
Kort en bondig11
1Lichtschakelaar ..................111
Instrumentenverlichting ......116
Mistachterlicht .....................115
Mistlampen ......................... 114
Koplampverstelling ............112
2 Zijdelingse luchtroosters .....126
3 Richtingaanwijzers,
lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht ............................ 114
Omgevingsverlichting .......... 117
Parkeerlichten .....................115
Cruisecontrol ........................ 95
4 Stuurbedieningsknoppen ......80
5 Claxon ................................... 81
Bestuurdersairbag ................61
6 Instrumenten ........................ 86
7 Voorruitwissers,
voorruitsproeiers,
koplampsproeiers ................. 81
8 Middelste luchtroosters .......1269Linker stoelverwarming .........50
Drukverliesdetectie‐
systeem ............................... 182
Bandenspanningscontro‐
lesysteem ............................ 181
Park pilot met
ultrasoonsensoren ...............92
Alarmknipperlichten ............114
Centrale vergrendeling .........31
SPORT-modus ...................... 92
Rechter stoelverwarming ......50
Brandstofkeuzeschakelaar ..87
10 Info-Display ........................... 96
Tripcomputer ....................... 106
Elektronische
klimaatregeling (ECC) .........123
11 Passagiersairbag ..................61
12 Handschoenenkastje ...........69
13 Infotainmentsysteem .............10
14 Verwarming en ventilatie ....11915 Schakelpook,
handgeschakelde
versnellingsbak ..................137
Geautomatiseerde
versnellingsbak ...................138
Automatische
versnellingsbak ...................132
16 Asbak .................................... 85
17 Knop Start/Stop .................... 28
18 Gaspedaal .......................... 128
19 Contactslot met stuurslot ....129
Sensorpaneel voor
noodmodus van het
Open&Start-systeem ............ 28
20 Rempedaal .......................... 142
21 Koppelingspedaal ...............128
22 Stuurwiel instellen .................80
23 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................. 160

Instrumenten en bedieningsorganen95
De elektronische sleutel is defect. Hetsysteem werkt alleen nog via de
noodbediening.
Brandt Storing in het systeem. Probeer het
systeem te bedienen met de reserve‐
sleutel, de afstandsbediening of de
noodbediening. Start/Stop-toets iets
langer indrukken om de ontsteking uit
te schakelen. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
of
Het stuurslot is nog geblokkeerd.
Stuurwiel iets heen en weer bewegen en de Start/Stop -toets indrukken.
Open&Start-systeem 3 28.
Rempedaal bedienen
j brandt geel.
Bij een auto met geautomatiseerde
versnellingsbak kan de motor alleen
met ingetrapt rempedaal worden ge‐
start. Wordt het rempedaal niet inge‐
trapt, dan brandt controlelamp
3 138.Buitenverlichting
8 brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde buitenver‐
lichting 3 111.
Grootlicht C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 112.
Adaptive Forward Lighting B brandt of knippert geel.
Brandt
Storing in het systeem.
Wanneer het draaimechanisme van
de bochtverlichting uitvalt, wordt het
desbetreffende dimlicht uitgescha‐
keld en de mistlamp ingeschakeld.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert
Systeem overgeschakeld op symme‐ trisch dimlicht.Controlelamp B knippert na het in‐
schakelen van het contact ca.
4 seconden om u eraan te herinneren
dat het systeem omgeschakeld is
3 112.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 113.
Mistlamp > brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde mistlampen
vooraan 3 114.
Mistachterlicht r brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 115.
Cruisecontrol
m brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld systeem
3 146.
Geopende portieren
Q brandt rood.

128Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 128
Starten en bediening .................128
Uitlaatgassen ............................. 131
Automatische versnellingsbak ...132
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 137
Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 138
Remmen .................................... 142
Rijregelsystemen .......................144
Cruise control ............................. 146
Obstakeldetectiesystemen ........147
Brandstof ................................... 148
Trekhaak .................................... 152Rijtips
Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar voor uzelf en anderen.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de
pedalen leggen.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het roetfilter wellicht vaker
gereinigd. Roetfilter 3 131.

