166Rijden en bediening■Sluit de ramen en het schuifdak.
■ De contactsleutel verwijderen. Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
Bij auto's met automatische ver‐ snellingsbak kan de sleutel al‐
leen worden verwijderd met de
keuzehendel in stand P.
■
Vergrendel de auto met de toets e
op de handzender.
Activeer het alarmsysteem 3 35.
■ Koelventilatoren kunnen ook na het
afzetten van de motor in werking
treden 3 233.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge mo‐
tortoerentallen of met hoge motor‐
belasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te be‐
schermen.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags wor‐
den geactiveerd, wordt de motor au‐ tomatisch uitgeschakeld als het
voertuig binnen een bepaalde tijd tot
stilstand komt.Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij in‐
ademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
sagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing
door een werkplaats laten verhel‐
pen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Roetfilter
Het dieselpartikelfilter verwijdert
schadelijke roetdeeltjes uit de uitlaat‐ gassen. Het systeem heeft een zelf‐
reinigende functie die tijdens het rij‐ den automatisch wordt geactiveerd,
zonder dat hier een melding over ver‐
schijnt. Het filter wordt geregenereerd door achtergebleven roetdeeltjes
Rijden en bediening191
De geselecteerde afstand tot voorlig‐
ger wordt aangegeven via de af‐
standsbalken in de adaptieve cruise
control-pagina.
Let op: de instelling voor afstand tot
voorligger wordt gedeeld met de ge‐ voeligheid van het alarm van de fron‐
taanrijdingswaarschuwing 3 195.
Voorbeeld: Als stand 3 (ver) is gese‐
lecteerd, wordt de bestuurder sneller
gewaarschuwd vóór een mogelijke
aanrijding, ook als de adaptieve
cruise control niet geactiveerd of in‐
geschakeld is.
9 Waarschuwing
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het be‐
waren van een veilige onderlinge
afstand bij de betreffende ver‐
keers-, weers- en zichtomstandig‐ heden. Indien de situatie zulks
vereist, moet de afstand tot voor‐
ligger worden aangepast of het
systeem worden uitgeschakeld.
Detectie van voorligger
Het controlelampje voorligger gede‐
tecteerd A verschijnt wanneer het
systeem een voorligger heeft gede‐
tecteerd.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 195.
Als dit symbool niet verschijnt of
slechts korte tijd oplicht, zal de adap‐ tieve cruise control niet reageren op
voorliggers.
Deactivering De bestuurder deactiveert de adap‐tieve cruise control door:
■ y wordt ingedrukt.
■ het rempedaal wordt ingetrapt.
■ het koppelingspedaal langer dan vier seconden wordt ingetrapt.
■ de keuzehendel van de automati‐ sche versnellingsbak naar N wordt
gebracht.
Het systeem wordt ook automatisch
gedeactiveerd als:
■ de rijsnelheid boven 190 km/u of onder 15 km/u komt (bij auto's metautomatische versnellingsbak
wordt afgeremd tot stilstand, zon‐
der binnen twee minuten te deacti‐
veren).
■ het Traction Control-systeem werkt.
■ de elektronische stabiliteitsregeling
werkt.
196Rijden en bediening
op auto's met een adaptieve cruise
control 3 187.
■ Frontaanrijdingswaarschuwing met
voorcamerasysteem
bij auto's zonder cruise control of
alleen conventionele cruise control
3 184.
Frontaanrijdingswaarschuwing op radarbasis Het systeem gebruikt de radarsensor
achter de radiateurgrille om een voer‐ tuig te detecteren dat zich voor u be‐
vindt, tot een afstand van max.
150 meter.
Activering
De frontaanrijdingswaarschuwing
werkt automatisch bij snelheden bo‐
ven wandelsnelheid, op voorwaarde
dat de instelling Automatische
voorbereiding botsing niet is uitge‐
schakeld in het menu Persoonlijke in‐
stellingen 3 126.De gevoeligheid van het systeem
instellen
De gevoeligheid van het alarm kan op dichtbij, gemiddeld en ver worden af‐
gesteld.
