Instrumenten en bedieningsorganen1099Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handbediende hand‐
rem is aangetrokken 3 177.
Pedaal intrappen
- brandt of knippert geel.
Brandt
Rempedaal moet worden ingetrapt om de elektrische handrem los te zet‐
ten 3 177.
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in de stand Autostop te starten.
Stop-startsysteem 3 163.
Knippert
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in het algemeen te starten 3 18,
3 161.
Op het Midlevel- en Uplevel-display
verschijnt het bericht Pedaal intrap‐
pen op het bestuurdersinformatiedis‐
play 3 124.
Elektrische handrem m brandt of knippert rood.
Brandt
Elektrische handrem is aangetrokken
3 177.
Knippert Elektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Trap het
rempedaal in en probeer het systeem
te resetten door de elektrische hand‐
rem eerst los te zetten en daarna aan
te trekken. Blijft m knipperen, rijd dan
niet door en roep de hulp van een
werkplaats in.
Storing elektrische
handrem
j brandt of knippert geel.Brandt
Elektrische handrem werkt niet opti‐ maal 3 177.
Knippert Elektrische handrem staat in de ser‐
vicemodus. Stop de auto, trek de
elektrische handrem aan en zet deze
los om de rem te resetten.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Antiblokkeersysteem
(ABS) u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐ den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing in
Instrumenten en bedieningsorganen111Elektronische stabiliteits‐
regeling en Traction
Control-systeem
b brandt of knippert geel.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Ver‐
der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert
Het systeem grijpt actief in. Het mo‐
torvermogen kan worden begrensd
en de auto kan automatisch iets wor‐
den afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) 3 180, Traction Control-sys‐
teem 3 179.
Traction Control-systeem
uit k brandt geel.
Het systeem is gedeactiveerd.Voorverwarming
! brandt geel.
Voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Roetfilter
% brandt of knippert geel.
Het dieselpartikelfilter moet gereinigd worden.
Blijven rijden totdat % dooft. Laat het
motortoerental zo mogelijk niet onder
2000 omw/min dalen.
Brandt
Het dieselpartikelfilter is vol. Start het
reinigingsproces zo spoedig mogelijk.
Knippert
Het maximale vulniveau van het filter
is bereikt. Start het reinigingsproces
onmiddellijk om schade aan de motor te voorkomen.
Roetfilter 3 166, Stop-startsysteem
3 163.AdBlue
Y knippert geel.
Het AdBlue-peil is te laag. Vul AdBlue
spoedig bij om te voorkomen dat de
motor niet start.
AdBlue 3 168.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv. reservewiel). Na 60 - 90 seconden
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Motoroliedruk I brandt rood.
112Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt na het inschakelen van de ont‐steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Controleer het oliepeil voordat u de hulp van een werkplaats inroept
3 234.
Te laag brandstofpeil i of Y brandt of knippert geel.
Brandt
Peil in brandstoftank is te laag.
Knippert Brandstofvoorraad opgebruikt. On‐
middellijk bijtanken. Tank nooit leeg‐
rijden.
Katalysator 3 167.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 240.
Startbeveiliging
d knippert geel.
Storing in de startbeveiliging. De mo‐
tor kan niet worden gestart.
Autostop
D brandt wanneer de motor op Auto‐
stop staat.
Stop-startsysteem 3 163.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 130.
Grootlicht
C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht of
bij lichtsignaal 3 131.
118Instrumenten en bedieningsorganen
Actieradius brandstof LPG-versie
Weergeven van de actieradius brand‐ stof bij benadering met de resterende
brandstof in elke betreffende brand‐
stoftank met benzine en LPG, samen
met de totale actieradius van beide
brandstofsoorten samen. Schakel
tussen de modi door op SET/CLR of
9 te drukken.
Actueel brandstofverbruik
Weergave van het actuele verbruik.
Bij auto's op LPG wordt het actuele verbruik aangegeven voor de mo‐
menteel geselecteerde modus, LPG
of benzine.
Resterende levensduur olie
Geeft een schatting van de levens‐
duur van de olie. Het getal in % staat
voor de resterende levensduur van
de olie 3 105.
Bandenspanning
Controleert de bandenspanning van
alle banden onderweg 3 261.Benzinebrandstofpeil/LPG-
brandstofpeil
Geeft het brandstofpeil weer voor de
brandstof die momenteel niet wordt
gebruikt (benzine of LPG). Een spe‐
cifieke meter op de DIC-groep geeft
het brandstofpeil weer voor de brand‐ stof die momenteel wordt gebruikt.
