Verlichting101
Beweeg de hendel voor drie keer
knipperen, bijv. bij het wisselen van
rijstrook, tot aan de eerste aanslag en laat deze los.
Als de hendel voorbij de eerste aan‐
slag wordt gezet, blijft de richtingaan‐
wijzer ingeschakeld. Schakel de rich‐ tingaanwijzer handmatig uit door de
hendel in de oorspronkelijke stand te
zetten.
Mistlampen voor
Binnenste ring naar > draaien.
De mistlampen vóór werken alleen
wanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Mistachterlicht
Binnenste ring naar r draaien.
Het mistachterlicht brandt samen met de mistlampen vóór en werkt alleen
wanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Achteruitrijlichten De achteruitrijlichten gaan branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampafdekkin‐
gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens ver‐ dwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te
versnellen de verlichting inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
■ Instrumentenverlichting
■ Infodisplay
■ Verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen.
Draai aan het kartelwieltje b totdat de
gewenste lichtsterkte is bereikt.
110Klimaatregeling
Regeleenheden
De timer of de afstandsbediening zet‐ ten het systeem aan en uit en worden
gebruikt om specifieke vertrektijden
te programmeren.
Timer1 X
Activeringsknop=Schakelt de re‐
geleenheid aan/
uit en wijzigt de
getoonde infor‐
matie2 q Terug-knop=Selecteert func‐
ties in de menu‐
balk en past
waarden aan3 Menubalk=Toont de te se‐
lecteren functies
Y , x , P , Ö en Y4 r Volgende-
knop=Selecteert func‐
ties in de menu‐
balk en past
waarden aan5 OK knop=Bevestigt selec‐
tie
Handzender
De regelknoppen werken hetzelfde
als de timereenheid die hiervoor werd beschreven.
Om de afstandsbediening te active‐ren, drukt u op de activeringsknop X
en laat u deze weer los wanneer de
menubalk in de display verschijnt. De
signaalaanduiding en SENd verschij‐
nen kort in de display, gevolgd door de temperatuur.9 Waarschuwing
Schakel tijdens het bijtanken zo‐
wel de afstandsbediening als de
verwarming uit!
Om uit te schakelen, houdt u de acti‐
veringsknop X ingedrukt om onge‐
wilde werking te voorkomen.
De afstandsbediening heeft een
maximaal bereik van 600 meter. Het
bereik kan afnemen door omgevings‐
omstandigheden en wanneer de accu leeg loopt.
112Klimaatregeling
BedieningVerwarming Y
Selecteer Y in de menubalk en be‐
vestig. De voorafbepaalde verwar‐
mingstijd, v.b. L 30 knippert in de dis‐
play. De fabrieksinstelling is
30 minuten.
Om de verwarmingstijd tijdelijk aan te
passen, gebruikt u de knop q of r
en bevestigt u. De waarde kan wor‐ den ingesteld van 10 tot
120 minuten. Noteer vanwege het
stroomverbruik de verwarmingstijd.
Om uit te schakelen, selecteert u op‐
nieuw Y en bevestigt u.
Ventilatie x
Selecteer x in de menubalk en be‐
vestig.
U kunt de duurtijd van de ventilatie
aanvaarden of aanpassen. De ge‐
toonde duurtijd wordt aanvaard zon‐
der bevestiging.
Om uit te schakelen, selecteert u op‐
nieuw x en bevestigt u.Programmeren P
U kunt maximaal 3 vooraf ingestelde vertrektijden programmeren, ofwel
gedurende één dag of gespreid over een week.
■ Selecteer P in de menubalk en be‐
vestig
■ Selecteer het gewenste vooraf in‐ gestelde geheugennummer 1, 2 of
3 en bevestig
■ Selecteer de dag en bevestig
■ Selecteer het uur en bevestig
■ Selecteer de minuten en bevestig
■ Selecteer Y of x en bevestig
■ Indien nodig kunt u voorafgaand aan het vertrek de duurtijd van de
werking aanpassen en bevestigt u
Het volgende vooraf ingestelde ge‐ heugennummer dat moet worden ge‐ activeerd, wordt onderlijnd en de
weekdag wordt getoond. Herhaal de
procedure om de andere vooraf inge‐
stelde geheugennummers te pro‐
grammeren.Als u tijdens de procedure op X drukt,
verlaat u het programma zonder dat
de aanpassingen worden opgesla‐
gen.
