148Klimaatregeling
■Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Om terug te gaan naar de vorige modus: V indrukken. Om naar de
automatische modus terug te gaan:
AUTO indrukken.
De instelling van de automatische
achterruitverwarming kan in het menu
Persoonlijke instellingen op het Co‐
lour-Info-Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 163.Handmatige instellingen
Instellingen van het klimaatregelsys‐
teem kan handmatig worden aange‐ past door de knoppen voor de lucht‐
verdeling en de regeleenheid voor de ventilatorsnelheid als volgt te gebrui‐ken. Bij het handmatig wijzigen van
de instellingen wordt de automatische
modus gedeactiveerd.
Luchtdebiet Z
Draai aan regeleenheid Z. U herkent
de geselecteerde aanjagersnelheid
aan het aantal segmenten op het kli‐
maatdisplay.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld,
wordt ook de airconditioning gedeac‐
tiveerd.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling l, M , K
Druk op de desbetreffende knop voor
de gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.
l=naar de voorruit en de voorste
zijruiten.M=naar hoofdhoogte via de verstel‐ bare luchtroosters.K=naar de voetenruimte.
152Klimaatregeling
wijzigen (wanneer SYNC geselec‐
teerd is) en via het paneel aan pas‐
sagierszijde wijzigt u alleen de tem‐
peratuur aan passagierszijde en
schakelt u SYNC uit, (indien van te‐
voren geselecteerd).
Als de minimumtemperatuur Lo is in‐
gesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling A/C wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als AC wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Temperatuursynchronisatie met
twee zones SYNC Druk op SYNC om de temperatuur
aan passagierszijde te koppelen aan
die aan bestuurderszijde. De active‐
ring wordt aangeduid door de LED in de toets.Bij het aanpassen van de instellingen
aan passagierszijde dooft de LED.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■
V indrukken. De activering wordt
aangeduid door de LED in de toets.
■ Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld, de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Om terug te gaan naar de vorige modus: V indrukken. Om naar de
automatische modus terug te gaan:
AUTO indrukken.
De instelling van de automatische
achterruitverwarming op basis van
lage buitentemperaturen kan in het
menu Persoonlijke instellingen op het
Colour-Info-Display worden gewij‐
zigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 163.
158Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 158
Starten en bediening .................159
Uitlaatgassen ............................. 166
Automatische versnellingsbak ...170
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 175
Rijsystemen ............................... 175
Remmen .................................... 176
Rijregelsystemen .......................179
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 184
Brandstof ................................... 219
Trekhaak .................................... 228Rijtips
Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd tijdens Autostop) In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar
voor uzelf en anderen. Tijdens een
Autostop blijven alle systemen wer‐
ken, maar de stuurbekrachtiging
werkt beperkt en de rijsnelheid wordt
verlaagd.
Stop-startsysteem 3 163.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de pedalen leggen.Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer
werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.
Controlelamp c 3 110.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
15 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
160Rijden en bediening
Accessoiremodus: druk één keer op
Engine Start/Stop zonder het koppe‐
lings- of rempedaal in te trappen. De
gele LED in de toets brandt. Het
stuurslot wordt losgezet en sommige
elektrische functies werken, contact
is uit.
Contactmodus: houd
Engine Start/Stop gedurende
6 seconden ingedrukt zonder het kop‐
pelings- of rempedaal in te trappen.
De groene LED in de toets brandt, de dieselmotor gloeit voor. De controle‐
lampen branden en de meeste elek‐
trische functies werken.
Motor starten: trap het koppelingspe‐
daal (handgeschakelde versnellings‐
bak) of het rempedaal (automatische
versnellingsbak) in en druk nogmaals
op Engine Start/Stop . Laat de toets
los nadat de motor gestart is.
Contact uit: druk in elke modus kort
op Engine Start/Stop of wanneer de
motor draait en de auto stilstaat.
