BUITEN WERKING
STELLEN VAN HET
ALARM
Om het diefstalalarm volledig buiten
werking te stellen (bijv. als het voertuig
lang niet wordt gebruikt), het voertuig
afsluiten door de metalen baard van de
sleutel met afstandsbediening in het
slot om te draaien.
BELANGRIJK Als de batterijen van de
sleutel met afstandsbediening leeg zijn,
of als er een storing in het systeem is
vastgesteld, dan kan het alarm buiten
werking worden gesteld door de sleutel
in het contactslot te steken en hem in
de stand MAR te draaien.
CONTACTSLOT
De sleutel kan naar 3 standen worden
gedraaid: fig. 11:
❒STOP: motor uit, sleutel kan
verwijderd worden en stuur
geblokkeerd. Sommige elektrische
apparaten (bijv. autoradio, centrale
portiervergrendeling, alarm enz.)
kunnen blijven werken
❒MAR: rijstand. Alle elektrische
apparaten/systemen kunnen werken;
❒AVV: motor starten.
Het contactslot is voorzien van een
beveiliging: als de motor bij de eerste
poging niet aanslaat, moet de sleutel
teruggedraaid worden naar de stand
STOP om opnieuw te kunnen starten.
2) 3)
STUURSLOT
Inschakeling
Draai de sleutel naar de stand STOP,
verwijder de sleutel en verdraai het
stuurwiel tot het vergrendelt.
Uitschakeling:
Draai het stuur enigszins en draai de
contactsleutel naar de stand MAR.
4)
5)
BELANGRIJK
2) Als er geknoeid is aan het
contactslot (bijv. een poging tot
diefstal), laat het dan zo snel
mogelijk door het Alfa Romeo
Servicenetwerk controleren.
3) Verwijder altijd de sleutel uit het
contactslot als de auto wordt
verlaten, om onverhoeds gebruik
van de bedieningselementen te
voorkomen. Vergeet niet de
handrem aan te trekken. Schakel
de 1
eversnelling in als de auto
op een helling omhoog staat
geparkeerd en de
achteruitversnelling bij een helling
omlaag. Laat kinderen nooit
zonder toezicht in de auto achter.
10A0K0548
11A0K0362
16
WEGWIJS IN UW AUTO
INGREEP VAN HET
SYSTEEM
Dit wordt aangegeven door het
knipperen van het lampje
op het
instrumentenpaneel, om de bestuurder
te waarschuwen dat de stabiliteit en
de grip van de auto kritiek zijn.
EBD-SYSTEEM
Het EBD-systeem maakt deel uit van
het ESC-systeem en grijpt in tijdens het
remmen door de remkracht op optimale
wijze over voor- en achterwielen te
verdelen.
Dit garandeert meer remstabiliteit aan
de auto, door het plotselinge blokkeren
van de achterwielen en de daaruit
volgende instabiliteit van de auto te
voorkomen.
ABS
Dit systeem, dat deel uitmaakt van het
remsysteem, voorkomt het blokkeren of
slippen van een of meerdere wielen op
alle soorten wegdek en ongeacht de
kracht van de remwerking, zodat de
auto ook tijdens paniekremmen onder
controle gehouden kan worden en
de remweg wordt geoptimaliseerd.Het systeem grijpt in tijdens het
remmen wanneer de wielen dreigen te
blokkeren tijdens paniekremmen of
onder slechte adhesiecondities, waarbij
blokkering vaker kan voorkomen.
Het systeem verhoogt tevens de
controleerbaarheid en stabiliteit van de
auto wanneer op oppervlakken met
verschillende grip voor de wielen aan
rechter- en linkerzijde of in bochten
wordt geremd.
Ingreep van het systeem
Een licht pulseren van het rempedaal
en geluid duiden op het ingrijpen van
het ABS: dit zijn volledig normale
verschijnselen.
35) 36) 37) 38) 39) 40) 41)
CBC-SYSTEEM
(Cornering Brake
Control)
Dit systeem grijpt in wanneer in
bochten geremd wordt, waarbij de
verdeling van de remkracht over de vier
wielen wordt geoptimaliseerd: het
systeem voorkomt dat de wielen in de
binnenbocht (minder beïnvloed door het
gewicht van de auto) blokkeren,
waardoor betere stabiliteit en richting
wordt gegarandeerd.ASR-SYSTEEM (Anti-Slip
Regulation)
42) 43) 44)
Dit systeem maakt deel uit van het
ESC-systeem en grijpt automatisch in
als één of beide aangedreven wielen
slippen, grip verliezen op natte wegen
(aquaplaning) en tijdens het optrekken
op glad, besneeuwd of met ijzel bedekt
wegdek, enz.