Timer
Druk voor starten en stoppen op 9.
Druk voor terugzetten op > en beves‐
tig Terugzetten.
Verkeersbordherkenning
Geeft de waargenomen verkeersbor‐
den tijdens het huidige traject weer
3 214.
Afstand tot voorligger
Geeft de afstand tot een rijdende
voorligger weer 3 198. Als de adap‐
tieve cruise control actief is, geeft
deze pagina in plaats daarvan de in‐
gestelde afstand tot voorligger weer.
Batterijspanning
Geeft de accuspanning weer.Grootste verbruikers
Lijst met grootste momenteel inge‐
schakelde comfortgebruikers ver‐
schijnt in aflopende volgorde. De mo‐ gelijke brandstofbesparing wordt
aangegeven. Een uitgeschakelde
verbruiker verdwijnt van de lijst en de
verbruikswaarde wordt bijgewerkt.
Tijdens slechts nu en dan voorko‐ mende rijomstandigheden activeert
de motor de achterruitverwarming au‐ tomatisch om de motorbelasting te
vergroten. In dat geval wordt de ont‐
waseminrichting van de achterruit
aangeduid als een van de grootste
verbruikers, zonder dat de bestuurder deze heeft geactiveerd.
Zuinigheidstrend
Toont de ontwikkeling van het gemid‐
delde verbruik over een afstand van
50 km. Gevulde segmenten tonen het
verbruik in stappen van 5 km en laten de gevolgen van de terreingesteld‐
heid of het rijgedrag op het brandstof‐ verbruik zien.
Instrumenten en bedieningsorganen119
Eco-index
Het huidige brandstofverbruik wordt
weergegeven op een zuinigheids‐
schaal. Pas omwille van een zuinig
verbruik uw rijstijl zodanig aan dat de indicator binnen de Eco-zone blijft. In‐
dicator buiten de Eco-zone geeft een
hoger brandstofverbruik aan. Op het Baselevel-display wordt de waarde
van het huidige verbruik aangegeven.
Schakelaanduiding : Op het Basele‐
vel-display wordt de huidige versnel‐
ling in een pijltje aangegeven. Het cij‐
fer erboven geeft aan dat de bestuur‐ der omwille van het brandstofverbruik
moet opschakelen.
Lege pagina
Geeft een lege pagina zonder enige informatie weer.
Menu Prestaties Het menu Prestaties is alleen be‐
schikbaar op het Uplevel-display.
De onderstaande lijst bevat alle mo‐
gelijke pagina's van het menu Pres‐
taties. Sommige zijn voor uw speci‐
fieke auto wellicht niet beschikbaar.Druk op Q of P om een pagina te
selecteren:
■ prestatiepagina
■ aanduiding G-kracht
■ wrijvingsluchtbel
■ accelereren en remmen
■ rondetimer
Afhankelijk van de instellingen van
het Uplevel-display kunnen "Olietem‐
peratuur", "Oliedruk" of "Batterijspan‐ ning" ook links of rechts van de snel‐
heidsmeter worden aangegeven.
Prestatiepagina
Geeft de olietemperatuur in graden
Celsius aan.
Geeft de oliedruk in kPa aan.
Geeft de huidige absolute hoeveel‐
heid turbolaaddruk aan die wordt toe‐
gevoegd.
Aanduiding G-kracht
Geeft de kracht van de autoprestaties aan. De hoeveelheid positieve/nega‐
tieve kracht in langsrichting en dwars‐
kracht wordt weergegeven. De een‐heid voor de G-krachtwaarde wordt
berekend en als een numerieke
waarde weergegeven.
Wrijvingsluchtbel
Een visuele weergave met vier kwa‐
dranten, voor elke hoek van de auto
één, met een "luchtbel" die aangeeft
waar de meeste massatraagheid op
de auto wordt uitgeoefend.
Accelereren en remmen
Toont de hoeveelheid rem- of acce‐
leratiedruk door de bestuurder als
percentage in een balkweergave
rondom de buitenkant van de DIC-
zone. De linkerzijde is voor accelera‐
tie en de rechterzijde is voor remmen.
Rondetimer
De rondetimerfunctie meet de tijd die
verstreken is sinds de laatste keer dat
de gebruiker de rondetimer via con‐
tactcycli heeft gestart en gestopt. De
timerwaarden worden van uren tot tienden van een seconde weergege‐
ven. Start en stop de timer door 9 in
te drukken.