Rijden en bediening135
Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak boven een be‐ paalde snelheid automatisch terug
naar een lagere versnelling.
Bij een hoge motortoerental wordt er
niet automatisch opgeschakeld naar
een hogere versnelling.
Om veiligheidsredenen is de kick‐
down ook beschikbaar in de handge‐
schakelde modus.
Elektronisch gestuurde
rijprogramma’s ■ Het bedrijfstemperatuurpro‐ gramma brengt de katalysator naeen koude start snel op tempera‐
tuur door het motortoerental te ver‐ hogen.■ De automatische neutraalschake‐ ling schakelt vanzelf de neutraal‐
stand in wanneer de auto wordt stil‐ gezet met een ingeschakelde ver‐
snelling.
■ Bij een ingeschakelde Sport-mo‐ dus vindt het schakelen bij hogere
toerentallen plaats (behalve wan‐
neer cruisecontrol is ingeschakeld).
Sport-modus 3 145.
Winterprogramma T
Winterprogramma inschakelen om
makkelijker weg te kunnen rijden op
een glad wegdek.
Inschakelen bij auto's zonder
handgeschakelde modus
Toets T indrukken, terwijl stand P, R ,
N , D of 3 is ingeschakeld. De auto rijdt
weg in de 3e versnelling.
Inschakelen bij auto's met
handgeschakelde modus
In de automatische modus, toets T
indrukken. De auto rijdt afhankelijk
van de staat van het wegdek in de 2e
of 3e versnelling weg.
Uitschakelen
Het winterprogramma wordt uitge‐
schakeld door:
■ het opnieuw indrukken van toets T,
■ het handmatig selecteren van 2 of 1,
■ het omschakelen naar de handge‐ schakelde modus,
■ het uitschakelen van de ontsteking,
■ of als de temperatuur van de ver‐ snellingsbakolie te hoog is.

140Rijden en bediening
Als in de automatische modus + of -
wordt geselecteerd, switcht de ver‐
snellingsbak naar de handgescha‐ kelde modus in en schakelt navenant.
Elektronische
rijprogramma’s ■ Het bedrijfstemperatuurpro‐ gramma brengt de katalysator naeen koude start snel op tempera‐
tuur door het motortoerental te ver‐ hogen.
■ Het aanpassingprogramma houdt bij het overschakelen rekening met
de rijomstandigheden, bijv. bij het
rijden met een zware lading of bij
het oprijden van hellingen.
■ Bij ingeschakelde Sport-modus worden de schakeltijden verkort en
wordt bij hogere toerentallen ge‐
schakeld (tenzij cruisecontrol is in‐
geschakeld). Sport-modus 3 145.Winterprogramma T
Winterprogramma inschakelen wan‐
neer de auto op een glad wegdek
moeilijk wegrijdt.
Inschakelen
T -toets indrukken. De versnellings‐
bak schakelt over op de automatische modus. De auto rijdt weg in de
2de versnelling. De Sport-modus
wordt uitgeschakeld.
Uitschakelen
Het winterprogramma wordt uitge‐
schakeld door:
■ het opnieuw indrukken van toets T,
■ het uitschakelen van het contact, ■ het overschakelen op de handge‐ schakelde modus (bij terugkeer
naar de automatische modus is het
winterprogramma opnieuw actief),
■ bij een te hoge koppelingstempera‐
tuur.
Kickdown

146Rijden en bediening
Het niveau van de achterkant van de
auto wordt tijdens het rijden afhanke‐
lijk van de belading automatisch aan‐ gepast. De veerweg en de bodemvrij‐
heid worden verhoogd waardoor het
rijgedrag wordt verbeterd.
De automatische niveauregeling
vindt plaats nadat de auto een be‐
paalde afstand heeft afgelegd en is
afhankelijk van de belading van de
auto en de staat van het wegdek.
Bij een storing de auto niet maximaal
beladen. Oorzaak van de storing on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.Cruise control
De cruisecontrol kan snelheden van
ca. 30 tot 200 km/u opslaan en aan‐
houden. Bij het op- en afrijden van
hellingen zijn afwijkingen van de op‐
geslagen snelheid mogelijk.
Om veiligheidsredenen kan de crui‐
secontrol pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal eenmaal werd
bediend.
De cruisecontrol niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Bij de automatische versnellingsbak
en de geautomatiseerde versnel‐
lingsbak de cruisecontrol alleen in de
automatische modus inschakelen.
Controlelamp m 3 95.
Inschakelen
Toets m aantippen: de actuele snel‐
heid wordt opgeslagen en aangehou‐
den.
Het is mogelijk te versnellen door gas te geven. Na het loslaten van het gas‐
pedaal wordt opnieuw de opgeslagen
snelheid aangehouden.
De snelheid wordt opgeslagen totdat
het contact wordt uitgeschakeld.
Om bij een snelheid boven 30 km/u
de opgeslagen snelheid te hervatten,
toets g aantippen.
Versnellen Bij ingeschakelde cruisecontrol toets
m indrukken of meermaals aantip‐
pen: de snelheid wordt traploos of in
kleine stapjes verhoogd.
Na het loslaten van toets m wordt de
actuele snelheid opgeslagen en aan‐
gehouden.