Afhankelijk van de slipcondities, kunnen
twee verschillende regelsystemen
worden geactiveerd:
❒als beide aangedreven wielen
doorslippen, grijpt het ASR-systeem
in door het door de motor
doorgegeven vermogen te
reduceren;
❒als slechts één aangedreven wiel
doorslipt, grijpt het ook automatisch
in door het doorslippende wiel af
te remmen.
Ingreep van het systeem
Dit wordt aangegeven door het
knipperen van het lampje
op het
instrumentenpaneel, om de bestuurder
te waarschuwen dat de stabiliteit en
de grip van de auto kritiek zijn.
66
WEGWIJS IN UW AUTO
MSR-SYSTEEM (Motor
Schleppmoment
Regelung)
Dit systeem is een onderdeel van het
ABS-systeem dat bij bruusk
terugschakelen ingrijpt door het
motorkoppel te regelen, zodat
overmatige aandrijving op de
aangedreven wielen wordt voorkomen,
wat vooral bij slechte gripcondities
tot verlies van stabiliteit van de auto kan
leiden.
DST-SYSTEEM (Dynamic
Steering Torque)
Deze functie integreert Dual Pinion
stuurbekrachtiging in de werking van
het ESC. Bij bijzondere manoeuvres
regelt het ESC-systeem de
stuurinrichting door een stuurkoppel te
activeren om de bestuurder zo goed
mogelijk bij te staan.
Het systeem werkt op gecoördineerde
wijze in op de remmen en de
stuurinrichting om de wielophanging en
het veiligheidsniveau van de auto in
zijn geheel te verbeteren. De
stuurinrichting zorgt voor extra koppel
op het stuurwiel.“ELECTRONIC
Q2”-SYSTEEM (“E-Q2”)
Het "Electronic Q2"-systeem grijpt in bij
acceleratie in bochten door het
binnenwiel af te remmen en hierdoor de
aandrijving van het buitenwiel te
verbeteren (die meer van het
autogewicht draagt): het koppel wordt
op die manier op optimale wijze over de
aangedreven wielen verdeeld,
afhankelijk van de rijomstandigheden en
het wegdek, waardoor een bijzonder
effectieve, sportieve rijstijl wordt bereikt.
"PRE-FILL"-SYSTEEM
(RAB - Ready Alert
Brake)
(alleen bij ingeschakelde "Dynamic"-
functie)
Deze functie wordt automatisch
ingeschakeld wanneer het gaspedaal
snel wordt losgelaten, door de slag van
het remblok (zowel voor als achter) te
verminderen. Dit heeft als doel om
het remsysteem voor te bereiden en zijn
reactievermogen te verbeteren,
waardoor de remafstand bij het
volgende remmen afneemt.
BELANGRIJK
30) Het ESC kan niet de door het
wegdek geboden grip boven de
limieten van de natuurkundige
wetten laten toenemen.
31) Het ESC kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige
snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
32) De capaciteiten van het ESC
mogen nooit op onverantwoorde
en gevaarlijke wijze worden
uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van
anderen in gevaar komt.
33) Voor een goede werking van het
ASR moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in
perfecte conditie verkeren en
vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.
68
WEGWIJS IN UW AUTO
INSCHAKELING/
UITSCHAKELING
“Dynamic” MODUS
Inschakeling
Breng hendel A fig. 75 omhoog (ter
hoogte van de letter “d”) en houd hem
0,5 seconde in deze stand tot de
betreffende led brandt of tot het woord
“Dynamic” op het display verschijnt
(zie fig. 78).
Nog het loslaten keert de hendel A
terug naar de middelste stand.ESC en ASR:activeringsdrempels voor
een aangenamere, sportievere rijstijl,
waarbij stabiliteit van het voertuig wordt
verzekerd.
"ELECTRONIC Q2" systeem:het
systeem is gekalibreerd om de tractie te
verhogen bij acceleratie in bochten,
voor een maximale wendbaarheid van
het voertuig.
Stuurwielafstelling:gebruikt de
sportfunctie.
DST:standaard remregeling
gecombineerd met ABS/ESC.
Standaard regeling van zijdelingse
versnelling. Compenseert overstuur
afhankelijk van de ESC/ASR
activeringsdrempels: met een lichte
impuls op het stuurwiel wordt de
bestuurder geadviseerd de geschiktste
manoeuvre uit te voeren.Motor:snellere respons + Overboost
voor maximalisatie van het
koppelniveau (voor bepaalde
versies/markten).
RAB:voorinstelling van de remblokken
(voor en achter) gevolgd door het
snel loslaten van het gaspedaal om de
remtijd te reduceren, de remweg te
verkorten en het gevoel van het
rempedaal te verbeteren.