Sommige functies blijven actief totdat het bestuurdersportier wordt ge‐
opend, mits het contact eerder al aan
was.Uitschakelen in noodsituatie tijdens
het rijden: druk langer dan
2 seconden op Engine Start/Stop of
druk tweemaal kort binnen
5 seconden 3 161.
Stuurslot
Het stuurslot werkt automatisch wan‐
neer:
■ de auto stilstaat.
■ het contact uitgeschakeld is.
■ het bestuurdersportier geopend is.
Zet het stuurslot los door het bestuur‐ dersportier te openen en de sluiten en
de accessoiremodus in te schakelen
of de motor direct te starten.9 Waarschuwing
Bij een lege accu is wegslepen, op
gang slepen of gebruik van hulp‐
startkabels niet toegestaan, om‐
dat het stuurslot dan niet kan wor‐ den ontgrendeld.
Bediening op auto's met
elektronisch sleutelsysteem bij storing
Bij een storing in de elektronische
sleutel of als de batterij van elektroni‐ sche sleutel bijna ontladen is, kan er
bij een startpoging Geen
afstandsbed. geregistreerd of
Vervang batterij in afstandsbedie‐
ning op het Driver Information Center
verschijnen.
Open het opbergvak middenconsole
door de armsteun op te tillen. Leg de
elektronische sleutel in het zender‐ vak. Trap het koppelingspedaal
(handgeschakelde versnellingsbak)
Rijden en bediening161
of het rempedaal (automatische ver‐
snellingsbak) in en druk op
Engine Start/Stop .
Motor uitschakelen door weer op
Engine Start/Stop te drukken. Haal de
elektronische sleutel uit het zender‐
vak.
Deze mogelijkheid is alleen bestemd
voor noodgevallen. Vervang de bat‐
terij van de elektronische sleutel zo
spoedig mogelijk 3 23.
Zie voor ontgrendelen of vergrende‐
len van de portieren Storing in hand‐
zendermodule of elektronisch sleutel‐ systeem 3 24.
Vertraagde uitschakeling
stroom De volgende elektronische systemen
kunnen werken tot het bestuurders‐
portier is geopend of gedurende
10 minuten nadat het contact werd
uitgeschakeld:
■ elektrisch bediende ruiten
■ zonnedak
■ stekkerdozenMotor starten
Auto's met contactschakelaar
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotor: draai de sleutel naar
stand 2 om voor te gloeien totdat de
controlelamp ! dooft.
Draai de sleutel even in stand 3 en
laat deze weer los: een automatische regeling bedient de startmotor met
een kort interval totdat de motor
draait, zie Automatische startmotor‐
regeling.
Tijdens een Autostop kan de motor
gestart worden door het koppelings‐
pedaal in te trappen 3 163.
Auto's met Aan/Uit-knop
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
162Rijden en bediening
Druk op Engine Start/Stop en laat
deze weer los: een automatische re‐
geling bedient de startmotor met een
kort interval totdat de motor draait; zie Automatische startmotorregeling.
Voordat u de motor opnieuw start of
uitschakelt terwijl de auto stilstaat,
drukt u eenmaal kort op
Engine Start/Stop .
Tijdens een Autostop kan de motor gestart worden door het koppelings‐
pedaal in te trappen 3 163.
Uitschakelen in noodsituatie
tijdens het rijden
Als de motor tijdens het rijden in een
noodsituatie moet worden uitgescha‐
keld, drukt u langer dan 2 seconden
op Engine Start/Stop of drukt u twee‐
maal kort binnen 5 seconden.9 Gevaar
Het uitschakelen van de motor van
de auto tijdens het rijden kan ver‐
lies van rem- of stuurbekrachtiging
veroorzaken. Hulp- en airbagsys‐
temen zijn uitgeschakeld. De ver‐
lichting en remlichten gaan uit.
Schakel daarom de motor en het
contact alleen in een noodsituatie
tijdens het rijden uit.