Om een vooraf ingestelde vertrektijd
te wissen, volgt u de stappen voor
programmeren tot het verwarmings‐
symbool Y knippert. Druk op knop
q of r tot oFF in de display ver‐
schijnt en bevestig.
De verwarming stopt automatisch
5 minuten na de geprogrammeerde
vertrektijd.
Let op
Het afstandsbedieningssysteem is
voorzien van een temperatuursen‐ sor die de looptijd berekent volgensde omgevingstemperatuur en het
gewenste verwarmingsniveau
(ECO of HIGH). Het systeem start automatisch tussen de 5 en
60 minuten die voorafgaan aan de
geprogrammeerde starttijd.
Klimaatregeling113
Stel de weekdag, de tijd en de duurtijd
van de verwarming in Ö
Als de voertuigaccu afgekoppeld is of
als de spanning ervan te laag is, moet de eenheid opnieuw worden inge‐
steld.
■ Selecteer Ö en bevestig
■ Selecteer de weekdag en bevestig ■ Wijzig de uren en bevestig
■ Wijzig de minuten en bevestig
■ Wijzig de standaard verwarmings‐ tijd en bevestig
Verwarmingsniveau Y
Het gewenste verwarmingsniveau voor geprogrammeerde vertrektijden
kan worden ingesteld op ECO of
HIGH.
Selecteer Y en bevestig. ECO of
HIGH knippert in de display. Pas aan
met knop q of r en bevestig.Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters Bij ingeschakelde koeling moet er mi‐
nimaal één luchtrooster geopend zijn, om te voorkomen dat de verdamper
door gebrek aan luchtcirculatie be‐
vriest.9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Middelste luchtroosters
Kantel voor het openen of sluiten van de middelste luchtroosters en het
richten van de luchtstroom de lamel‐
len omhoog of omlaag en draai het
stelwiel naar links of naar rechts.
Rijden en bediening135
Er klinkt elke 40 seconden gedurende
10 seconden een waarschuwings‐
zoemer bij kort overschrijden van de
ingestelde snelheid.
Auto ook uitgerust met snelheidsbe‐
grenzer cruise control: de maximum‐
snelheid kan niet worden overschre‐
den door het gaspedaal stevig tot
voorbij het weerstandspunt in te trap‐ pen.
Snelheidsbegrenzer cruise control
3 131.
ParkeerhulpDe Park Pilot vereenvoudigt het ach‐
teruit inparkeren door de afstand tus‐ sen de achterkant van de auto en
eventuele obstakels te meten. De be‐
stuurder is en blijft echter verantwoor‐ delijk bij het parkeren.
Het systeem bestaat uit vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Let op
Accessoires e.d. die in het detectie‐
gebied van de sensoren gemon‐
teerd zijn kunnen storingen in het
systeem veroorzaken.
Inschakelen Het systeem wordt automatisch ge‐
activeerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld. Een kort geluids‐
signaal geeft aan dat het systeem ge‐ reed is voor gebruik.
Een obstakel wordt aangegeven door
pieptonen en, afhankelijk van de
auto, wordt ook weergegeven op het
infodisplay. De pieptonen klinken
steeds sneller naarmate de auto het
obstakel nadert. Is de afstand kleiner
dan 30 cm, dan klinkt er een onon‐
derbroken geluidssignaal.Let op
In versies met een melding op het
infodisplay kunt u het volume van de zoemer aanpassen via het Infotain‐
mentsysteem. Raadpleeg de hand‐
leiding Infotainmentsysteem voor
nadere informatie.9 Waarschuwing
Reflecterende oppervlakken van
voorwerpen of kleding en externe
geluidsbronnen kunnen er in be‐
paalde omstandigheden toe lei‐
den dat het systeem een obstakel
niet registreert.
136Rijden en bediening
Uitschakelen
Deactiveer het systeem door met in‐
geschakeld contact op de toets r
op het instrumentenbord te drukken.
Bij het deactiveren brandt de LED in de toets. Wanneer de achteruitver‐
snelling wordt ingeschakeld, klinkt er
geen geluidssignaal.
Let op
In versies met een melding op het
infodisplay kunt de functie deactive‐
ren via het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
mentsysteem voor nadere informa‐
tie.