Druk op E, de huidige instelling ver‐
schijnt op het Driver Information Cen‐ ter. Druk opnieuw op E om de ge‐
voeligheid van het alarm te wijzigen. De instelling verschijnt ook op het Dri‐
ver Information Center.
Let op: de instelling voor de gevoelig‐
heid van het alarm wordt gedeeld met
de afstand tot voorligger van de adap‐ tieve cruise control 3 187. Door de
gevoeligheid van de waarschuwing te
wijzigen, wordt dus ook de afstand tot voorligger van de adaptieve cruise
control gewijzigd.
De bestuurder verwittigen
Een groene controlelamp voorligger
gedetecteerd A licht op in de instru‐
mentengroep wanneer het systeem
een voorligger heeft geconstateerd.
Rijden en bediening197
De controlelamp A wordt geel wan‐
neer de afstand tot een voorligger te
kort wordt of wanneer u een ander voertuig te snel nadert.
Als een aanrijding dreigt, verschijnt
het aanrijdingswaarschuwingssym‐
bool op het Driver Information Center en weerklinkt een waarschuwings‐
zoemer. Trap het rempedaal in als de
situatie dit vereist.
Instellingen
Instellingen kunnen in het menu Per‐ soonlijke instellingen op het Colour-
Info-Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Frontaanrijdingswaarschuwing
met voorcamerasysteem De frontaanrijdingswaarschuwing ge‐
bruikt het camerasysteem in de voor‐
ruit om voertuigen te vinden die zich
op een afstand van ong. 60 meter di‐
rect voor u bevinden.
Activering
De frontaanrijdingswaarschuwing
werkt automatisch bij snelheden bo‐
ven 40 km/u als deze niet is gedeac‐
tiveerd door V in te drukken; zie hier‐
onder.
De gevoeligheid van het systeem
instellen
De gevoeligheid van het alarm kan op dichtbij, gemiddeld en ver worden af‐
gesteld.
Druk op V; de huidige instelling ver‐
schijnt op het Driver Information Cen‐
ter. Druk opnieuw op V om de ge‐
voeligheid van het alarm te wijzigen.
Rijden en bediening207Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste af‐
standsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het de‐
tectiebereik.
Let op
Het parkeerhulpsysteem kan wor‐
den geactiveerd en gedeactiveerd
door de instellingen in het
Info-Display te veranderen.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Let op
Het parkeerhulpsysteem herkent
automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
Als gevolg van externe akoestische
of mechanische storingen is het mo‐ gelijk dat de sensor een niet-be‐
staand object (echostoring) herkent.
De geavanceerde parkeerhulp rea‐
geert eventueel niet op veranderin‐
gen van de parkeerplek nadat u met
het parkeren bent begonnen.
Let op
Na productie moet het systeem wor‐
den gekalibreerd. Voor optimale be‐ geleiding tijdens het parkeren is eenrijafstand van ten minste 35 km, in‐
clusief een aantal bochten, nodig.
Blindehoeksysteem Het blindehoeksysteem detecteert enmeldt objecten die zich, binnen een
specifieke blindehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem alarmeert visueel in elke
buitenspiegels bij het detecteren die
in de binnen- en buitenspiegels wel‐
licht niet zichtbaar zijn.
De sensoren van het systeem bevin‐ den zich in de bumper aan de linker-
en rechterzijde van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen: ■ auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
■ voetgangers, fietsers of dieren
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de richtingaanwijzer.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de blindehoekzone een voer‐
tuig detecteert, licht er zowel bij auto's
die worden ingehaald of die u inhalen, het oranje waarschuwingssymbool
B in de betreffende buitenspiegel op.
Als de bestuurder vervolgens de rich‐
tingaanwijzer gebruikt, gaat het waar‐
schuwingssymbool B geel knipperen
als waarschuwing om niet van rij‐
strook te wisselen.