Wanneer de Dynamic modus wordt
ingeschakeld, verandert ook de
lichtintensiteit van het
instrumentenpaneel die eerst afneemt,
vervolgens toeneemt en tenslotte
weer terugkeert naar de vooringestelde
waarde.
Uitschakeling
Om de “Dynamic” modus uit te
schakelen en terug te keren naar
“Natural”, moet dezelfde beweging van
de hendel binnen dezelfde tijd herhaald
worden. In dit geval gaat de led van
de “Natural” modus branden en wordt
het opschrift “Natural on” op het display
weergegeven (zie fig. 79).
78A0K1510
71
BELANGRIJK Voor bepaalde
versies/markten geldt dat de
overschakeling naar de modus
“Dynamic” automatisch wordt
onderdrukt na enkele kilometers te
hebben gereden om ervoor te zorgen
dat de mechanische onderdelen van de
versnellingsbak goed stabiliseren. Als
voor deze limiet toch wordt getracht dit
systeem in te schakelen, dan verschijnt
een speciaal bericht op het display
om aan te geven dat dit verzoek niet
kan worden ingewilligd.
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
In dit deel van het instructieboek vindt u
alle informatie die u nodig hebt om het
instrumentenpaneel goed te begrijpen,
te interpreteren en te gebruiken.DISPLAY ......................................... 90
MENUOPTIES ................................. 93
INSTRUMENTENPANEEL ...............101
TRIP COMPUTER ...........................103
LAMPJES EN BERICHTEN .............107
- LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU/
HANDREM AANGETROKKEN ............. 108
- STORING EBD .................................. 108
- STORING AIRBAG ............................ 109
- VEILIGHEIDSGORDELS NIET
VASTGEMAAKT .................................. 109
- STORING DYNAMO .......................... 109
- MOTOROLIEDRUK TE LAAG ............ 111
-UITGEWERKTE MOTOROLIE (voor
bepaalde versies/markten) .................. 112
- TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ....... 114
- STORING ALFA TCT ......................... 115
-PORTIEREN NIET GOED
GESLOTEN ......................................... 115
-SNELHEIDSLIMIET
OVERSCHREDEN ............................... 116
- STORING DUAL PINION
STUURBEKRACHTIGING .................... 116
- STORING ALFA ROMEO CODE
SYSTEEM/STORING ALARM .............. 117
- BRANDSTOFRESERVE/BEPERKTE
ACTIERADIUS ..................................... 117
- ALGEMENE STORING ...................... 118
- ALGEMENE STORING ...................... 119
-MISTACHTERLICHTEN ...................... 120
- STORING ABS .................................. 121
-REMBLOKSLIJTAGE ......................... 121
- PASSAGIERSAIRBAG
UITGESCHAKELD ............................... 121
- STORING
INSPUIT-/EOBD-SYSTEEM ................. 122- STORING VOORGLOEIBOUGIES/
VOORGLOEISYSTEEM
(dieselmotoren) .................................... 123
-WATER IN DIESELFILTER
(dieselversies) ..................................... 123
- REINIGING DPF (roetfilter) bezig
(alleen dieselversies met DPF) .............. 125
- iTPMS-SYSTEEM .............................. 127
- ELEKTRONISCHE
STABILITEITSREGELING (ESC) ........... 129
- ELEKTRONISCHE
STABILITEITSREGELING (ESC) ........... 130
- CRUISE CONTROL (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) ......................... 131
- STADSLICHT .................................... 131
- FOLLOW ME HOME ......................... 131
- DIMLICHT ......................................... 131
- MISTLAMPEN VOOR ........................ 132
- LINKER RICHTINGAANWIJZER ....... 132
- RECHTER RICHTINGAANWIJZER ... 132
- GROOTLICHT ................................... 132
-AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER ..................... 133
- MOGELIJKE IJSVORMING OP
WEGDEK............................................. 133
- STORING REMLICHTEN ................... 133
- STORING SCHEMERSENSOR.......... 133
- STORING REGENSENSOR ............... 134
- STORING PARKEERSENSOR ........... 134
-INSCHAKELING/UITSCHAKELING
START&STOP-SYSTEEM (voor
bepaalde versies/markten) .................. 135
-STORING START&STOP .................... 135
- WEERGAVE VAN GEKOZEN
RIJMODUS (“Alfa DNA”-systeem) ........ 136
89
WAARSCHUWINGSLAMPJES OP INSTRUMENTENPANEEL
Waarschuwingslampjesop
instrumentenpaneelWat het betekent Wat te doen
roodLAAG REMVLOEISTOFNIVEAU/HANDREM
AANGETROKKEN
Het waarschuwingslampje gaat branden wanneer
de contactsleutel naar de stand MAR wordt
gedraaid en moet enkele seconden later doven.
