettingen kunnen worden
gemonteerd.
117) Als het wieldeksel niet goed
gemonteerd is, kan het tijdens het
rijden losraken. Voer nooit
werkzaamheden aan het ventiel
uit. Steek nooit gereedschap
tussen de velg en de band.
Controleer regelmatig de
spanning van de banden en het
noodreservewiel (zie hoofdstuk
"Technische gegevens").
183