22
Elektrische
stuurbekrachtigingknippert of blijft
branden, in combinatie
met een geluidssignaal.Er is een storing met betrekking tot
de elektrische stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Airbags
permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
ETG-
versnellingsbak permanent.
De ETG-versnellingsbak is defect. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Koppeling knippert, in
combinatie met een
geluidssignaal. De temperatuur van de koppeling is
te hoog.
Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand, zet
de selectiehendel van de ETG-versnellingsbak in
de stand N en wacht ongeveer 15 minuten om de
temperatuur van de koppeling te laten zakken.
Controlelampje
StatusOorzaak Acties / Opmerkingen
Bandenspanning
te laag permanent.
De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning
hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer
wielen, moet u het systeem resetten.
Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Detectie
te lage bandenspanning"
Controle tijdens het rijden
27
B3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Met touchscreen
Op de pagina Menu van de touchscreen:
F S electeer het tabblad "Gegevens auto" .
Het venster " Gegevens traject " wordt
weergegeven, met de volgende informatie:
-
"Gemiddelde snelheid ",
-
"Verstreken tijd ",
-
"Actieradius ",
-
h
et actuele brandstofverbruik, in de vorm
van een grafiek.
Met de toets " Wissen" kunt u de gegevens
over het brandstofverbruik op de touchscreen
en op het instrumentenpaneel resetten. Als uw auto is uitgerust met de touchscreen,
kunt u hierop verschillende gegevens over uw
actuele traject bekijken.
Boordcomputer, enkele definities
Actieradius
(km of miles)
Aantal kilometers dat u nog met de resterende
hoeveelheid brandstof kunt rijden (berekend
op basis van het gemiddelde verbruik over de
laatste afgelegde kilometers).
Deze waarde kan variëren door een
gewijzigde rijstijl of het rijden op een
helling, waardoor het momentele
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Als het brandstofniveau te laag is, wordt de
melding "Lo FUEL" weergegeven.
Als er te weinig brandstof wordt bijgetankt, kan
de actieradius niet worden herberekend.
Huidig verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
B erekend over de laatste verstreken seconden.
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of uren/minuten)
Als uw auto is uitgerust met het Stop & Start-
systeem, registreert een teller hoelang de
STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet.
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
B erekend sinds de laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Berekend sinds de laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
1
Controle tijdens het rijden
65
B3_nl_Chap04_amenagements_ed01-2014
Dashboardkastje
Zonneklep
De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij
worden geklapt om u te beschermen tegen
zonlicht.
De zonnekleppen zijn voorzien van een make-
upspiegel met klep en een kaarthouder. In het dashboardkastje kan de
boorddocumentatie enz. worden opgeborgen.
F
T
rek de handgreep omhoog om het
dashboardkastje te openen.
Het dashboardkastje bevat de schakelaar
voor het uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde A en de toets voor het resetten
van de bandenspanningscontrole B (volgens
uitvoering).
Aan de zijkant bevindt zich een ruimte C waarin
een fles water kan worden opgeborgen (max.
1
liter).F
T il, wanneer u een accessoire van
12
V (maximaal vermogen: 120 W) wilt
aansluiten, het deksel op en sluit een
geschikte adapter aan.
12V-aansluiting
Neem het maximale vermogen
van de aansluiting in acht (kans op
beschadiging van uw accessoire).
4
Indelingen
83
B3_nl_Chap05_conduite_ed01-2014
Stop & Start (e-VTi 68-motor)
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt automatisch in de
STOP-stand gezet:
-
a
ls u bij stilstaande auto de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en het koppelingspedaal loslaat.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem in de STOP-stand
is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af.
Het systeem werkt de eerste
10 seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Als de motor door het systeem in de
STOP-stand wordt gezet, blijven alle
andere componenten zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging normaal
functioneren.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De belangrijkste redenen waarom de
STOP-stand niet wordt geactiveerd:
-
he
t bestuurderportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt,
-
d
e klimaatregeling in het interieur laat het
niet toe,
-
d
e voorruitontwaseming is ingeschakeld,
-
e
r zijn bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, auto gestopt op een steile
helling, ijle lucht, enz.).
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart
(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en
een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
Stop & Start-tellers
Een teller voor de tijd per traject registreert
hoelang de STOP-stand in totaal tijdens een
traject is geactiveerd.
Deze tijd wordt door de boordcomputer weergeven
zodra het Stop & Start-systeem is geactiveerd.
Druk op een van de bedieningstoetsen van het
display om naar de vorige weergave terug te gaan.
Een teller voor de totale tijd telt de totale tijd dat de
STOP-stand is geactiveerd sinds de laatste keer
dat de teller is gereset.
Druk als deze teller wordt weergegeven langer dan
twee seconden op een van de bedieningstoetsen
van het display om de teller te resetten.
5
Rijden
103
B3_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Bandenspanningscontrolesysteem
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel,
hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid
en verantwoordelijkheid van de
bestuurder niet door het systeem
kunnen worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren
(ook die van het reservewiel). Doe dit
ook voordat u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het weggedrag en de remweg
van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10
km gereden met
een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3
bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt
bovendien een hoger brandstofverbruik.
Alarmknipperlichten
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige
verkeer te waarschuwen in het geval van file,
pech, slepen of een ongeval.
F
D
ruk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
7
Veiligheid
104
B3_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
S
top zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien. Een visuele
controle is dus niet voldoende. F
C ontroleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld.
R
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
Veiligheid
105
B3_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij aangezet contact (contact in de stand " ON"
of de modus " ON") en stilstaande auto.
F
O
pen het dashboardkastje.
F
D
ruk op de resetknop.
De nieuw opgeslagen drukwaarden
worden door het systeem beschouwd als
referentiewaarden.
Resetten
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist
is.
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Er is een sticker op de middenstijl aan de
bestuurderszijde aangebracht om u hierop
attent te maken. F
Als dit verklikkerlampje driemaal
knippert op het instrumentenpaneel,
wordt het resetten uitgevoerd.
F Wacht enkele minuten alvorens het contact af te zetten (contact in de stand " ACC" of
" LOCK ", of de modus " OFF").
7
Veiligheid
106
B3_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en
vervolgens blijft branden, wijst dit op
een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Het waarschuwingssysteem voor
te lage bandenspanning is alleen
betrouwbaar als de vier banden tijdens
het resetten de juiste spanning hebben.
Sneeuwkettingen
Het systeem mag niet worden gereset
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Veiligheid