De auto starten bij lage
temperaturen Het is mogelijk om de motor zonderbijkomende verwarming te starten tot
-25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn ver‐
eist. Bij temperaturen onder -30 °C
moet de automatische versnellings‐
bak gedurende ca. 5 minuten worden
verwarmd. De keuzehendel moet in
stand P staan.
Automatische
startmotorregeling
Deze functie regelt de startprocedure
van de motor. De bestuurder hoeft de sleutel niet op stand 3 te houden of
Engine Start/Stop niet ingedrukt te
houden. Het eenmaal actieve sys‐
teem zal de motor automatisch blijven
ronddraaien tot deze start. Vanwege
de controleprocedure begint de motor na een korte vertraging te lopen.
Mogelijke redenen voor het niet star‐
ten van de motor:
■ Koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐bak).
■ Rempedaal niet ingetrapt of keuze‐
hendel niet in P of N (automatische
versnellingsbak).
■ Time-out opgetreden.
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motortemperatuur koud is.
Deze beperking is er om het smeer‐
systeem de motor volledig te laten be‐
schermen.
Rijden en bediening163Uitrol-brandstofafsluiterDe brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.
Stop/Start-systeem
Het stop-startsysteem helpt brandstof te besparen en uitlaatemissies te be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐
tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. bij een verkeers‐
licht of in een file. Het start de motor
automatisch zodra u het koppelings‐
pedaal intrapt. Een accusensor zorgt
ervoor dat een Autostop alleen wordt
uitgevoerd, als de accu voldoende
opgeladen is om opnieuw te kunnen
starten.
Activering Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan
is.Deactivering
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op eco te drukken. De uit‐
schakeling wordt aangeduid wanneer de LED in de knop uitgaat.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
■ Het koppelingspedaal intrappen.
■ Zet de hendel in de neutrale stand.
■ Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller. Bij sommige
auto's brandt er een controlelamp op
de instrumentengroep als de motor
op Autostop staat.
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warmings- en remfunctie behouden.
164Rijden en bedieningVoorzichtig
Tijdens een Autostop kan de
stuurbekrachtiging verminderd
werken.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
■ Het stop-startsysteem is niet ma‐ nueel uitgeschakeld.
■ De motorkap is volledig gesloten.
■ Het bestuurdersportier is gesloten of de veiligheidsgordel van de be‐
stuurder is vastgemaakt.
■ De accu is voldoende opgeladen en in goede staat.
■ De motor is warmgelopen.
■ De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
■ De temperatuur van de uitlaatgas‐ sen is niet te hoog, bijv. na het rij‐
den met hoge motorbelasting.
■ De omgevingstemperatuur is hoger
dan -5 °C.
■ Het klimaatregelsystemen staat een Autostop toe.
■ Het remvacuüm is voldoende.
■ De zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief.
■ Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk. Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop ver‐
hinderen. Raadpleeg het hoofdstuk
Klimaatregeling voor meer details 3 143.
Onmiddellijk na het rijden op de snel‐
weg kan mogelijk geen Autostop ge‐
beuren.
Nieuwe auto inrijden 3 159.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er ver‐
schillende ontlaadbeveiligingen van
de accu ingevoerd als onderdeel van
het stop-startsysteem.Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden meer‐
dere elektrische functies, zoals de ex‐ tra elektrische verwarmer of de ach‐
terruitverwarming, uitgeschakeld of in
een stroombesparingsmodus gezet.
De ventilatorsnelheid van het airco‐
systeem wordt verminderd om stroom
te besparen.
Herstarten van de motor door de bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Het starten van de motor wordt aan‐
geduid door de naald van de statio‐
naire toerentalstand in de toerentel‐
ler.
Als de keuzehendel uit neutraal is ge‐ zet voordat u de koppeling heeft in‐
getrapt, gaat lampje - branden of
wordt het als symbool weergegeven
in het Driver Information Center.
Controlelamp - 3 108.