210Rijden en bediening
Detectiezones
De sensoren van het systeem bestrij‐
ken een zone van ongeveer
3,5 meter parallel aan beide zijden
van de auto en ongeveer 3 meter naar achteren bij het blindehoeksysteem
(A) en ongeveer 70 meter naar ach‐
teren bij waarschuwing wijzigen van
rijstrook (B) op parallelle rijstroken.
De zones beginnen bij elke buiten‐
spiegel. De zone is ongeveer tussen
de 0,5 meter en 2 meter hoog, vanaf
de grond.
Deactivering
U kunt de waarschuwing voor het wis‐
selen van rijstroom in het menu Per‐
soonlijke instellingen op het Colour-
Info-Display in- of uitschakelen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Het systeem wordt geactiveerd als er een aanhangwagen aangekoppeld is.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Center (DIC).
Let op
Na productie moet het systeem wor‐
den gekalibreerd. Rijd voor optimale prestaties zo spoedig mogelijk een
stuk op een rechte snelweg met ob‐
jecten aan de kant van de weg,
bijv. vangrails en afsluitingen.
Storing
Onder normale omstandigheden of in
scherpe bochten geeft het systeem
soms geen waarschuwing. Anderskan het systeem vanwege vangrails,
verkeersborden, bomen, struikgewas
of andere onbeweeglijke objecten op‐
lichten. Dit is normaal bedrijf en het
systeem hoeft niet te worden nage‐
keken.
Het alarm bij wisselen van rijstrook
werkt wellicht niet als de bumper aan
de linker- of rechterzijde vervuild is
met modder, vuil, sneeuw, ijs of slijk.
Instructies voor reinigen 3 279.
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐ digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding op het DIC. Roep de hulp van een werkplaats in.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de be‐
stuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het ge‐ bied achter de auto.
Het camerabeeld wordt getoond in de
Colour-Info-Display.
Verzorging van de auto233
■ Motorkap openen, alle portierensluiten en auto vergrendelen.
■ Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt, waar‐
onder het diefstalalarmsysteem.
Weer in gebruik nemen
Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
■ Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voorde elektrische ruitbediening inscha‐
kelen.
■ Bandenspanning controleren.
■ Sproeiervloeistofreservoir vullen.
■ Motoroliepeil controleren.
■ Koelvloeistofpeil controleren.
■ Zo nodig kentekenplaat monteren.
Verwerking van sloopauto Eventueel wettelijk verplichte infor‐
matie over autodemontagebedrijven
en de recycling van sloopauto's vindtu op onze website. Laat dit werk uit‐
sluitend over aan een erkend autode‐
montagebedrijf.
Gasvoertuigen moeten worden afge‐
voerd door een speciaal daartoe be‐
voegd bedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden
uitvoeren9 Waarschuwing
Controles in de motorruimte alleen
met uitgeschakelde ontsteking uit‐ voeren.
De koelventilator kan ook bij uit‐
geschakelde ontsteking gaan
draaien.
258Verzorging van de auto
Nr.Stroomkring1Centrale vergrendeling/elektri‐
sche achterklep2Aanhangermodule3–4–5Aanhangerstekkerdoos6Stuurwielverwarming7Systeem voor selectieve kataly‐
satorreductie8Aanhangerstekkerdoos9Zonnedak10Centrale vergrendeling/achter‐
klep11–12Systeem voor selectieve kataly‐
satorreductie13–14–15Elektr. achterklepslot16AirconditioningNr.Stroomkring17Systeem voor selectieve kataly‐
satorreductie18Systeem voor selectieve kataly‐
satorreductie19Zijdelingse obstakeldetectie20Zijdelingse obstakeldetectie/
geventileerde voorstoelen21Actief dempingssysteem/groot‐
lichtassistentie/cruise control/
verkeersbordherkenning/Lane
Departure Warning/aanhange‐
rmodule22Diefstalalarmsysteem23Aandrijving op alle wielen/dief‐
stalalarmsysteem24–25–26–27–28–29Aanhangermodule/vervoersze‐
keringNr.Stroomkring30Zijdelingse obstakeldetectie31–32–33–34Zonnedak35–36–37–