Instrumenten en bedieningsorganen125
■ motor en versnellingsbak
■ bandenspanning
■ roetfilter
■ accustatus
■ selectieve katalysatorreductie, die‐ seluitlaatvloeistof (DEF), AdBlue3 168
Berichten op het
Colour-Info-Display
Sommige belangrijke berichten kun‐
nen tevens verschijnen op het
Colour-Info-Display. Druk op de mul‐
tifunctionele knop om een bericht te bevestigen. Sommige berichten ver‐
schijnen slechts enkele seconden als pop-up.
Geluidssignalen Bij het starten van de motor oftijdens het rijden
Er klinkt maar één geluidssignaal te‐
gelijk.Het waarschuwingssignaal voor vei‐
ligheidsgordels die niet zijn omge‐
daan, heeft voorrang boven alle an‐
dere geluidssignalen.
■ Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
■ Wanneer bij het wegrijden een van de portieren of de achterklep niet
goed gesloten is.
■ Wanneer u met aangetrokken handrem een bepaalde snelheid
overschrijdt.
■ Wanneer de adaptieve cruise con‐ trol automatisch uitschakelt.
■ Wanneer de afstand tot de voorlig‐ ger te klein is.
■ Wanneer een geprogrammeerde snelheid of snelheidslimiet wordtoverschreden.
■ Wanneer er een waarschuwings‐ bericht verschijnt op het Driver In‐
formation Center.
■ Als de elektronische sleutel zich niet in het interieur bevindt.
■ Wanneer de parkeerhulp een ob‐ stakel herkent.■ Bij een onbedoelde rijstrookwissel.
■ Als het roetfilter het maximale vul‐ niveau bereikt.
■ Als er AdBlue moet worden bijge‐ tankt.
Bij het parkeren van de auto en/ of het openen van hetbestuurdersportier ■ Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
■ Bij ingeschakelde rijverlichting. ■ Wanneer de trekhaak niet is vast‐ geklikt.
Tijdens een Autostop ■ Als het bestuurdersportier geopend
is.
Batterijspanning
Wanneer de accuspanning laag is,
verschijnt er een waarschuwingsbe‐ richt op het Driver Information Center.
Klimaatregeling145
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen. Ge‐
activeerde koeling kan Autostops ver‐ hinderen.
Stop-startsysteem 3 163.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■
V indrukken: aanjager schakelt
automatisch over op hogere snel‐
heid, de luchtstroom wordt op de
voorruit gericht.
■ Draaiknop voor temperatuur TEMP op hoogste stand zetten.
■
Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 163.
Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
■ Schakel de koeling A/C in.
■ Druk op M voor luchtverdeling.
■ Draaiknop voor temperatuur TEMP op laagste stand zetten.
■ Luchtdebietknop Z op hoogste
stand zetten.
■ Alle luchtroosters openen.Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4 in‐
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets.
Selecteer luchtrecirculatie als hulp bij
het koelen van het interieur of het we‐ ren van geuren van buiten of uitlaat‐
gassen. Bij het selecteren van recir‐
culatie wordt de lucht in het interieur
ter verfrissing elke 10 minuten deels
geventileerd.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.
Wanneer de omgevingslucht warm en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koud lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
l uitzetten.
Luchtverdeling op l: luchtrecircula‐
tie wordt uitgeschakeld.
Klimaatregeling147
■ Druk op A/C voor het inschakelen
van optimale koeling en ontwase‐
ming. De activering wordt aange‐
duid door de LED in de toets.
■ Stel de temperatuur in door aan re‐
geleenheid TEMP te draaien. De
gesuggereerde comfortinstelling is
22 °C.
■ Open alle luchtroosters voor opti‐ male luchtverdeling in de automati‐sche modus.
De instelling van de ventilatorsnel‐
heidsregeling kan in het menu Per‐
soonlijke instellingen op het Colour-
Info-Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.Temperatuur selecteren TEMP
Stel de temperatuur in door de regel‐
eenheid TEMP op de gewenste
waarde te draaien.
De geselecteerde temperatuur wordt aangegeven op het aircodisplay.
Als de minimumtemperatuur Lo is in‐
gesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling
A/C wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als AC wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Ruiten ontwasemen en ontdooien V
■
V indrukken. De activering wordt
aangeduid door de LED in de toets.
■ Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld, de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.