Het systeem wordt bij het indrukken
van toets r of de volgende keer dat
het contact wordt ingeschakeld, op‐
nieuw geactiveerd.
Storing
Als het systeem bij het inschakelen
van de achteruitversnelling een be‐
drijfsstoring detecteert klinkt er gedu‐ rende ongeveer 5 seconden een on‐
onderbroken geluidssignaal, ver‐
schijnt er een bijbehorend bericht op
het Driver Information Center 3 93 en
brandt F op de instrumentengroep
3 89. Contact opnemen met een
werkplaats om de oorzaak van de sto‐
ring te laten verhelpen.Voorzichtig
Bij het achteruitrijden moet het ge‐ bied vrij zijn van obstakels die de
onderkant van de auto zouden
kunnen raken.
Botsen tegen de achteras, dat
wellicht niet zichtbaar is, zou on‐
karakteristieke veranderingen in
het rijgedrag tot gevolg kunnen
hebben. Raadpleeg bij een derge‐
lijke botsing een werkplaats.
Boordinformatie 3 94.
Achteruitkijkcamera De achteruitkijkcamera helpt de be‐
stuurder bij het achteruit rijden door
weergeven van een beeld van de
zone achter de auto in de binnenspie‐
gel of in het infodisplay.
Rijden en bediening1379Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder ver‐
vangen. Let op: voorwerpen die
zich buiten het bereik van de ca‐
mera bevinden, bijv. onder de
bumper of onder de auto, worden
niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het display hebt gekeken. Contro‐
leer eerst de omgeving aan de
achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐ keld.
Werking
De camera is gemonteerd boven de
achterdeuren/achterklep.
De camera bestrijkt slechts een be‐ perkt gebied. De afstand op het beeld op de display, verschilt van de wer‐
kelijke afstand.
Display baanrijstrook (1)
Afhankelijk van de versie verschijnt
de baanrijstrook (1) van de auto in
blauw op het infodisplay. Deze toont
de baan van de auto op basis van de stuuruitslag.
Display vaste rijstrook (2)
Het display van de vaste rijstrook (2) toont het traject van de auto als dewielen rechtuit blijven staan.
Richtlijnen (A, B, C) worden samen
met het display van de vaste rijstrook
(2) gebruikt en geven de afstand ach‐ ter de auto aan.
160Verzorging van de auto
Nr.Stroomkring1Accu (met elektronisch sleutel‐
systeem)2APC reserveaccu (met elektro‐
nisch sleutelsysteem)3Verwarmings- en recirculatie‐
systeem4Aanpassingen5Aanpassingen6Verwarmings- en recirculatie‐
systeem7Extra verwarming en ventilatie,
airconditioning8Aanvullend verwarmings- en
ventilatiesysteem9Elektrische buitenspiegels, extra aanpassingen10Verwarmbare buitenspiegels11Radio, multimedia, elektrische
buitenspiegels, diagnoseaan‐
sluiting12Multimedia, trekhaakNr.Stroomkring13Interieurverlichting, ontlaadbe‐
veiliging accu14Brandstofinspuitsysteem,
bandenspanningscontrolesys‐
teem, elektronisch sleutelsys‐
teem15Alarmknipperlichten, richting‐
aanwijzers16Centrale vergrendeling17Grootlicht links, dimlicht rechts,
achterlichten, dagrijlicht links18Mistlampen voor, mistachter‐
lichten, kentekenverlichting19Alarm, claxon, verlichting,
wisser20Instrumentengroep21Lichtschakelaar22Achterruitwisser, sproeierpomp
voorruit, claxon23APC algemene accu24Achteruitrijlichten25RemschakelaarNr.Stroomkring26Brandstofinspuiting, startmotor27Airbag, stuurslot28Elektrisch verstelbare passa‐
giersruit29Stuurbekrachtiging30Remlichten31APC reserveaccu (met elektro‐
nisch sleutelsysteem)32Servicedisplay33Aansteker, 12 V-aansluiting34Grootlicht rechts, dimlicht links,
zijmarkeringslichten, dagrijlicht
rechts35Remlichten, ABS, startbeveili‐
ging36Interieurverlichting, airco37Starten met elektronisch sleutel‐
systeem38Achterruitwisser39Waarschuwingssignalen4012V-aansluiting bagageruimte