Rijden en bediening147
VertragenBij ingeschakelde cruisecontrol toets
g indrukken of meermaals aantippen:
snelheid wordt traploos of in kleine
stapjes verlaagd.
Na het loslaten van toets g wordt de
actuele snelheid opgeslagen en aan‐ gehouden.
Uitschakelen
Toets § aantippen: cruisecontrol
wordt uitgeschakeld.
Automatisch uitschakelen: ■ de rijsnelheid is minder dan ca. 30 km/u,
■ als het rempedaal wordt bediend,
■ als het koppelingspedaal wordt be‐
diend,
■ keuzehendel in stand N.Obstakeldetectiesyste‐
men
ParkeerhulpDe parkeerhulp vereenvoudigt het in‐ parkeren door de afstand tussen de
auto en eventuele obstakels te me‐
ten. De bestuurder is en blijft echter verantwoordelijk bij het parkeren.
Het systeem bestaat uit vier ultra‐
soonparkeersensoren in zowel voor-
als achterbumper.
Controlelamp r 3 92.
Let op
Accessoires e.d. die in het detectie‐
gebied van de sensoren gemon‐
teerd zijn kunnen storingen in het
systeem veroorzaken.
Inschakelen

219
Bekleding.................................... 197
Beladingsinformatie .....................78
Beslagen lampafdekkingen .......115
Beveiliging van de auto ................35
Bevestigingsrails en -haken ........72
Binnenspiegels ............................. 40
Board-Info-Display .......................96
Bochtverlichting .......................... 113
Bodemafdekking bagageruimte ...72
Bolle vorm .................................... 38
Boordcomputer ............................ 22
Boordcomputer op Board-Info-Display ..................106
Boordcomputer op Graphic- Info-Display of Colour-Info-
Display ................................... 107
Boordgereedschap .....................178
Brandstof .................................... 148
Brandstofkeuzeschakelaar ..........87
Brandstofmeter ............................ 87
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot 151
Brandstof voor benzinemotoren 148
Brandstof voor dieselmotoren ...149
Brandstof voor het rijden op aardgas .................................. 149
Buitenspiegels .............................. 38
Buitentemperatuur .......................83
Buitenverlichting ..................95, 111C
Car Pass ...................................... 26
Centrale vergrendeling ................31
Check-Control .............................. 23
Claxon ................................... 13, 81
Conformiteitsverklaring ...............216
Contactslotstanden ....................129
Controlelampen ......................86, 88
Controle over de auto ................128
Controles .................................... 159
Cruisecontrol ....................... 95, 146
D Dagrijlicht ................................... 113
Dagteller ...................................... 86
Dak ............................................... 44
Dakdragersysteem ......................77
Diefstalalarmsysteem ..........36, 104
Dieselbrandstofsysteem ontluchten .............................. 164
Dimlicht of grootlicht ...................111
Driepuntsveiligheidsgordel ..........57
Drukverliesdetectiesysteem.. 24, 182
Drukverliesdetectiesysteem en bandenspanningscontrole-
systeem .................................... 93
E Easytronic ................................... 138
Een andere auto slepen ............194EHBO........................................... 77
Elektrisch bediende ruiten ...........41
Elektrisch systeem...................... 172
Elektrisch verstelbare buitenspiegels .......................... 38
Elektronische dempingsregeling 145
Elektronische rijprogramma’s ....140
Elektronisch gestuurde rijprogramma’s .......................135
Elektronisch klimaatregelsysteem ..............123
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) .................92, 144
Event Data Recorders (EDR) .....216
F
FlexOrganizer ........................ 23, 73
Frontaal airbagsysteem ...............61
G
Geautomatiseerde versnellingsbak ......................138
Gebruik van deze handleiding .......3
Geopende portieren ....................95
Gereedschap ............................. 178
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig ................................. 4
Gevarendriehoek .........................77
Gloeilampen vervangen ............165
Gordelwaarschuwing ...................90