Remvloeistofniveau te laag
Het lampje (of symbool op het display) gaat
branden wanneer het remvloeistofniveau in het
reservoir zich onder het minimumpeil bevindt,
bijvoorbeeld door een lek in het remcircuit.
Op het display verschijnt een speciaal bericht.Herstel het remvloeistofniveau, controleer daarna
of het lampje gedoofd is.
Als het waarschuwingslampje blijft branden,
neem dan contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
Aangetrokken handrem
Het lampje (of symbool op het display) gaat
branden wanneer de handrem wordt
aangetrokken. Als de auto in beweging is, klinkt
er ook een geluidssignaal.Zet de handrem los, controleer daarna of het
lampje gedoofd is.
Als het waarschuwingslampje blijft branden (of
het symbool op het display blijft staan), neem dan
contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
rood
geelSTORING EBD
Wanneer de lampjes
(rood) en(geel) bij
draaiende motor tegelijk gaan branden, dan is er
een storing in het EBD-systeem of is het systeem
niet beschikbaar. In dit geval kunnen de
achterwielen bij hard remmen plotseling blokkeren
waardoor de auto begint te slippen.
Op het display verschijnt een speciaal bericht.Rijd zeer voorzichtig naar het dichtstbijzijnde Alfa
Romeo Servicepunt om het systeem onmiddellijk
te laten controleren.
108
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Wat het betekent Wat te doen
geelSTORING ABS
Als de contactsleutel naar de stand MAR wordt
gedraaid, gaat dit lampje branden. Na enkele
seconden moet het doven.
Het lampje (of symbool op het display) gaat
branden wanneer het systeem inefficiënt wordt. In
dit geval blijft het remsysteem normaal werken,
maar zonder de extra prestaties van het ABS-
systeem.
Op het display verschijnt een speciaal bericht.Rijd zeer voorzichtig en neem zo snel mogelijk
contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
geelREMBLOKSLIJTAGE
(voor bepaalde versies/markten)
Het waarschuwingslampje (of symbool op het
display) gaat branden wanneer de remblokken
voor en achter versleten zijn.
Op het display verschijnt een speciaal bericht.Laat de remblokken zo snel mogelijk vervangen.
geelPASSAGIERSAIRBAG UITGESCHAKELD
Het lampje (op het paneeltje boven de
achteruitkijkspiegel) gaat branden wanneer de
frontairbag aan passagierszijde wordt
uitgeschakeld.
Wanneer bij ingeschakelde frontairbag aan
passagierszijde de contactsleutel naar MAR
wordt gedraaid, gaat het lampje eerst enkele
seconden continu branden en moet vervolgens
doven.
Als het lampje
knippert, dan duidt dit op een
storing van het
waarschuwingslampje.
68)
121
Waarschuwingslampjesop
instrumentenpaneel
VEILIGHEIDSGORDELS
GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
De veiligheidsgordel moet omgelegd
worden terwijl men goed rechtop, met
de rug tegen de rugleuning zit.
Pak, om de gordel om te leggen, de
gesp A fig. 106 en steek deze in de
sluiting B, totdat de klik van het
vergrendelen wordt gehoord.
Als tijdens het uittrekken de gordel
blokkeert, laat hem dan een stukje
teruglopen en trek hem vervolgens
langzaam uit.
Druk, om de gordel los te maken, op
knop C en begeleid de gordel tijdens
het teruglopen met de hand, zodat
hij niet draait.
70) 71) 72)
De oprolautomaat kan blokkeren als de
auto op een steile helling staat: dit is
normaal. Bovendien blokkeert de
oprolautomaat als de gordel snel word
uitgetrokken of bij hard remmen,
botsingen en bij bochten die op hoge
snelheid worden genomen.
De achterbank is voorzien van
driepuntsveiligheidsgordels met
oprolautomaat.
Leg de achterste veiligheidsgordels om
zoals getoond in fig. 107.
BELANGRIJK De rugleuning is correct
vergrendeld als de rode streep B fig.
108 op de hendel voor het neerklappen
van de rugleuning A onzichtbaar is.
Deze rode streep geeft aan dat de
rugleuning niet is vergrendeld.BELANGRIJK Als de achterbankleuning
na het neerklappen weer in de normale
stand wordt geplaatst, controleer dan
of de veiligheidsgordels zodanig
geplaatst zijn dat ze klaar voor gebruik
zijn.
BELANGRIJK
70) Druk nooit op knop fig. 106
tijdens het rijden.
71) Onthoud dat passagiers op de
achterbank die geen gordel
dragen bij een ongeval
blootgesteld worden aan een
groot risico en bovendien een
gevaar opleveren voor de
inzittenden voorin.
106A0K0659
107A0K0161
108A0K0628
138
VEILIGHEID